Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 9
(1890)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Fresiska.De Fia-eth.In den ouden tijd der XXIV Landrechten, en der Boetereeks uit diezelfde eeuw, werd deze eed door hem gezworen, die beschuldigd werd van bepaalde feiten, met een zekeren som te boeten. Eedshelpers, minder of meer in getal, moesten hem hierbij met een eed op de reliquiën geloofwaardiger makenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 308]
| |
Naar den som gelds (fia), waarom hij gezworen werd, heette hij fia-eth; waarschijnlijk was deze in grootte verschillend in de onderscheiden districtenGa naar voetnoot1). Later werd hij ook geëischt van de weduwe, die men, wanneer zij uit den echteboedel trad, betichtte van verduistering der goederenGa naar voetnoot2). Blijkens regel 66 is de redactie, zooals die ons bewaard is, de eed, in dit laatste geval gezworen. Von Richthofen plaatst deze in de XIIIe eeuw waarschijnlijk omdat volgens hem de XXIV Landrechten eerst in de XIIe eeuw, na 1156, werden gecodificeerd. Deze dateeren echter uit het einde der XIe eeuw, en zoo moet ook dit formulier minstens een eeuw ouder, hoewel van jonger datum dan de genoemde landrechten zijn. De bewaarde tekst zal slechts eene weinig gewijzigde redactie wezen van de fia-eth, met welke men zich vroeger bij bepaalde boete mede kon vrijzweren. Het geheel wordt niet te wel verstaan. Dit ligt aan sommige woorden. Niet of m.i. onjuist verklaard zijn de volgende: 16, wittis, 16, skettis, 40, witha, 49, wit, 60, wick 40, forth scecte, 49, sket fia, 60, wold sket, 25, li- | |
[pagina 309]
| |
chera, 38, weuthar, 42, thůne, 46, ri, 61, rira, 49, forth rede, 56, farendum, fretma, beyllum, briasechtum. De beteekenis van enkele dezer wil ik trachten nader toetelichten, en tevens het stuk vertalen. Mogelijk geeft het andere aanleiding het hunne er van te zeggen. De samenhang dient vooral in het oog gehouden, waarom ik den geheelen eed hier afdruk; niet minder is hij reeds op zichzelven de kennismaking waard. | |
fia-eth.Alsa helpe thi god and sijn hilge modir sente marie. Alsa | |
[pagina 310]
| |
| |
[pagina 311]
| |
Von Richthofen schijnt aan het woord wittis in regel 16 de beteekenis van ‘witz, ingenium, scientia’Ga naar voetnoot1) te willen geven, en aan skettis die van ‘goed, bezitting’Ga naar voetnoot2). Deze ‘witz’ en dit ‘bezit, goed’ klinken minstens zonderling tusschen het lijf en alle leden, en het kleed en al het goed. Eer zou, dunkt me, van het vee worden gesproken, zooals nog, wanneer een boer informeert naar iemands staat, hij eerst zichzelf, dan het vee, en verder het overige memoreert. De Haan Hettema verklaart het dan ook in de door hem naast den tekst geplaatste vertaling (Fivelingo-Oldampter Landrecht (1841) Bijlage II) met: klein vee en groot vee. Het bewijs echter voor de juistheid der bijgevoegde adjectiva ontbreekt. Daar echter sket in dit Eemsger handschrift nooit bij mijn weten de betee- | |
[pagina 312]
| |
kenis van schatGa naar voetnoot1), maar altijd die van vee heeft, zoo kan en moet ook hier, voor schet althans, deze aangenomen. Maar dan wittis? Vergelijke men eerst vs 48, ter nadere verklaring: ‘Nu hald thu alsa wit and sket fia, and alle thine forth rede, alsa thu thine eth elle riuchte swere.’ Met forth rede is niet zooals de Haan Hettema wil ‘de opkomsten’Ga naar voetnoot2) bedoeld, maar het overig geraad, zooals von Richthofen terecht in zijn Wörterbuch aanteekent; er wordt mede aangewezen wat zoo even heette: ‘wede and alle thîn gôd.’ Ook hier staan sket en wit naast elkaar, en kunnen gelijkgesteld met skettis en wittis, een dertig regels vroeger. En dit wit dan? Von Richthofen geeft deze plaats aldus in zijn Wörterbuch: witfia(?) ‘nu hald thu alsa wit and sketfia’ E. 246, 5, vgl. das isl. vitafe (debitum omnibus notum). Vgl. wit.Ga naar voetnoot3) Nog moet aangehaald vs 39: ‘Nu witnie ick thi bi da fia and bi tha feder erwe, bi tha witha and bi tha forth skecte, bi tha fia ther thu mitha ethe halst and welt behalda thet thu ne thantse thune fia mith nene falska te winnenda’. Witha wordt, voor zoover mij bekend, in het Altfries. Wörterb. niet gevonden. Omtrent scecte vraagt von Richthofen i.v. skeka (rauben): ‘Auch in “bi tha witha, and bi tha forth skecte (oder: skette?)” E 245, 23, ist vielleicht skeka oder sketha zu suchen. (Zu der zweifelhaften form sketh halte ich das ags. skeadan (furari).’ De Haan Hettema vertaalt weer ‘klein vee’, en het door hem gelezen forth-skette klakloos met ‘groot vee.’ | |
[pagina 313]
| |
Met een kleine wijziging wordt het woord, dat opheldering behoeft, duidelijk. M.i. moet overal de t als c gelezen, en is wiccis de gen., wicha de dat., en wic de stam, met fia verbonden, van het meermalen voorkomende door Kern herkende wicg = paard. Ook in drothtenes vs 7, elemathiande vs 20, is de t als c te lezen. Dan treft men nog een vorm van hetzelfde woord aan in dit eedsformulier; vs 60 leest men: ‘fliande werthe thi thiů wick and alle thin wold sket.’ Wick vereenigt de uitgever der Rechtsquellen en ook de Haan Hettema met sket. De eerste vraagt dan in zijn Wörterbuch onder wick (ort, vicus): ‘Ist in fliande (etc.) E. 246, 19 wiksket dem woldsket entgegengesetzt, und jenes durch hausvieh dieses durch waldvieh zu erklären?’ De laatste vertaalt het met jongvee, maar in het Idioticon Frisicum vindt men: wicksket, volatilia, gevogelte. Zie woldsket, viervoetig gedierte, of wel: jong vee en oud vee’Ga naar voetnoot1). Wick is echter de nom. = equus. Bezwaar zou men kunnen vinden in de vraag of het waarschijnlijk is dat het paard afzonderlijk genoemd en zoo van het overige vee onderscheiden wordt. Bij een volk, liefhebbers van harddravers als nog de hedendaagsche Friezen, zal dit minder bevreemden. Ook komt meermalen de combinatie van paarden en vee voor: sket and hangstar to merkede fara, waar het Latijn ‘boves et equos’ heeft.
En bovendien, evenals het kleed afzonderlijk wordt genoemd bij al het goed, zoo gaat ook het paard vooraf aan al het vee. Uw lijf en uw ledenGa naar voetnoot2), uw paardenGa naar voetnoot3) en uw vee, uw kleed en al uw goed: al dit maakt geen indruk van vreemde bijeenvoeging. | |
[pagina 314]
| |
In vs 39 leze men dan: bi da fia and bi tha feder erwe, bi tha wicha and bi tha forth skette’ immers skecte moet in skette verbeterd: dat. sing. van sket, evenals wicha van wich, terwijl forth dezelfde beteekenis heeft als in vs 49: forth rede. Fia komt in 't Eemsger handschrift op alle plaatsen voor in den zin van geld, goed, bezitting, vermogen. Hier (evenals in vs 46) beduidt het dus ook ‘vermogen’, en het volgende: bij 's vaders erve, en bij de paarden, en bij het verder vee; bij ‘bi tha fia’ vs 41, wordt het voorgaande saamgevat: bij uw vermogen dat gij met den eed houdt en wilt houden. - In 49 zal wic- en sket-fiaGa naar voetnoot1), wic als collect. opgevat, aanduiden: het vermogen in paarden en vee. Ten slotte nog vs 60: ‘fliande werthe thi thiů wick and alle thiu woldsket.’ Wat is nu woldsket? De Haan Hettema's meening is reeds meegedeeld, eveneens die van von Richthofen. M.i. is geen dezer juist. Aan gewold sket, wolvee zal te denken zijn. Mnl.: gewold, adj., van ‘wol’ gevormd, vgl. Verdam Mnl. Wb.
