Beden van schrijver en binder.
Op de laatste bladzijde van Hs. no. 351, (Stichtelijke Tractaten) in eigendom behoorende aan de Maatsch. d. Ned. Letterk. (Catal. Dl. 1, 23) leest men het volgende:
Met rooden inkt:
Inden Jaeren ons heren dusent vierhondert ende achten
twintich is dit boeck ghescreven vermids heren
Johanne van wederden preister wtgheseget
een deel wat vanden lesten Ende hevet dit van
mynnen ghescreven. begherende mede deelachtich
te werden alder vruchten die yemant lesende
wt desen boke vercrighen mach ende datmen
voer em bidden wille onsen heren. voertmer datmen
mit aller vlite dit boeck waer. wanttet cranc
van stove is. ende men niet lichtelike wten hues
en leene in werliker lude hande. went sie que-
like pleghen die boeke te waren.
Met groenen inkt:
Unde biddet ock omme godes willen voer enen armen Broder
de dit boeck van mynnen ghebunden heft.
De beide laatste regels zijn merkwaardig, omdat dergelijke vermeldingen van den binder zoo hoogst zelden voorkomen; zie Wattenbach, Schriftwesen1, 226 en Gardthausen, Griech. Palaeographie, 65.
Leiden.
a.b.
Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd