Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 9
(1890)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Velthem's Spiegel Historiael.Tekstcritiek.II. Plaatsen uit die hoofdstukken van Velthem's Spiegel Historiael, waarvoor Heelu's slag bij Woeringen als bron heeft gediend.De slag ƀij Woeringen is gedeeltelijk woordelijk, gedeeltelijk, niet beknopt, maar verkort, door Velthem in zijn Spiegel opgenomen. ‘De breede excerpten uit Jan van Heelu,’ waarvan Jonckbloet, Gesch. der Mnl. Letterk. Dl. III, blz. 205 gewaagt, geven Velthem eigenlijk meer lof, dan hij verdient. Immers van een schiften van hoofd- en bijzaken is bij hem geen sprake; nu eens schrijft hij Heelu letterlijk in alle uitvoerigheid na, dan weer laat hij juist verzen weg, die voor den samenhang onontbeerlijk zijn, zoodat wij van vele plaatsen niets zouden te recht brengen, indien wij Heelu ter vergelijking misten. De hoofdstukken der eerste drie boeken van Velthem's Spiegel, die daardoor nu kunnen verbeterd worden, zijn reeds door de uitgevers van Maerlant's Spiegel Historiael bijeengebracht, zie Sp. Hist. Dl. III, blz. 463 a, en vergelijk verder Te Winkel, Gesch. der Nederl. Letterk. Dl. I, blz. 358 en noot 2. Ik zal hier geene dorre opsomming laten volgen van de plaatsen bij Heelu, door Velthem gebruikt; bij nauwkeurige lezing blijkt, dat van het 8948 verzen lange gedicht van Heelu, in den Spiegel met grootere en kleinere tusschenruimten vs. 111 tot vs. 8930 is ingelascht. Het ware te wenschen, dat Velthem van het na vs. 8930 meegedeelde omtrent Rudolf van Habsburg's kroningsjaar ook nog nota had genomen; zeker zou de nu zoo verwarde geschiedenis van dezen keizer in Velthem's Spiegel er bij gewonnen hebben. | |
[pagina 205]
| |
Bij vs. 111 begint Heelu de korte levensschets van hertog Hendrik III van Brabant. Hiermede komt overeen bij Velthem het begin van cap. 40 uit het eerste boek. Alvorens echter daarover te spreken, eerst een enkel woord over hetgeen voorafgaat. Na de opdracht aan ‘Vrouwe Margriete van Inghelant,’ ‘keert hi hem ter yeesten’ in vs. 82, en wel met eene korte herinnering aan het onrustige leven van Hendrik II, hertog van Brabant, vs. 83 tot vs. 110. Ook Velthem spreekt over dezen Hendrik (cap. 2 vs. 7 vlg. en cap. 35 vs. 1-12), en zelfs nog met een enkel woord over diens vader Hendrik I (cap. 2, vs. 3), waarvan Heelu geen melding maakt. Het is dan ook niet met het doel, om Velthem aan Heelu te toetsen, dat ik dit mededeel; maar om Velthem te zuiveren van de blaam, als zou hij zich in die hoofdstukken over de Brabantsche Hendriks vier malen hebben vergist, zooals Le Long ‘Voorreeden’ blz. 4, gelieft te zeggen. Het feit is, dat Velthem zich eenmaal, doch Le Long zelf zich driemaal vergist, alleen in cap. 2, vs. 2 en 3, waar hij Machteld van Brabant gemalin van Floris IV van Holland, eene dochter van Hendrik II in plaats van van Hendrik I noemt (vgl. Melis Stoke, III, 587, aanteek.), is Velthem in de war; immers Willem I, graaf van Holland, had in den zomer van 1214 nog juist bijtijds Otto's partij verlaten, om niet door den slag van Bouvines in diens val te worden medegesleept, en zich verbonden met diens tegenstanders, waartoe ook Hendrik I (1190-1234) van Brabant behoorde. Dit verbond was bezegeld door de verloving van Machteld, Hendrik's dochter en den verloving zoon van Willem, den lateren Floris IV. Velthem had dus met Stoke seersts Heinrix ‘in plaats van smiddels (d.i. des middelsts, nl. van drie, dus tweeden) behooren te schrijven. Voor het overige zijn de bezwaren van Le Long ongegrond, zooals blijken kan aan een ieder, die geduld heeft, zich een oogenblik genealogisch en chronologisch te verdiepen in de verhouding van graaf Willem II van Holland (den | |
[pagina 206]
| |
Roomsch-koning) tot de meergenoemde Brabantsche hertogenGa naar voetnoot1). | |
I.Reeds dadelijk in cap. 40 is bij Velthem de tekst in de war, maar hij kan uit Heelu worden hersteld. Heinric, Lantgrave van Doringen, halve broeder van Hendrik III van Brabant, had niet kunnen bewerken, dat hij Mombore van Brabant werd na diens dood. Hij verlaat het land; vs. 31.[regelnummer]
Doen woude oprechten die geleeke
Mijn Here Heynric van Gasebeke.
