Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 10
(1891)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Eene plaats der Skeireins.Unte vitoþ þize unfaurveisane missadede ainaizos hrainein raidida, azgon kalbons gabrannidaizos utana bibaurgeinais; afaruh þan þo in vato vairpandans hrain jah hyssopon jah vullai raudai ufartrusnjandans (vesun), svasve gadob þans ufarmiton munandans, Skeir. III, cGa naar voetnoot1) (Bernhardt, Vulfila, 1875, 630-631 of kleine uitg., 1884, 206). Verschillende geleerden hebben getracht de moeilijkheden van dit gedeelte der Skeireins uit den weg te ruimen of althans te verminderenGa naar voetnoot2) en zijn daarin min of meer gelukkig geslaagd. Het is evenwel mijn voornemen niet die vroegere emendaties hier te beoordeelen, maar ik wensch aan de critiek dier regels eene kleinigheid toe te voegen. Het zal daarbij niet eens noodig zijn de geheele plaats te bespreken, daar mijne opmerking slechts de woorden svasve gadob pans ufarmiton munandans betreft, al is het wenschelijk eerst het verband eenigszins uitvoerig na te gaan. Ik stip vooraf nog aan dat, welke verbetering ook bovendien noodig blijke, de e van munandaneGa naar voetnoot3) stellig door eene s is te vervangen, daar de acc. plur. door het voorafgaande pans als volkomen juist bewezen wordt. Nu het verband. Naar aanleiding van de ‘vraag’ die tusschen de discipelen van Johannes en de Joden gerezen was ‘over de reiniging’Ga naar voetnoot4), behandelt de steller der Skeireins met enkele woorden den mozaïschen ritus en zijne beteekenis. ‘De Wet’ | |
[pagina 125]
| |
zoo is de zin der boven afgedrukte regels ‘ordineerde tot reiniging van een der niet opzettelijke overtredingenGa naar voetnoot1) de asch van een buiten het leger verbrand kalf; die asch moest vervolgens in schoon water geworpen worden en zij [die zich verontreinigd hadden] werden met hysop en roode wol besprengdGa naar voetnoot2), gelijk’ - en nu volgen de door mij te bespreken woorden - ‘gelijk het paste voor dezulken die vergeten wilden’Ga naar voetnoot3). Op zich zelf beschouwd zijn die woorden duister, maar in hun samenhang met het voorafgaand en volgend betoog blijkt genoegzaam wat zij beduiden. De reinigingen naar de Wet van Mozes, dus is de bedoeling, waren niet, zooals de doop van Johannes en van Jezus symbolisch, maar brachten werkelijk afwassching van eene smet te weeg; zij waren derhalve volkomen naar de behoefte van menschen voor wie geene bekeering (als Johannes predikte) of heiligmaking (door Jezus geëischt) noodig was, maar die alleen om een uiterlijk middel te denken hadden om vergetelheid van hunne overtreding te verwerven. Massmann heeft in zijne vertaling van de Skeireins deze bedoeling volkomen juist weergegeven door de woorden: sicut conveniebat oblivisci studentibus, nauwkeuriger zelfs dan de Gotische tekst, zooals die ons is overgeleverd, het uitdrukt. Ik hoop dit aan te toonen en tevens eene verbetering te kunnen voorslaan. Ufarmiton toch - alreeds mistrouwbaar omdat het nergens dan hier alleen voorkomt - kan moeilijk als oblivisci verklaard wordenGa naar voetnoot4) en munan is voor studere een wel wat zwak, zoo | |
[pagina 126]
| |
niet ongeschikt woordGa naar voetnoot1). Maar de woordenschat van het Gotisch, hoe beperkt ook, laat ons hier om het rechte niet verlegen. Immers miton, zonder praepositie, elders bij Ulfilas gebezigd in den zin van ‘bedenken, overdenken, overleggen, voornemen’Ga naar voetnoot2) is volkomen in staat om ook studere (streven, trachten, bedoelen) uit te drukken en in ufarmunnonGa naar voetnoot3) hebben wij voor ‘vergeten’ het juiste woord. Mag men dan ook hier dien grooten zondenbok, den librarius, eene schuld op de schouders leggen, en aannemen, dat hij (in plaats van ufarmiton munandans) had behooren te schrijven ufarmunnon mitondans, dan laat de zin van Skeireins III, c althans in dit onderdeel, niet meer te wenschen over.
Leiden, 1890. a. beets. |
|