Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 10
(1891)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Mede, Ale.Onder de woorden, wier verklaring groote, somtijds onoverkomelijke moeilijkheden oplevert, behooren, zoowel in het Indogermaansch als in andere taalgroepen, de namen der bedwelmende dranken. Zoo heeft b.v. lat. vinum (waaruit de Germaansche, Baltoslavische, Finsche en andere Europeesche woorden ontstaan moeten zijn: Got. wein, Lit. wynas,‘Slav. vino, Finsch wiina enz.), Gr. οἶνος tot veel onderzoek aanleiding gegeven. Volgens sommigen is het woord van den wortel vi, winden (slav. viti, winden, lit. wyti, winden, achtervolgen, lat. vitis, wijnrank), afkomstig, hoewel het in geen geval van Hebr. jajin, wijn, en Bask. ayen, ayhen, aihen, wilde wingerd, wijnstok, wijnrank, kan gescheiden worden, die even raadselachtig zijn als het Indogermaansche woord. Daardoor vervalt natuurlijk de mogelijkheid, dat Gr. οἶνος met Skr. vēná, verlangend, liefhebbend, zoude identisch zijn, al moge men ook Gr. οἶϰος tegenover Skr. vēçá als parallel hierbij aanvoeren. Ook de oorsprong van Got. leithus, sicera, en de daarmede overeenkomende woorden in de andere Germaansche dialecten is twijfelachtig: het zoude met Ags. líthe, zoet, zacht, kunnen samenhangen, doch er is meer reden om het met Slav. liti, Lit. lë́ti, gieten, lytùs, regen, Skr. rīyatē, riṇā́ti, vloeien, doen vloeien, te verbinden, in welk geval het oorspronkelijk ‘vloeistof, drank’ moet beteekend hebben. Hiervoor pleit de analogie van Bask. ardo (Guip. Bizc.), ardao (Bizc.), wijn, arno (Lab. Neder-Navarre), maar ook ‘drank’ in het algemeen, welke woorden ik tot hun wortel zal trachten te herleiden. Er bestaat in het Baskisch een suffix do, waarmede tal van nomina zijn gevormd, b.v. galdo, verzoek (vgl. gale, lust, verlangen), mardo, zacht (vgl. malba, zwak, malgu, malso, zacht, week), lerdo, visschenaas, aardworm, hildo, ‘tranche de terre, que la charrue a tournée en traçant le sillon’, mordo, druiventros, mando, muilezel, ordo, | |
[pagina 150]
| |
vereenigd, gelijk, mokordo, ‘fiente, excrément’, en het is niet te betwijfelen, dat ardo op dezelfde wijze van een wortel *ar is afgeleid, aangezien uit arno blijkt, dat men niet aan een wortel *ard- en het suffix -o mag denken. Deze wortel *ar vinden wij terug in arrain, visch, ar, worm, arraztia, kruipen (‘L'esp. arrastrar du basque?’ v. Eys, Dict. B.F., p. 20), ardura, dikwijls (uit *ardu en het casussuffix ra, naar; vgl. skr. ṛrtú, dat eveneens van een wortel ar, gaan, is afgeleid; ardura beteekent dus ‘volgens den gewonen gang’, ‘volgens den ṛrtú’, ‘dikwijls’), ardura, zorg (d.i. ar-dura, eigl. het gaan, vgl. ons ‘over iets gaan’ in den zin van ‘iets beheeren’, ‘de zorg over iets hebben’). De beteekenis van *ar moet, zooals uit de aangehaalde afleidingen blijkt, die van ‘zich bewegen’, ‘gaan’, ‘loopen’, ‘zwemmen’, ‘kruipen’ zijn geweest en ardo, wijn, arno, wijn, drank, kunnen oorspronkelijk niet anders dan ‘het loopende’, ‘het vloeiende’, dus hetzelfde, als men van leithus onderstelt, hebben aangeduidGa naar voetnoot1). Daarentegen behoort ons bier, evenals Slav. pivo, tot den wortel pi, drinken. Of Hongaarsch bor, wijn, Mordwinisch pura, bier, uit eene Indogermaansche taal zijn overgenomen en ook tot den wortel pi behooren, is vooralsnog evenmin te beslissen als de questie, of Hongaarsch ser, sör, Wogulisch sar, Ostjakisch sur, bier, zooals Anderson (Stud. zur vergl. der Indg. und Finn. Ugr. sprachen, p. 153) vermoedt, Indogermaansch is en met Skr. súrā, bedwelmende drank, wijn, brandewijn, samenhangtGa naar voetnoot2). | |
