Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 9
(1890)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over open en gesloten E, inzonderheid in het Oostgeldersch.Wij kennen allen het zeer merkbare onderscheid, dat in onze taal gemaakt wordt tusschen de klanken die men naar 't voorbeeld der Franschen met de benaming van gesloten é (é fermé) en van open è (é ouvert) pleegt te bestempelen. Dezelfde of nagenoeg dezelfde klanken vinden wij in eene menigte talen, niet alleen Indogermaansche, maar ook andere terug, doch tracht men den oorsprong dier klanken op te sporen, dan ziet men dat ze niet in alle talen onder dezelfde voorwaarden ontstaan zijn of zich geheel op dezelfde wijze ontwikkeld hebben. In sommige talen wortelt het bestaande verschil tusschen è en é in de etymologie, d.i. in een oorspronkelijk onderscheid van klanken, die later wel is waar in de uitspraak gewijzigd kunnen zijn, doch zóó, dat ze ook thans nog niet met elkaar verward worden. In dit geval verkeert bijv. het Italiaansch en ook, zooals in 't vervolg blijken zal, de Saksische tongval van de Graafschap ZutfenGa naar voetnoot1). In andere talen hangt de onderscheiding van zekere voorwaarden af, die de etymologie niet raken; als voorbeelden kunnen het Fransch en het Nederlandsch dienen. Daar de onderscheiding van è en é niet overal op etymologie berust, is het niet te verwonderen dat talen die anders ten nauwste verwant zijn te dezen opzichte geheel van elkaar afwijken, en dat verschillende talen, ook zonder dat zij onderling verwant zijn, eene soortgelijke ontwikkeling gehad hebben. Bij wijze van voorbeeld zal ik het Javaansch noemen. Niemand zal beweren dat er tusschen de ontwikkeling van è en é in het Javaansch, en die in het Nederlandsch of Fransch eenig verband bestaat en toch kan niemand ontkennen dat er tusschen de klankstelsels van deze drie genoemde talen, ten aanzien van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hier behandelde punt, eene groote mate van overeenstemming heerscht, terwijl het Italiaansch en Oostgeldersch geheel andere neigingen vertoonen. Tot toelichting van het hier beweerde zal ik trachten in hoofdtrekken de verhouding van è tot é in het Fransch, Nederlandsch en Javaansch te schetsen, om later meer uitvoerig bij het Geldersch taaleigen der Graafschap Zutfen stil te staan. In het Fransch klinkt de e in gesloten lettergrepen open; in opene gesloten, tenzij eene lettergreep met doffe e, zoogenaamde e muet volgt. Dus secret met opene e, maar secrétaire met geslotene. Zoo ook bref, doch abréviation, abréger; est ‘oost’; est ‘is’; mer; cher, maar chéri; quel; ces; succès, doch succéder. Bij eenige dezer voorbeelden laat de hedendaagsche uitspraak den eindmedeklinker niet meer hooren, doch er was een tijd dat de thans nog gebruikelıjke spelling de uitspraak dier woorden getrouw afbeeldde, en juist uit het nog voortbestaande verschil in uitspraak tusschen secret en secrétaire, e. dgl. mag men opmaken, dat de boven geformuleerde regel dagteekent van betrekkelijk ouden tijd. Waarom woorden als nez, chez en de uitgang ier, als in metier, séculier den gesloten é-klank vertoonen, heb ik niet kunnen opsporen. Van séculier vermeldt Littré dat men de laatste lettergreep er van nog in de 17de eeuw uitsprak als in hiver. Wordt eene lettergreep gevolgd door eene andere met e muet, dan wordt de e in de eerste behandeld alsof ze in eene geslotene lettergreep stond. Dus zegt men chère met open e, even als cher; zoo ook pèlerin, maar pérégrin; voorts nègre, enz. Afwijkend médecin, misschien omdat de é reeds dagteekent van een tijd toen de i der tweede lettergreep nog niet in eene e was overgegaan. Het Javaansch volgt ten opzichte van è en é nagenoeg dezelfde regels als het FranschGa