Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 9
(1890)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Velthem's Spiegel Historiael.Tekstcritiek.I. Plaatsen in de eerste drie boeken, waarvan tot heden geen bronnen zijn aangewezen.
| |
[pagina 82]
| |
ken hem te gelijken’; ‘men zou niet meenen, dat een vorst hem kon gelijken.’ Er is echter eene andere plaats in dit caput, die Jonckbloet wel met stilzwijgen voorbijgaat, maar die mij in de gegeven redactie onbegrijpelijk schijnt. Ik bedoel vs. 39, waar, nadat er naar Engeland is gezonden, om den zoon van hertog Jan den Eersten tot den troon te roepen, gezegd wordt: Binnen desen sloech die te hant
40.[regelnummer]
Mijn her Godeverd tshertogen broeder,
Ende wilde slans sijn behoeder.
Le Long zegt van sloech die te hant: ‘nam de regeeringe aan’, en uit het verband blijkt wel, dat vs. 39 ongeveer beteekenen moet: ‘Middelerwijl nam de regeering in handen heer Godevaerd’, maar het staat er niet. Als conjectuur zou ik willen voorstellen te lezen: Binnen desen sloech daerane (= aan de regeering) die hant....
wat den zin teruggeeft. | |
LI.III, 43, 11 en 16. - De koning van Engeland wil bondgenooten werven tegen Philips van Frankrijk: Om dit sende sinen scater wt
Die Coninc van Ingelant overluut
In Brabant, in Aelmaengen in Hollant
Tot allen ridderen, die men vant
15.[regelnummer]
Die hem dienen wil (l. willen) om scat.
Jonckbloet heeft in vs. 11 scat in plaats van scater laten drukken; zie zijne aanteekening op dit vers, Specim. blz. 117, ook voor de verschillende conjecturen op deze plaats. Met Jonckbloet geloof ik, dat er in het hs. scat, niet scater staatGa naar voetnoot1), en daar | |
[pagina 83]
| |
scat hier een zin geeft, alhoewel een woord, dat schatmeester beteekent, beter zou voldoen, kunnen wij ons, dunkt me, aan het hs. houden; wij kunnen immers toch ook wel zeggen: ‘Hij zond zijn geld overal heen’, al zou het juister zijn: Hij zond iemand met het geld. De verzen, die hierop volgen, heeft Jonckbloet niet begrepen: ‘Ende elken soudi oec na dat also vele als hij was waert’, d.i. ‘Ieder betaalde (bezoldigde) hij, naardat hij waard was’. J. ziet in soudi ‘zoude hij’ en neemt derhalve eene fout in den tekst aan, die niet bestaat. | |
LII.III, 44, 30 en 56. - Deze beide plaatsen zijn door Jonckbloet in de aanteekeningen behandeld, en wat den tekst betreft onaangetast gelaten. Toch is in beide eene fout, zooals in het Mnl. Wdb. reeds is gezegd. In vs. 30 staat betten voor op de valkenjacht gaan, l. beiten (zie Mnl. Wdb. I, 1150 B); in vs. 56 staat voor dooden doen, l. doeden (zie Mnl. Wdb. op doden). Niemand zal tegenwoordig meer de verdediging van ‘Doen, necare’ als ‘forma primitiva, unde noster doden’ op zich nemen, evenmin als van ‘hinc derivandum verbum verdoen’. | |
LIII.III, 45, 1. - Floris de Vijfde is buiten Utrecht gevangen genomen, zooals in cap. 44 is verhaald. In cap. 45 vs. 1 en vlg. lezen wij bij Le Long: Bewerden vorden sine vordane;
Daer sprac Herman den Grave ane:
Her Grave! seit hi, gedinct u iet
Wat hier vormaels es gesciet?
| |
[pagina 84]
| |
Van Bewerden zegt Le Long ‘voorreeden’ blz. 3 en 4, dat hij het uit het hs. hersteld heeft uit Te Worden (d.i. Woerden) en hij aan Bewerden de beteekenis hecht van ‘Wel bewaart’. Jonckbloet heeft in den tekst (dus naar het hs.): Te Werden vorden sine vordane.