[pagina 151]
| |
Wij hebben gezien, dat Got. leithus en Bask. ardo oorspronkelijk ‘het loopende, vloeiende’ moeten beteekend hebben, maar bij de woorden mede en ale, aan wier etymologie dit opstel is gewijd, heeft de beteekenis van honigdrank en bier zich op eene geheel andere wijze ontwikkeld. In het Sanskrit komt mádhu als adjectief voor in de beteekenis van ‘zoet’, ‘liefelijk’ (eveneens madhura), als mannelijk substantief beteekent het ‘eerste lentemaand’, ‘lente’, als onzijdig substantief wordt het voor ‘zoetigheid’, ‘honig’, ‘zoete drank’, ‘mede’ gebruikt. Het Polynesisch heeft mádhu in den zin van ‘honig’ (Maleisch madu) overgenomen. In de Europeesche talen heeft mede uitsluitend substantivische beteekenis. Gr. μέϑυ, bedwelmende drank, wijn, Slav. medŭ, honig, wijn, Lit. medùs, honig, midùs (een mij onverklaarbare bijvorm van medùs), mede, Lett. meddus, honig, Oudpr. meddo (neutr.), mede, Ags. meodo, Ndl. mede enz. Men zoude het er al licht voor houden, dat de beteekenis van ‘zoet’, ‘liefelijk’ de oudste was en zich daaruit die van ‘honig’ ontwikkeld had, doch hiertegen pleit niet alleen, dat het woord in geene andere talen dan het Indisch als adjectief wordt gebezigd en in geheel Europa slechts ‘honig’, ‘mede’, ‘bedwelmende drank’ beteekentGa naar voetnoot1) (ook in het Keltisch), | |
[pagina 152]
| |
maar nog veel meer, dat er in de Oeral-Altaïsche talen eene groep van woorden voor ‘honig’ bestaat, welke in klank met de Indogermaansche samenvalt en moeielijk daaruit kan zijn overgenomen, doch veeleer eene herinnering bevat aan een vèr verleden, toen nog verscheidene rassen als één volk tezamen leefden. Ik bedoel namelijk Mordwinisch med, Finsch mesi, gen. meden, stam mede, Estlandsch mezi, stam mede, Hong. méz, Wogulisch mau, Tataarsch müdGa naar voetnoot1) en hunne verdere verwanten, die alle uit een ouder *medü, *madu ontstaan zijn. Als wij dit in aanmerking nemen, mogen wij wel met zekerheid vaststellen, dat mede, skr. mádhu lang voor het uiteengaan der Indogermaansche volkeren de beteekenis van ‘honig’ had. Het is licht te verklaren, dat de Indiërs zoete of aangename dranken, spijzen enz. bij den honig vergeleken en zich bij hen de adjectivische beteekenis van ‘zoet’, ‘liefelijk’ ontwikkelde. Bij de meeste Indogermaansche volken - ook bij de Indiërs - ging de naam van den honig op den honigdrank, daarna bij uitbreiding op bedwelmende dranken in het algemeen over en reeds in het Indogermaansche tijdperk moet *mádhu (*médhu) naast ‘honig’ ook ‘honigdrank’ beteekend hebben. Moeilijker echter is het om uit te maken, met welken Indogermaanschen wortel mede moet worden verbonden en het zoude volstrekt niet te verwonderen zijn, indien de wortel, waaraan zulk eene overoude afleiding als mede (de Oeral-Altaïsche woorden stemmen immers ook in suffix met de Indogermaansche overeen) haar ontstaan te danken had, reeds lang in onbruik was geraakt vóór de splitsing der Indogermanen in verschillende stammen. Toch meen ik den wortel van dit woord in Skr. mad te mogen herkennen, welks vele beteekenissen zich slechts uit een grondbegrip ‘zich voeden’, ‘verzadigen’ | |
[pagina 153]
| |