naar voetnoot1). Het heeft in geslotene letter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grepen è, in opene é; eene doffe e - aangeduid door ĕ - oefent op de voorgaande lettergreep dezelfde werking als in 't Fransch de e muet. Men zegt derhalve olèh, maar oléhan, oléhé; patèn, kapaténan; sèkĕt; Nèdĕrlan. Niet alleen echter eene ĕ, maar ook eene è, en eene i of u, tenzij gevolgd door eenen sluitmedeklinker, bewerkt de opene uitspraak der e in de voorgaande lettergreep. Bijv. bèbèk, lèrènGa naar voetnoot1), dèwi, kèri, èwu; doch élik, émut, éwuh. Zekere eigenaardigheden bij de uitspraak van nasalen in verbinding met volgenden medeklinker kunnen hier gevoegelijk buiten beschouwing blijven. De algemeene regel omtrent è en é in het Nederlandsch is zeer eenvoudig: elke gesloten lettergreep heeft è, elke opene é. De doffe e oefent op den klinker der voorgaande lettergreep geen invloed. Bijv. wèg, wégen; bevèl, bevélen; gebèd, gebéden; zétel; - wéten; schépen; sméden; gezwégen; - bèd, bèdden; zètten; genéren; vertéren; stéden; bèst, béter; - nèst; - mèt, méde. Uit deze voorbeelden kan men de volgende feiten afleiden: 1. dat onze taal uit één oorspronkelijken klank, de Idg. e, (Oostarische a), twee klanken ontwikkeld heeft, naar gelang de lettergreep open of gesloten is; bijv. in wèg, wégen; 2. dat omgekeerd twee oorspronkelijk verschillende klanken, namelijk Idg. e en i, in open lettergrepen zijn samengevallen, zoodat bijv. de é in zétel en die in wéten niet meer in de uitspraak onderscheiden worden; 3. dat ook de Umlaut eener oudgermaansche a in gesloten lettergrepen è, in opene é wordt, evenals in bèdden en genérenGa naar voetnoot2). Hierbij valt echter op te merken dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit Umlaut ontstane è zich in de uitspraak kennelijk onderscheidt van de è = Idg. eGa naar voetnoot1); in open lettergrepen is het onderscheid tusschen é als Umlaut van a en elke andere é verdwenen; ten minste in mijne eigene uitspraak kan ik geen verschil bespeuren. Eindelijk wil ik hier nog aanteekenen dat de è in nèst als verloopen uit een Idg. i (nizdo) niet alleen Nederlandsch, maar algemeen Germaansch isGa naar voetnoot2). Op mèt, méde komen wij later terug. Zoo de onderscheiding van è en é in het Nederlandsch in hoofdzaak onafhankelijk is van de etymologie, van den Saksischen tongval der Graafschap Zutfen geldt het tegendeel. Om een overzicht te geven van het Oostgeldersche klankstelsel, voor zooverre het ons hier aangaat, zal ik eene reeks van woorden met de overeenkomstige in het Hoogduitsch vergelijken; niet omdat bedoelde tongval dichter bij het Hoogduitsch staat dan het Nederlandsch, - want het tegendeel is waar; ook niet omdat het meer den invloed van het Hoogduitsch ondergaan heeft, - want die invloed is gelijk nul, - maar om redenen van doelmatigheid. De regels zijn: 1. het Graafschapsch heeft è, zoowel in open als in gesloten lettergrepen, waar men in het Hoogduitsch e of eh schrijftGa naar voetnoot3); 2. ook de Umlaut van a is overal open, hoewel de klank er van verschilt van de eerste è en volkomen gelijk is aan de Nederlandsche è in bèd in gesloten lettergrepen, doch eenigszins meer gerekt in open lettergrepen; 3. in open lettergrepen staat é, waar het Hoogduitsch i (of onechte ie) vertoont, onverschillig of deze i aan eene Idg. i of aan een onder bepaalde voorwaarden uit Idg. e (Oostarische a) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstane Hoogd. i beantwoordt; ook de basterduitgang die in 't Hoogduitsch -iren (-ieren) luidt, en in het Nederlandsch, volgens de nieuwe spelling, als -eeren geschreven, doch over 't geheele taalgebied als éren uitgesproken wordt, klinkt in het Oostgeldersch als éren. Hier volgen de voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gevallen waarin het Oostgeldersch van het Hoogduitsch afwijkt, laten zich niet onder één hoofdregel brengen; wel kan men verscheidene groepen er van onderscheiden, die ik trachten zal achtereenvolgens te behandelen. Van regelloosheid is er natuurlijk geen sprake, ook al mocht het mij niet gelukken voor alle gevallen den juisten regel te vinden. De eerste en voornaamste afwijking van den hoofdregel komt voor in 't volgende geval: wanneer vóór eene door consonant gevolgde r tegenover eene e in 't Hoogduitsch in 't Nederlandsch aa staat, heeft het Graafschapsch een gerekten gesloten é-klank, dien ik met ée zal aanduiden. Dus heeft men éerde, wéerd, kéerse, péerd, rechtvéerdig, héerd, stéert, zwéerd, géerne, beantwoordende aan Ndl. aarde, waard, kaars, paard, rechtvaardig, haard, staart, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaard, gaarne, en Hgd. erde, werth, enz. Denzelfden klank hoort men in kéerl, wéerldGa naar voetnoot1); voorts in éers, aars, waar het Hgd. echter a, in arsch, heeft, in overeenstemming met den Oudgerm. vorm. Waar het hedendaagsche Ndl. a = Hgd. e vertoont, komt het Gr. met het Ndl. overeen; nl. in hart(e), smart, tarwe, voorts garst, wark, karke, ofschoon men ook wel eens werk en kerke hoort zeggen. Ook de è als Umlaut van a kan in a overgaan: arft, naast erft, erwt; garfkamer. Vraagt men hoe de klank é zich in eerde, enz. heeft ontwikkeld, dan kan men daarop vooralsnog geen bevredigend antwoord geven, omdat de middeleeuwsche vorm dier woorden in den tongval die ons bezig houdt nog niet onderzocht is. Veronderstellen wij eens, dat in eerde, geerne enz. epenthese van eenen klinker, hetzij a of o, heeft plaats gehad, zooals in overeenkomstige gevallen bijv. in 't Angelsaksisch en de Skandinavische talen, zoodat uit een Oudsaksisch ertha ontstond eartha, earda. Veronderstellen wij verder, dat de e dan overging in i, zooals bijv. in 't Oudnoorsche iorð, iarðar, (jörð, jarðar), en dat door invloed der i de volgende a in een è, en verder in een dofferen klank overging; dan zal, aangezien i in open lettergrepen regelmatig in é overgaat, ontstaan éĕrde, en hieruit éerde, evenals uit widar, wi(d)ĕr, wéĕr, wéer, (wḗr) wordt. Van géerne komt een enkele maal in den Heliand de vorm georno voor. Ook de o zal na den voorafgaanden geaccentueerden klinker verdoft worden; géorno wordt gíorno, giĕrno, géerne. Ik zie niet voorbij, dat de Ndl. aa in bedoeld geval zich moeielijk op dezelfde wijze laat verklaren, doch deze omstandigheid belet niet, dat men eene gissing mag uitstrooien, wanneer deze bestemd is om een nader onderzoek uit te lokken, niet om het te sluiten. Eene andere afwijking van den hoofdregel vertoont géven. Deze vorm, waarin de gesloten é natuurlijk uit i ontstaan is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluit zich aan bij Ags. gifan, Eng. give, Zweedsch gifva, Deensch give, in tegenstelling tot Hgd. geben. Ook het Oudsaksïsch van de Frekenhorster oorkonde heeft givan; daarentegen de Heliand doordebank geƀan, en slechts een paar maal giƀa, gifa. Uit het Ndl. geven en 't IJslandsche gefa is de oudere vorm niet met zekerheid op te maken, doch de verhouding waarin deze twee talen tot de naastverwante staan in aanmerking gegenomen, mag men gerust veronderstellen dat ook zij eenmaal de i hadden. De oorzaak dat de Oudgerm. e van dit woord in zooveel dialekten in i overging, ligt zeker hierin, dat de g voor de e palataal werd, en zoodoende denzelfden invloed oefende als eene j zoo dikwijls heeft, nl. den klinker verscherpte. Tegenwoordig is er in den tongval der Graafschap niets meer van een palatale uitspraak te bespeuren, evenmin als in 't Nederlandsch, doch eenmaal moet die in beide taaleigens bestaan