waar Heelu heeft vs. 149: Woude op rechten sine gebreke
Her Heinric van Gaesbeke.
Was Velthem niet te begrijpenGa naar voetnoot2), Heelu is duidelijk: Sine (d.i. des Lantgraven van Doringen) gebreke wilde Her Heinric van Gaesbeke oprechten, m.a.w. Heinric van Gaesbeke wilde herstellen het ontbreken van den Lantgrave; hij wou dus in de ontstentenis voorzien, en wel door zelf Mombore te worden. Lees derhalve ook bij Velthem: vs. 31.[regelnummer]
Doen woude oprechten die gebreke
Mijn Here Heynrich van Gasebeke.
Die in sine te veranderen schijnt mij overbodig, en is misschien | |
[pagina 207]
| |
zelfs verkeerd. Immers men kan eigenlijk niet van ontstentenis spreken bij het vertrek van iemand, die de regeering niet in handen heeft kunnen krijgen. En de gestorven hertog is te lang geleden genoemd, om daarop sine nog betrekking te laten hebben. ‘Die gebreke’ dus als ‘de ontstentenis’ zonder nadere aanwijzing. Alleen bij de opvatting van gebreke als dat, waarin hij (de Landgraaf) te kort was geschoten, zou de lezing sine boven die de voorkeur verdienen. De samenhang laat die beteekenis zeer goed toe en daar gebreke in den zin van ontstentenis nog niet is opgeteekend, terwijl in de beteekenis van het te kort schieten andere plaatsen (Mnl. Wdb. op gebrec 4, gebreke 2) ook hier die opvatting kunnen steunen, heeft deze zeker veel voor. De lezing van Heelu zou dan in haar geheel de voorkeur verdienen en beteekenen: ‘Toen wilde Heinric van Gaesbeke tot stand brengen, wat den Landgraaf niet was gelukt.’ | |
II.Velth. I, 40, 62: Heelu 174. - Het aantal liefhebbers, die Mombore van Brabant willen zijn, maakt, dat herhaaldelijk het woord Mombore wordt genoemd. En als wij dan Velth. I, 40, 59 vlg. van ‘Vrouwe Alijs,’ de weduwe van Hendrik III, lezen, dat zij doe dachte .....
en vs. 61.[regelnummer]
Dat engeen van allen desen
Des lants orbore soude wesen;
dan is de vraag, of er in plaats van orbore misschien mombore te lezen is, zeer natuurlijk. Ik meen evenwel, dat de lezing orbore volkomen in orde is: ‘Geen van al die candidaten zou het land nuttig of voordeelig zijn,’ zoo dacht ‘Vrouwe Alys, die behindich was ende wijs.’ De mededeeling, dat zij schrander en verstandig was, past veel beter, wanneer zij beweert, dat men geen vreemden in het land moet halen, daar zij het land geen nut zullen aanbrengen, dan wanneer zij een- | |
[pagina 208]
| |
voudig zegt: ‘Geen van die allen zal het land besturen.’ Daarenboven Heelu 173 en 174 heeft dezelfde lezing: Dat engheen van alle desen
Des lants orboer en soude wesen;
wat eene reden te meer is, om met veranderen voorzichtig te zijn, en ten slotte heeft Heelu ook elders orbor in dien zin gebruikt. Hij zegt vs. 525 en vlg. Heinric niet en was soe vroet,
Dat orbor ware ochte goet
Den lande, dat hi bleve here.