Als tusschenletter vindt men bij het besproken woord wicg (= equus): ch, cc, en in de eindklank ck, uit cke. Voor deze laatste naast de oorspronkelijke cg (wicg-e) kan vergeleken: ecke, naast egghe (zwaardsnede, partij); hrec(k)lin (uit hragil-)Ga naar voetnoot2). cc vond ik voor oorspronkelijke cg niet, wel voor ck: clocce. ch treft men in rech-scerd aan, naast regge, recg (Nfr. | |
[pagina 315]
| |
rèch, spirans); maar ook in merch (= mark), hwellech, bech, littich; en machia, bûrchûthGa naar voetnoot1). Deze vormen bij wicge, ecge, e.a. kunnen schrijfwijzen zijn voor de gutturale media. Of blijkt daaruit, naast dezelfde vormen voor gutturale tenuis, dat er bijna geen verschil in uitspraak dezer geminaten bestond? in casibus oorspronkelijk met -cgu-, -cku-? Dat zij misschien in enkele woorden nog weifelde, in andere bepaald tenuis, of media (bv. in bregge) was? En mag uit de ch voor cg en ck, de gevolgtrekking gemaakt dat beiden, als eindklank (en dan bij analogie ook midden in) in dezelfde spirans overgingen? Vgl. thans Van Helten § 132; daartegen § 135 i.f.; ook § 140: in de daar genoemde gevallen is m.i. inlautend de g niet altijd spirans: naast slagha-, slav-, (vgl. § 142.) toch: clagia, Westerl. kleye e.a.Ga naar voetnoot2). Vgl. ook de anlautende g; p. 115 i.i. Dat naast deze gutturalis ook de (oorspronkelijk palatale, later geassibileerde) -dzi- (widzie) staat, vindt zijn weergade in het Ags: Cosijn, Altwestsächs. Gramm. I. 170. - Vgl. ook het vermoeden van Van Helten p. 112 A. 1: g vóór i, î, j.
In vs 61 moet het woord rira een substantivum zijn. Misschien is het met Van Helten, Gramm. p. 19 voor een nom. plur. met de beteekenis van: ‘junge rinder’ te houden; ‘vgl. das sagelterl. rîr, junges rind.’ Zoo is dan al het vee opgesomd: de runderen, het jongvee, het wolvee, en de paarden, waaruit de belangrijke veestapel van den oudfrieschen boer toentertijde bestond. Ook mag nog er uit afgeleid dat reeds toen, zooals nog, met fia, vee, bij voorkeur het rundvee werd aangeduid.
Ther mithe werthe thi this fia fliande and wiaka(n)de, alsa ri werthe thi thine hewa sa thi thet wede. | |
[pagina 316]
| |
De Haan Hettema drukt riwithe in zijn genoemde BijlageGa naar voetnoot1), en vertaalt: ‘alzoo slijten uwe bezittingen gelijk uw kleed.’ In het hs. staat echter duidelijk ri w'the. Von Richthofen heeft dit ri met een vraagteeken gesignaleerd; maar vergelijkt het met het Nieuwfriesche riu, Epkema 383. In de Zusätze citeert hij echter Grimm: ‘das dunkele rî 246, 2 scheint für rîr zu stehn, weil 246, 21 rîra folgt, ich vergleiche das altn. rîr tenuis und Goth. riurs corruptibilis’. Om den vorm en om het zinsverband kan het met rîra moeielijk samenhangen; met zekerheid durf ik niet zeggen, wat het beduidt, misschien is het als adjectief, in de eerste opvatting van den woordenaar, te nemen en met ‘los’ te vertalen. Het On. rîfr, Ags. rîf, Eng. rife, beteekent overvloedig, abundans. In het Middelnederl. moet het verschillend verklaard: vrijgevig, ijverig, haastig, ten volle, Tijdschr. V, 35; Kiliaen teekent: ‘largus, copiosus, abundans’ aan; dit is de oorspronkelijke beteekenis, ‘alles wat niet spaarzaam, maar uit de volle hand geschiedt. Doelt het op geven, dan is het niet anders dan mild, wordt van eenige andere handeling gezegd, dat men ze rivelike verrigt, dan wil dat zeggen: met volle ruimte, onbekrompen, fiks, zonder schroom of aarzelen, fluks.’ Lekensp. Gloss. (vgl. ook Verdam, i.v. gerive). Deze overdrachtelijke beteekenis zal toch niet de oudste zijn, wel de zinnelijke van ruim, los. In het Friesch nu viel de w als eindklinker, volgende op een langen klank, af, na eerst gevocaliseerd te zijn; vgl. blî, en Van Helten Gramm. § 89 B. - Nomina Geographica Neerl. II, 158. De w staat voor ouder v, vgl. Van Helten, Gramm. p. 87, die dit slechts voor schrijfwijze schijnt te houden, niet voor verschil in klank; beslissen durf ik niet, in het Westerlauwesch echter moet zij wezenlijk in w zijn overgegaan, vgl. Bijdr. Ofr. | |
[pagina 317]
| |
Woordenboek 58. - Het M.- en Nfr. adj. en adv. rjü is uit (riu < rῐu(w) <) rîuw(e) ontstaan, vgl. a. Bijdr. 17. De zin zal dan zijn: Los worde di dyn have als dyn kleed: arm moogt gij worden, wegteren moogt ge, .... Een enkel woord over weuthar vs. 38; dat niet met van Richthofen als weuthar moet gelezen, en verklaard met: ‘lautet der singul. weuth? gehört das wort zu wia (weihen)?’ maar met de Haan Hettema als wenthar,Ga naar voetnoot1) waaraan hij echter minder juist de beteekenis van daden in zijn vertaling, van actiones, handelingen, in zijn Idioticon toekent. De uitgang bij masculina is in E. regelmatig ar; de sing, is wenth, met th voor d, waaromtrent Van Helten, a.w. § 124, p. 99. Wat men onder ‘wenthar’ verstaan moet, kan blijken uit de Latijnsche vertaling (XIIe/XIIIe eeuw) bij de exceptiën op de 17e kest. Hoewel wend hier uitzondering, afwijking, ‘keer’ beduidt, zoo spreekt het Latijn van causa, en de nederduitsche tekst van sache; dit is in de fiaeth de gewenschte beteekenis. Ook deze heeft het woord in: ‘thetma gerne fregie allera godera wenda’; en in: ‘god scop thene eresta meneska fon achta wenden’, vgl. Altfries. Wörterbuch. Na het aanbrengen der verbeteringen, in de volgende noten aangegeven, kan de fia-êth aldus vertaald. | |
Geld-eed.Dan helpe di God en zijn heilige moeder Sinte Maria; dan helpe di God en Sint Michaël, en alle Gods engelen; dan helpe di God en Sint Johannes Baptist, Gods dooper, en alle aartsvaders, en alle profeten Gods; dan helpe di God en Sint Petrus, en Sint Johannes, en al de twaalf apostelen en de vier evangelisten, dat zijGa naar voetnoot2) di dan wijzen mogen tot de rechterhand | |