hebben; anders zouden jij, î uit gi; jegens uit gegens, e. dgl. niet te verklaren zijn. Van Frieschen invloed kan, ten minste in het Graafschapsch, geen sprake zijn. Eene schijnbare uitzondering is négen, Ags. nigon, enz. tegenover Hgd. neun; immers ook dit laatste is uit niun ontstaan. Met andere woorden, de i was in dit woord algemeen Germaansch. Evenzoo in het telwoord 7, dat in 't G. thans zeuven luidt. Hierin is eu de o-Umlaut van é (ouder i) en niet van è. Daarentegen kan de ö, d.i. dezelfde korte klank dien men bijv. in 't Hgd. Köln, können hoort, van völe, veel, moeielijk iets anders wezen dan o-Umlaut van è. Evenzoo in spölen, spelen. Uit de analogie van völe en spölen mag men opmaken dat de gewestelijk Hollandsche vormen veul en speulen eigenlijk ook door o-Umlaut uit eene oude open è zijn ontstaan, doch zien kan men het niet, want in de uitspraak is er geen onderscheid waar te nemen tusschen de eu van zeuven en die van veul, speulen. In eenige woorden heeft de Umlaut van a tegen den regel den gesloten klank aangenomen; tégen (uit te en gagin), ézel, knével, éek (uit edik). De verklaring van dit verschijnsel is onzeker. Wellicht hebben wij hierin de werking van een dubbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len Umlaut te zien; door den vroegeren Umlaut werd a tot è (ä); gagin werd toen gègin; asil, èsil; knavil, knèvel; adik, èdik. Hieruit werd later, door invloed der i in de tweede lettergreep gégin, ézil, édik, zoodat de è (ä), hoewel anders klinkende dan è = Idg. e, geheel en al als deze laatste behandeld werd. Volgens den regel heeft bijv. nèmen in den 3 ps. enk. nimp(t). In woorden die reeds in 't oudste ons bekende Germaansch door afwerping van den klinker der tweede lettergreep éénlettergrepig geworden waren, bijv. in den 2 ps. enk. Imperatief der sterke werkwoorden, in Got. mik, mis, enz., vertoont zich eene Idg. e als iGa naar voetnoot1). Slechts in zeer enkele gevallen heeft het Nederlandsch daarin de i behouden, meestal is de e in plaats getreden. Het Oostgeldersch staat in dit opzicht volkomen op denzelfden trap als het Nederlandsch. Het zegt dus mèt, niet mit; daarentegen mée, omdat dit uit midi is voortgesproten. Hetzelfde met komt reeds veelvuldig voor in den Cottoniaanschen codex van den Heliand. Zelfs een oorspronkelijk Idg. i gaat in eenlettergrepig geworden woordjes in è over; dus hèn, Hgd. hin. Voorts heeft de 2 ps. enk. Imperatief der è-stammen steeds è, hoewel de 2 en 3 ps. enk. Praes. Ind. in overeenstemming zijn gebleven met den Oudsaksischen regel. Bijv. nèm, Hgd. nimm, doch nimst, nimp(t), Hgd. nimmst, nimmt. Géven heeft natuurlijk ook in den Imperatief gif, mv. gḗft. De aangehaalde voorbeelden zullen voldoende wezen om het bewijs te leveren, dat, daargelaten zekere, meerendeels licht verklaarbare afwijkingen, het onderscheid tusschen open en gesloten e in den tongval van Gelderland aan gindsche zijde van den IJsel berust op een deels oorspronkelijk, deels zeer oud verschil van klinkers. Het onderscheid heeft dus in hoofdzaak een etymologischen grondslag. Hierbij moet evenwel opgemerkt worden dat bij woorden uit het Latijn overgenomen het niet aankomt op den klinker dien wij in 't Latijnsche woord vinden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar op de wijziging die de klinker in de oudere Germaansche talen had ondergaan. Niet uit het Lat. signare bijv. is het Geldersche zègenen onmiddellijk voortgesproten, maar uit het Oudsaksische segnon, in overeenstemming met Ohd. seganon. Evenmin heeft zich zéker onmiddellijk uit Lat. securus ontwikkeld; het is de voortzetting van Os. sikur, Ohd. sichur, welks i te danken is aan de u der volgende lettergreep, gelijk bijv. ook in fihu, waarmede G. vé overeenstemt.
H. Kern. |
|