De datief den lande wordt door goet geëischt, maar zou geen bezwaar zijn, ook al hing die alleen van orbor af; orbor als adjectief met een datief, of als substantief met een genitief verbonden doet aan de beteekenis niets af (vgl. nog: ‘het is voor uw nut’, subst. en ‘het is u nut’, adj.). Velthem, die in cap. 43 deze plaats letterlijk heeft overgeschreven, vergat bij ongeluk juist vs. 526: ‘Dat orbor ware ochte goet’, zoodat nu bij hem, vs. 525 van Heelu, in cap. 43, vs. 17: ‘Heinric niet en was so vroet’, zonder rijmregel staat. Om de drie bovengenoemde redenen geloof ik dus, dat wij tegen Heelu's bedoeling handelen, zoo wij orbore in mombore veranderen. | |
III.Velth. I, 40, 78 vlg.: Heelu, 192, vlg. Eenvoudig het afschrijven dezer parallelplaatsen zal de fouten in den Spiegel doen zien. Velth. Ende daerna cortelike oec vorden
Die Biscop entie Grave beide
80[regelnummer]
Ute Brabant met behindicheide
Van der Monborscap gedaen,
Want selve wouden si onderstaen.
| |
[pagina 209]
| |
Maer die Hertoginne, Vrouwe Allys,
Heren Godeverde van Perwys,
85[regelnummer]
Ende Heren Wouteren Bertoude,
Riep si te rade;
Heelu. Ende daer na, cortelinghe, worden
Die bisscop ende die grave beide
Uut Brabant, met behindicheide
195[regelnummer]
Van diere montborescap gedaen;
Want selve woude sijt onderstaen,
Die hertoginne vrouwe Aleys.
Heeren Godevaerde van Parweys,
Ende heeren Wouter Berthoude
200 Riep si te rade.
Een paar verzen verder wijkt Velthem even van Heelu af, zonder evenwel den zin te bederven, zoodat verandering overbodig is. Velth. heeft vs. 91 vlg.: Here Godevard van Perwys starf
Daer nae sciere; ende doe verwerf (l. verwarf)
Die Monborscap van den lande
Here Wouter Bertout in sine hande;
waarvoor Heelu vs. 205: Her Godevaert van Parweis starf
Daer na sciere, ende doe warf
Die montborscap van dien lande
In heeren Wouter Berthouts hande.
Gingen wij voort met Velthem en Heelu vers voor vers te vergelijken, zoo zouden wij nog in ditzelfde caput zien, dat door si twee in die doe te veranderen en door nog een doe in te lasschen bij Velthem een driemaal herhaald doe een cacophonie veroorzaakt, waaraan Heelu vreemd is, en dat Velthem ten slotte, om twee verzen te kunnen uitwinnen, maar geëindigd is met | |
[pagina 210]
| |
98[regelnummer]
Ende holpen doe der Vrouwen met eeren.
in plaats van (Heelu 212): Ende holpen met grooter eeren
Der weesen moeder, diere vrouwen
Brabant vermontboren met trouwen.
Eene doorgaande vergelijking van de twee teksten, zoodat zij, als het ware, naast elkaar werden gedrukt, zou zeer zeker hunne onderlinge verhouding en waarde het best doen zien. Dit zou hier echter te ver voeren, en daarom wil ik, na dit staaltje van Velthems wijze van doen, mij voor het vervolg bepalen tot die plaatsen, die bij Velthem niet slordig alleen, maar bepaald fout zijn. Daar het niet altijd gemakkelijk is de grens aan te geven, zal het den een misschien dunken, dat ik te veel, een ander, dat ik te weinig geef: ik zal trachten het juiste midden te bewaren. | |
IV.Velth. I, 41, 46: Heelu 270. Nog zijn de moeilijkheden over het Momborescap niet ten einde; de Heer van Wesemale voelt zich verongelijkt, daar hij niet als raadsman van Vronwe Alys is aangenomen. Hij heeft van een twist in Leuven gebruik gemaakt om die stad te winnen, en beoorloogt nu van daar uit allen, die de Hertogin-weduwe steunen. De binnenlandsche beroerten dreigen Brabant eene gemakkelijke prooi te doen worden voor elken buitenlandschen vijand, die, zooals Otto van Gelre, er op loert. ‘Dus’ zegt Velth. vs. 45: Dus moesten dese jonge wesen
Van Brabant tilijc voren resen.
Het gevolgtrekkende dus in vs. 45 en het onverklaarbare voren in vs. 46 doet ons alweer naar Heelu grijpen. Misschien zal men ook zonder Heelu vragen: voren l. varen, d.w.z. ‘resen varen’ ‘krijgstochten ondernemen?’ Maar waartoe zouden die kleine kinderen een tocht moeten doen, als het land wordt | |
[pagina 211]
| |
bestookt? Nog te jong om te regeeren, zullen zij den buitenlandschen vijand toch niet moeten beoorlogen? Slaan wij Heelu op, zoo zien wij, dat die twee verzen de eerste twee zijn van een zevental, waarvan voor het juiste begrijpen de andere vijf niet gemist kunnen worden. Heelu heeft vs. 269 vlg.: Daer bi moesten die jonge weesen
270[regelnummer]
Van Brabant tileec reesen
Ghewapent achter lande riden,
Ghelijc oft si souden striden,
Om dat beide riken ende armen
Te voorder soude ontfarmen,
275[regelnummer]
Dat mense soude des lants verdriven.
Nu is alles duidelijk: die jonge zonen van den overleden Hendrik III moesten geheel gewapend eene reis door Brabant doen, om bij rijk en arm medelijden op te wekken en zich zoo van den trouwen steun der ingezetenen te verzekeren. Ook het gevolgtrekkende Daer bi, Velth: Dus is volkomen juist, nu in vs. 273 het doel van die gevolgtrekking is opgegeven. Reesen riden van Heelu is door Velthem in resen varen veranderd; door het rijm gebonden, moest hij echter varen resen schrijven, aangezien hij de volgende regels wou overslaan en dus de gelegenheid miste, om als Heelu, het werkwoord in het volgende vers te brengen. Echter, alhoewel voor Velthem's geweten eene verkeerde woordschikking geen onoverkomelijk bezwaar zou zijn, bestaat de mogelijkheid, dat hij reesen als infinitief heeft opgevat, zoodat reesen en gewapent riden bij Heelu naast elkaar staan, terwijl varen resen bij Velthem beteekent: zich opmaken om een' tocht te doen; vgl. varen spelen, nu spelevaren. In dat geval is de woordschikking in orde, zoowel bij Velthem als bij Heelu. In vs. 243 kan Heelu's onbegrijpelijk hi toech hem doe naar Velth. II, 41, 21 in hi toech daer geëmendeerd worden, wat niets te wenschen overlaat. | |
[pagina 212]
| |
V.Velth. I, 41, 59: Heelu 293. Na terloops gewezen te hebben op de slordige uitlating van ende in vs. 47 (vgl. Heelu vs. 277), waardoor ook de interpunctie in de war is geraakt, en het foutieve dat in vs. 68, waar alleen datten (Heelu vs. 304) een' zin geeft, moeten wij nog bij eene plaats in dit hoofdstuk stilstaan. Van een belegerd kasteel zegt Velthem: vs. 58[regelnummer]
Die casteel hadde mure ende grachte,
Dat een scilt wel mochten beiden.
Van vs. 59 zegt Le Long: ‘Dat een schild wel konde afkeeren.’ Werden de schilden misschien als pijlen gebruikt? Tot zulk een onzin komt men, als men zelfs het onverklaarbare verklaren wil. Heelu bewijst ons hier een' belangrijken dienst; want voor het bedorven scilt, in verband met de eenigszins ongewone beteekenis van beiden, zouden wij zonder hem misschien niet spoedig de ware lezing hebben hersteld. Nu zeggen wij eenvoudig: Lees: Dat casteel hadde mure ende grachte,
Dat een sticke wel mochte beiden.
d.i. ‘zoodat het 't wel een tijdlang kon uithouden’, in overeenstemming met Heelu vs. 292 en 293: Dat casteel hadde mure ende grachte
Dat een stucke mochte verbeiden.
De beteekenis het uithouden voor beiden zal wel geen bezwaar zijn; uit de transitieve opvatting laat die zich eenvoudig verklaren, terwijl deze gesteund wordt door Heelu's gebruik van verbeiden in denzelfden zin. | |
VI.Velth. I, 41, 81: Heelu 329. De lezing in vs. 81 kan niet goed zijn. Hi (de bisschop) clagede oec Clerken ende Papen,
| |
[pagina 213]
| |
80.[regelnummer]
Ende Ridders mede, ende Cnapen,
Ende sine Steden oec, met gewout
Van Mechgelne here Bertout
Sijn erve onthoudt ende ontcrechte.
Lees (met Heelu vs. 329) in vs. 81: Ende sine Steden, dat met ghewout enz.
In allen gevalle moet dat in het vers worden gebracht, hetzij na oec of in plaats daarvan. | |
VII.Velth. I, 41, 100: Heelu 354. Zeer velen heeft de Bisschop voor zijne zaak weten te winnen: Al woudic secgen u, eu (l. en) conde
Van den Heren met getal (l. niet tgetal: vgl. Heelu 351)
Die de Bisscop met hem al
Vore Mecgelne doe gebrachte;
100.[regelnummer]
Daer hi ombemure ende omgrachte
Noch ander porte gene vant,
Sonder die van Brabant;
Vs. 100 is zeer zeker vreemd; uit den samenhang blijkt echter dit wel, dat de bisschop voor Mechelen niet vond, wat in vs. 100 is uitgedrukt, noch een andere poort, zooals vs. 101 zegt, wat volgens Mnl. spraakgebruik ook eenvoudig kan beteekenen: ‘noch een poort’, maar dat hij er wel de Brabanders voor gelegerd zag. Het ligt voor de hand, dat, als er geen poort is, er ook geen muur zal zijn; door de splitsing van ombemure in ombe mure kunnen wij die gedachte in vs. 100 brengen, en dan zullen wij onwillekeurig ook het onduidelijke omgrachte in om en grachte scheiden. Dit tweede om is echter overtollig, en moet bij ongeluk in den tekst zijn gekomen; verwerpen wij het, zoo is de zin volkomen in orde: (Mecgelne) Daer hi ombe mure ende grachte
Noch ander porte gene vant,
| |
[pagina 214]
| |
d.i. Mechelen, waaromheen hij geen muren en grachten, noch poorten vond. Heelu heeft vs. 354 en 355: Daer hi vore mure ende grachte
Noch ander porte en ghene en vant.
Ende in no (dat, als het er stond, volkomen goed zou zijn) te veranderen, schijnt mij niet noodig. Vgl. voor de Mnl. constructie ‘grachte noch ander porte’, behalve op ander en el, vooral Mnl. Wdb. op dan, voegw. 3. | |
VIII.Velth. I, 42, 50 vlg.: Heelu 448. - Biscop Heinric maakt het Brabant vreeselijk lastig; het laatst heeft hij nu te Maastricht de Brabantsche rechtspleging vernietigd. Velth. vs. 48 en vlg. (bij Heelu vs. 446 vlg.) zegt nl.: haer dingebanc
Dedi daer werpen over rucgen.
Hierop volgt onmiddellijk: vs. 50.[regelnummer]
Een tor om hoede der brucgen
Daer reettiGa naar voetnoot1) vore met overmoede
Dat hijt waende winnen sonder hoede
Ende stormde daer op met sinen here.
Vs. 50 wekt bevreemding, daar er van geene brug is gesproken; vs. 52 niet minder, daar wij niet kunnen zeggen, wat dat 't is, dat hi waende winnen; immers er gaat geen andere plaatsnaam vooraf dan Tricht (vs. 46) en dat is al in zijne macht. Heelu geeft hier licht; bij hem vinden wij in vs. 446 vlg.: hare dingebanc
Dede hi daer worpen over rugge.
| |
[pagina 215]
| |
Te Wijc stont bi die brugge
Enen torre, om dier bruggen hoede,
450.[regelnummer]
Daer trac hi vore met overmoede,
Die bisscop, stormen met sinen heere.
Zoo is de bedoeling duidelijk: in Maastricht is de Brabantsche macht vernietigd; nu richt de bisschop zijne schreden naar Wijc, maar moet eerst de Maasbrug over, waarbij zich aan den overkant eene sterkte bevindt, die hij eerst stormenderhand moet innemen, om den toegang tot Wijc te verwerven. Blijkbaar is: ‘Te Wijc stont bi die brugge’, bij Velthem uitgevallen, en heeft hij tot herstel van het rijm, in het volgende vers ‘om dier bruggen hoede’ omgezet in ‘om hoede der brucgen.’ Zoodoende nam hij evenwel den rijmregel van vs. 51 (Heelu vs. 450) weg, waarvoor hij, misschien denkende aan Wijc zonder het te hebben genoemd, invulde: ‘Dat hijt waent winnen sonder hoede’, een vers, waaruit geen draaglijke zin te lezen is; immers sonder hoede kan slechts bij t (Wijc?) behooren, maar dan zegt hij tegelijkertijd, dat Wijc onvoorbereid zal ingenomen worden en door eene welvoorziene sterkte wordt verdedigd. | |
IX.Velth. I, 43, 28: Heelu 537. Vrouwe Alys, weduwe van Hendrik III van Brabant, wil, dat haar oudste zoon, Heinric openlijk afstand van de regeering zal doen ten behoeve van Jan, zijn' broeder. 27.[regelnummer]
Des raets droech der oec in een
Met here Har Wouter Bertout,
Want hi was den lande hout.
Het ligt voor de hand aldus vs. 28 te lezen: ‘Met hare Her Wouter Bertout. Her Wouter Bertout was dus met haar (d.i. de hertogin) van hetzelfde gevoelen. De lezing wordt door Heelu 537: ‘Met hare, her Wouter Berthout’ bevestigd. De gebruike- | |
[pagina 216]
| |
lijke schrijfwijze in de hss. zal voor deze fout wel Le Long en niet Velthem aansprakelijk stellenGa naar voetnoot1). Op den overgeslagen regel na vs. 17 van dit caput is reeds naar aanleiding van cap. 40, vs. 62 opmerkzaam gemaakt. In vs. 54: ‘hi ... inde Alse een metten abite’ is een woord vergeten. Blijkens het vervolg en in overeenstemming met Heelu vs. 573 moet er staan: Alse een monic metten habite.
Dit caput is weer bijzonder rijk aan fouten als herte voor herde; do voor doe enz.; ook leren uit vs. 70 is fout en moet in eeren worden veranderd, blijkens Heelu vs. 599: Want doen hi quam te diere eeren
Hilden hem steden ende heeren.
| |
X.Velth. I, 44, 93: Heelu 863. Reeds in Taalz. blz. 135 heeft Prof. De Vries het onbegrijpelijke sane terre uit vs. 69 in Saveterre hersteld, d.i. Sauveterre, Salvatierra, eene Spaansche stad. Omgekeerd moet de zoogenaamde eigennaam Vinne, in vs. 20 van ditzelfde caput, tot vinne of venne worden, volgens eene aanteekening van Willems op de parallelplaats vs. 690 bij Heelu. Op eene derde plaats is in dit hoofdstuk, waarschijnlijk door een verkeerd gebruik van hoofdletters, de tekst verduisterd. Karel, koning van Sicilië en Peter van Arragon zullen elkander bevechten, en wel zoo Dat si te crite souden comen
Jegen CM op elke side
Met C ridders te stride,
95.[regelnummer]
Bi Bourgaus op die Geronde.
| |
[pagina 217]
| |
Er moet natuurlijk staan: ‘Dat zij, elk met 100 ridders, tegen elkaar in het strijdperk zouden komen.’ Maar ‘tegen elkander’ is in het Mnl. jegen een, niet jegen CM, wat er van gemaakt is, want ongetwijfeld is deze fout niet aan Velthem te wijten, maar zal er wel cm uit een gelezen zijnGa naar voetnoot1). Ook Heelu, vs. 863, heeft jeghen een. De plaatsnaam Bourgaus in vs. 95 is bedorven, maar is dat ook bij Heelu, waar vs. 865 Borgeaes staat. Er wordt Bordeaux mede bedoeld; zie Willems' aanteekening op laatstgenoemde plaats. | |
XI.Velth. I, 45, 52: Heelu 1036. De jeugdige hertog, Jan van Brabant, trekt tegen Heusden op Met selken here, getogen alsoe,
50.[regelnummer]
Eer hi die kempine liet daer doe,
Dattie optie borch daer boven
Te Hoesdinne lagen, daer utgescrovenGa naar voetnoot2)
Alse musschen doen vor den sparware,
Doen si thertogen worden geware.
In vs. 52 is geen plaats voor een participium; er moet een imperfectum bestaan. Door evenwel utescroven in plaats van utgescroven te lezen, is de oorspronkelijke tekst nog niet hersteld. Utescruven immers zou niets anders dan uitschroeven kunnen beteekenen, wat hier volstrekt niet te pas komt. Heelu heeft de goede lezing, die zich hier ook wel zonder hem zou laten vinden, weer bewaard. Daar staat vs. 1036: ‘utestoven Alse musschen voor den sparware.’ Zie in de aant. op deze plaats nog eene bijna gelijkluidende plaats in de Brab. Yeest. Vs. 50 in dit hoofdstuk van Velthem zou ter bevestiging van eene emendatie van Willems kunnen dienen in vs. 1034 | |
[pagina 218]
| |
van Heelu, waar capiteine (: sine) in plaats van campine staat (zie de aant. aldaar). De kempine bij Velth. immers zijn, wat Le Long er ook van zeggen moge, niets anders dan de Kempen, het Kempenland. Le Long's verklaring: ‘Eer hij het tot een gevecht liet komen’, kan dus veilig vervangen worden door: ‘Voor hij de Kempen of Campine over was.’ Zoo kan ook hier, evenals wij in cap. 41 vs. 21 gezien hebben, Velthem Heelu's tekst van ingeslopen fouten zuiveren; een derde voorbeeld daarvan geeft Prof. De Vries Taalz. blz. 137, waar Heelu's ‘parlement vernemen’ (vs. 1105) in ‘parlement nemen’ wordt geëmendeerd naar Velth. II, 45, 89, terwijl omgekeerd Velthem's pietment voor Heelu's parlement moet wijken; zie Taalz. blz. 136. | |
XII.Velth. I, 46: Heelu 1147-1354. - Dit zevende en laatste hoofdstuk uit het eerste boek van Velthem's Spiegel, dat aan Heelu is ontleend, bevat in 94 verzen het verhaal van Jan van Brabant's hulp, aan Aken verleend, en van zijn roem, in het tornooispel verworven. Heelu doet ditzelfde in ruim 200 verzen (vs. 1147-1354); niettegenstaande de bekorting dus aanmerkelijk is, kan men Velthem geen groote onduidelijkheid te laste leggen; maar op ééne plaats heeft een afschrijver den tekst bedorven. Jan I van Brabant heeft ten behoeve van Aken ‘die Limborgeren’ genoodzaakt het hoofd in den schoot te leggen. Ende om dit haten die Limborgeren
Altoes die Brabantsce Heren.
Nochtan quite in allen stonden
30.[regelnummer]
Te Tornierspele in Tafelronden,
Waer si quamen in Vrancrike,
Ende elre oec deser gelike.
Deze verzen zijn ontleend aan Heelu, vs. 1198 tot vs. 1213, van welke zestien verzen voor Velthem vooral van belang zijn: Daer bi hadden si sonderlinge
| |
[pagina 219]
| |
Om die soene grooten toren
1200.[regelnummer]
Want si van Limborch sijn geboren,
Soe datsi hen, ten tornoyen
1205.[regelnummer]
Van diere tijt voort ane namen,
Overal daer si quamen
Datsi jeghen den hertoge keeren
Wouden, diese met grooter eeren
Hadde ghevoert te menigen stonden
1210[regelnummer]
Te tornoyen ende te tafelronden,
Met paruren costelike,
Jegen die heeren van Vranckerike,
Daer si groote eere vercreghen.
Onbegrijpelijk is bij Velthem in vs. 29 quite; door echter te lezen Nochtan ginc hi tallen stonden,
in plaats van Nochtan quite in allen stonden,
krijgt het vers beteekenis; ook quam hi zou kunnen, dat vooral in de verkorte schrijfwijze q'm hi graphisch niet ver van quite afstaat. In elk geval is het zoogoed als zeker, dat in quite het werkwoord verscholen zit, tenzij er eene lacune in den tekst mocht zijn.
Haarlem. cornelia van de water. |
|