[pagina 318]
| |
onzes HeerenGa naar voetnoot1) in den dag des oordeels, indien du dijnen eed al recht zwerest, en niet gemeen! Dan helpe di God en Sint Stephanus, de eerste martelaar, en alle Gods martelaren; dan helpe di God en de trouwe Sint Nycolaas, en alle Gods bisschoppen; dan helpe di God en Sint Catharina en alle Gods maagden, en al zijne heiligen, die zijn in het hemelrijk en op het aardrijk, dat du dijnen eed al recht zwerest, en niet gemeen! Dat di God dan hou en dan helpendeGa naar voetnoot2) zij! Dan mogest du gebruiken dijn lijf en al dijne ledenGa naar voetnoot3), dan bruikest du dijn paard en al dijn vee, dan bruikest du dijn kleed en al dijn goed! Ik bezweerGa naar voetnoot4) di bij het eerste kleed, dat men di aantrok toen du ter wereldGa naar voetnoot5) kwamest: dat is het eerste kleed; en (bij) het laatste, dat du hebben zulst in den dag des oordeels voor het aangezicht des almachtigenGa naar voetnoot6) Gods, - en het alsdan di zoo helpe voor God onzen Heer, en du dat na doemsdag zoo dragest als door de wereldGa naar voetnoot7), toen di de gevaders ter kerke droegen, en di de priester ‘crisma’ en ‘kerstende’ en den heiligen doop toediende; - en bij de (kaars)lichtenGa naar voetnoot8), die hijGa naar voetnoot9) in | |
[pagina 319]
| |
dijne hand zette, toen di de gevaders ten vonte droegen, en di de priester den duivel benam en onzen HeereGa naar voetnoot1) opdroeg; zoo du komest voor Gods oogenGa naar voetnoot2), en du dan niet hebbest te geven, noch goud noch zilver, behalven dijn arme ziele; dat zij den duivel dan ontga, en onzen Heere dan ten deel worde, indien du dijn eed al recht zwerest en niet gemeen. Nu bezweer ik di bij het heilige laatste gebed voor den stervende,Ga naar voetnoot3) en bij alle heilige schriften, dat di het heilige laatste gebed en de heilige schriften dan te genade worden in den dag des oordeels voor den almachtigenGa naar voetnoot4) God; bij het heilige Corpus Domini, bij het eigen lichaam Gods; bij het heilige olieselGa naar voetnoot5); nu mogest du dan hebben het olieselGa naar voetnoot6) en de laatste bedieningGa naar voetnoot7), | |
[pagina 320]
| |
en al deze zaken, die ik di te voren genoemd heb; indien du tot deze woorden niet leugenachtig zijstGa naar voetnoot1). Nu bezweer ik di bij het vermogen, en bij het vaders erve, bij de paarden en bij het verdere vee, bij het (geheele) vermogen, dat du met den eed behoudest en wilst behouden, dat du niet denkest dijnGa naar voetnoot2) vermogen met [geen] valschheidGa naar voetnoot3) te winnen; dan wordest du beroofd van dijn leven, en van al dijn leden, en van al dijn haven, en van dijn vijf zinnen: van den smaak, reuk, van het gevoel, gehoor, en van het gezicht; ook worde di dit vermogen vliedend en (van di) wijkend; zoo los worde di dijn have als di dit kleed, dat du met deze woorden besprekest; indien du het met valschheid denkest te winnen. - Nu behoudest du dan het vermogen aan paarden en vee, en al dijn verder geraad, indien du dijn eed al recht zwerest, en niet gemeen. Nu bezweer ik di boven van dijn hoofd (af) al tot de kleine teen, hetzij aanGa naar voetnoot4) vel, hetzij aan vleesch, hetzij aan aderen, hetzij aan zenuwen, hetzij aan 't hart, hetzij aan den lever, hetzij aan leden, hetzij aan gewrichtenGa naar voetnoot5) hetzij aan het mindere, | |
[pagina 321]
| |