laten verklaren en dat in Skr. mátsya, visch, Got. mats, spijs, matjan, eten, Ndl. mes (uit mati-sahs) wordt teruggevonden. Wat den vorm betreft, is er geen bezwaar om mádhu bij mad te brengen, want Skr. máhant, groot, behoort tot denzelfden wortel als Gr. μέγας en Skr. ahám, ik, is niet van Gr. ἐγώ te scheiden. Na dit alles aarzel ik niet om aan te nemen, dat Indg. *mádhu (*médhu) uit een ouder *madu, voedsel, (afleiding van mad, voeden, evenals Got. mats, spijs, doch met het suffix u, als de neutra Skr. páçu, jā́nu, Oudpr. alu) is ontstaan, vervolgens ‘honig’ en later eerst ‘honigdrank’, ‘bedwelmende drank’ heeft beteekend. De overeenkomst met de Oeral-Altaïsche woorden bewijst echter, dat de beteekenis van ‘honig’ tot een onheugelijken voortijd teruggaat en dat het woord *madu reeds in eene periode, toen Oeral-Altaïers en Indogermanen nog één continuiteit van stammen vormden, in het bijzonder op deze spijs is toegepast. Eene andere afleiding van mad, nl. Skr. mátsya beteekent in den historischen tijd uitsluitend ‘visch’, hoewel de formatie ervan ons leert, dat het eenmaal een algemeen woord voor ‘voedsel’ moet zijn geweest. Wat wij omtrent mede hebben gezien, kan ons bij het nasporen der etymologie van ale den weg wijzen. Mnl. ale, Ags. ealu, Eng. ale, Scand. öl heeft, voor zoover mij bekend is, steeds de beteekenis van ‘bier’ en ook voor Lit. alùs, Lett. allus geven de woordenboeken slechts ‘hausbier’. Maar in het Elbinger Vocabularium - een der weinige bronnen, die ons in het door zijne oude vormen zoo merkwaardige, doch weinig onderzochte Pruisisch een blik doen slaanGa naar voetnoot1) - vinden wij alu door het Duitsche ‘met’ verklaard. De analogie van madhu enz. maakt het waarschijnlijk, dat wij de beteekenis van ‘mede’, ‘honigdrank’ als ouder moeten beschouwen dan die van ‘bier’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 154]
| |
Door velen wordt alu als eene afleiding van al, steken, opgevat, m.i. ten onrechte: veeleer acht ik het aannemelijk, dat alu oorspronkelijk, evenals madhu, ‘honig’ beteekende en van den wortel al, groeien, voeden, (evenals madhu van den wortel mad, voeden) is afgeleid, waarbij het o.a. door Leo wordt gebracht. Mijn vermoeden, dat alu ‘honig’ beteekend heeft, wordt gesteund door de omstandigheid, dat men in het Sanskrit ali en alin voor ‘bij’ aantreft. Men kan mij tegenwerpen, dat ali, alin ook ‘schorpioen’ en het neutrum ala ‘schorpioensangel’ beteekent en dat ali, bij, waarschijnlijk met ali, schorpioen, identisch zal wezen. Doch het is evenzeer mogelijk, dat er een ali, bij (eigl. nom. agens van al, voeden, dus ‘de voedende’) naast een ali, schorpioen (eigl. nom. agens van al, steken, dus ‘de stekende’) heeft bestaan en dat deze woorden slechts toevallig in klank overeenkwamen. Want het ligt voor de hand, dat deze klankgelijkheid tot verwarring aanleiding moest geven, vooral doordat de bij, evenals de schorpioen een ‘stekend’ dier is en een ‘ala’ heeft, en het is geenszins onverklaarbaar, dat de beide woordengroepen van al, voeden, en al, steken, in dit geval door elkander liepen (Skr. ali, alin, bij, schorpioen, āla, angel, āli, bij, schorpioen, ālin, schorpioen)Ga naar voetnoot1). Kort samengevat komt mijne meening hierop neder: van al, voeden, werden al-u, voedsel, honig, en al-i, de voedende (daarna als dichterlijke benaming op de honigschenkende bij toegepast) afgeleid. Alu nam later de beteekenissen van ‘honigdrank’, ‘bedwelmende drank’, ‘bier’ aan, ali, bij, werd verward met eenige afleidingen van al, steken. Er bestaat ook een Indisch ali, bedwelmende drank, dat waarschijnlijk eveneens bij al, voeden, behoort. | |
[pagina 155]
| |
Naar ik hoop, zullen deze etymologieën van mede en ale elkander tot steun dienen en de door mij aangewende pogingen tot verklaring dezer duistere woorden niet ten eenenmale vergeefsch zijn geweest.
Leiden, Jan. 1890. c.c. uhlenbeck. |
|