hetzij aan het meerdere, dat du geheel dijn lichaamGa naar voetnoot1) mogest bewaren tusschen hiel en hoofdhuidGa naar voetnoot2), van rondwarende ziektenGa naar voetnoot3), van ‘fretma’, van builziekten, en van ‘briasechtum,’ en van de leede vallende ziekteGa naar voetnoot4), dat du dijn eed al recht zwerest en niet gemeen. Vervloekt en vermaledijd worden di alle dijn botten en al dijn ledematen; vliedend worden di dijn paarden, en al dijn gewold vee; dan worde di het jongvee vliedend, zoo het kleed op uw lichaam; en dat er van dijn lijf geen erve spruite. Dat du niet hebben mogest dijns echtgenooten goed gestolen noch verheeld, het zijne niet verkleindGa naar voetnoot5), het dijne niet ver- | |
[pagina 322]
| |
groot: dat di God dan helpe en al zijne heiligen dat (du) dijn eed al recht zwerest en niet gemeen! - Wie moeten zweren. Den geldeed hebben de vrouwen te zwerenGa naar voetnoot1) en daarenboven acht reliquie-eden; waar men haar aantijgt van goedverduistering, als zijGa naar voetnoot2) echten stoel (ehesitz) uitgaan, en dat zal wezen bij acht mark het minsteGa naar voetnoot3). Ook heeft menGa naar voetnoot4) hem te zweren om al de verlammigen, die op het ⅓ weergeldGa naar voetnoot5) komen, en daarenbovenGa naar voetnoot6) negen reliquie-eeden; komtGa naar voetnoot7) de boete op een halfGa naar voetnoot8) weergeld, zoo zijn het 12 reliquie-eeden bij den geld-eed; komtGa naar voetnoot9) ook de boete op tweederde weergeld, zoo zijn het achttien reliquie-eeden bij den geld-eed. Den schillingGa naar voetnoot10) wint men met een eed; en den vierdingGa naar voetnoot11) ontrecht men met (een) eed in alle daadGa naar voetnoot12) zonder de keurGa naar voetnoot13); | |
[pagina 323]
| |
want de gekozen kestGa naar voetnoot1) (= keur) wijzigt al de landrechtenGa naar voetnoot2). | |
Vmbeide.‘(Unbeide) umbeide (ohne verzug): H. 48, 16’. Aldus Von Richthofen in zijn Altfries. Wörterbuch. De Haan Hettema is van een andere meening: ‘umbeide, inturbatus, onbehinderd, niet gehinderd’, glosseert hij in het Idioticon. M.i. past geen dezer beteekenissen in verband met de parallelle teksten, en moeielijk zijn ze de een, zoowel als de ander aan een vorm ‘vmbeide’ toetekennen. Het geheel luidt: sa hi (de Fries, die door den Noorman buitenslands is gevoerd) wither ina thet lond cume, sa farere ina sin ein god and uppa sin ethel, uter liudscelde and frana bonna, rum and vmbeide; huasat him bipent and binert, sa ach hi (die dit doet) tha liudum ti fellane tian merk. De Eemsger tekst leest voor de betrokken woorden: ‘rum scel him wesa and vnbretse’, en de Westerlauwesche, naar den Ouden Druk: fry scil wessa dat siin bi aesga dome, ende onbritsenGa naar voetnoot3). Ik laat voor 't oogenblik in het midden of onbritsen op ‘lond en ethel’, evenals rum, terugslaat, en onverbroken, niet verdeeld, in zijn geheel, beteekent; dan of het met de genoemde woordenboekmakers op den thuis gekomen Fries slaat, en ‘zonder boete’, beduidt; in ieder geval is ‘zonder talmen’ niet het woord; ‘ongehinderd’ komt in het laatste geval er althans dichter bij. En zoo moet ook in H. de zin luiden. Hetzij dat een afschrijver van het handschrift, hetzij de uitgevers verkeerd gelezen hebben, m.i. is er weinig bezwaar om ‘umbeide’ in umbritse te verbeteren, welk woord geeischt wordt. In hss. kan | |
[pagina 324]
| |
de t met volgende f voor b worden aangezien, tusschen de r en e is het verschil niet heel groot; bij ietwat mindere helderheid van inkt en perkament kunnen ook deze licht worden verwisseld (umbritfe en umbeide). Zwolle, Juli 1890. f. buitenrust hettema. |
|