en in de aanteekening: ‘Te Werden. Corrigatur Te Muiden, tam ob mox sequens daer, quam quia sequente Capite comes dicitur illic esse.’ Terloops zij aangemerkt, dat het woord Muiden in het volgende hoofdstuk nergens wordt genoemd; wat Jonckbloet met het laatste gedeelte van zijne aanteekening bedoelt, kan ik dus niet verklaren. In het Mnl. Wdb. I, 1214 vinden wij op bewerden: Aanm. Velth. III, 45, 1, ‘Bewerden vorden sine (Floris V) vordane’ is de lezing bedorven. De zin vordert ‘Te Naarden vorden sine’. Vgl. Stoke V, 45.’ En Stoke V, 44 en 45 lezen wij: ‘Doe voerden sine altehant, Tote dat si bi Naerden quamen’. Maar iets vroeger in hetzelfde verhaal staat Stoke IV, 1521: ‘Si voeren te Muden metten grave’. Wat moet er nu staan: Te Worden, Bewerden, Te Werden, Te Naarden of Te Muiden? Gelukkig was ik in staat met het begin te beginnen, d.w.z. te zien, wat het hs. heeft. Daar staat: Te WeudÄ“. Zeer duidelijk is de hoofdletter T en ook de kleine zwarte t, die er volgens Le Long (‘voorreeden’ blz. 4) niet staat, maar die volgens hem eene b is. Ook de overige letters zijn duidelijk, behalve de derde van het tweede woord; mij schijnt het echter toe, dat daaruit eerder een u te lezen is, waarvan een klein gedeelte door de volgende d is bedekt, dan eene r. Er staat òf Te Werden òf Te Weuden, wat niets is en dus bedorven moet zijn; waaruit, leert Stoke ons. Lezen wij bij hem het geheele verhaal van den verzoeningsmaaltijd af, tot Floris' dood (Stoke IV, 1357 tot V, 95), zoo zien wij, dat de edelen tweemaal met den gevangen Floris op reis zijn | |
[pagina 85]
| |
geweest; eerst, na hem buiten Utrecht gevangen te hebben genomen, naar Muiden, welke plaats zij bereiken; later, toen zij zich op het Huis te Muiden niet langer veilig rekenen, naar Naarden, dat zij niet bereiken, maar op weg waarheen zij Floris vermoorden. Van dien eersten tocht nu spreekt Velthem op de bovengenoemde bedorven plaats in cap. 45, terwijl hij den mislukten tocht naar Naarden en Floris' dood pas in cap. 46 verhaalt. Voor het bedorven Te werden vorden sine vordane.
moeten wij dus lezen: Te Muiden vorden sine vordane.
| |
LIV.III, 45, 19 en 75. - De eerste dezer plaatsen is niet bedorven, maar de verkorte schrijfwijze, die het hs. hier heeft, kan ons helpen eene andere plaats in het tweede boek terecht te brengen. Floris I, sprekende over Jan van Velzen, die iemand ‘binnen vrede’ had gedood, vraagt aan Herman van Woerden: vs. 18.[regelnummer]
Had u wonder dat menne vinc
Ende daer over recht, alst sculdich was?
In het hs. vinden wij voor sculdich geschreven sculd'; toch is ongetwijfeld sculdich bedoeld. In II, 21, 67 heb ik eene plaats, waar sculder een gewrongen zin geeft, zoo het al schuldenaar beteekent, terwijl sculdich verwacht wordt, onbesproken gelaten, daar sculder l. sculdich mij graphisch niet te verdedigen scheen. Ook daar echter staat in het hs sculd', wat wij nu met het volste recht mogen oplossen als sculdich. In plaats van: vs. 65.[regelnummer]
Want men lietem daer verstaen:
Dat hi van rechte sonder waen
Sculder waer nu en (l. ene) vard
leze men: Sculdich waer nu ene vard.
| |
[pagina 86]
| |
De tweede plaats vs. 75 is in het hs. zeer moeilijk te lezen. Le Long heeft: Dus moeste die gene, dat secgic u
Den grave begaven (l. begaden Mnl. Wdb. I, 694) corts naer
Al waest hem te doene swaer.
De gecursiveerde woorden zijn door Le Long anders gelezen dan door Jonckbloet, die vor waer meende te onderscheiden. Corts naer is zeker fout. Le Long heeft stellig eenige halen van het aan de keerzijde geschreven Doe, dat doorgedrukt is, meegeteld, toen hij in het eerste woord zoovele letters meende te zien. Ik meen in het hs. te onderscheiden oec d'n' of doe d'n', waar, wat den zin betreft, niets tegen is. De verkorting d'n' voor daernaer staat o.a. ook I, 17, 63, I, 17, 92 en eldersGa naar voetnoot1). Ten slotte nog een enkel woord over vs. 79. Na vreeselijk toegetakeld te zijn lag Floris V ‘sonder scouwen twee nachte ende meer’. Jonckbloet: ‘Schouwen pro schouden, schulden’. Ik geloof het niet; J. had dan door voorbeelden moeten aantoonen, dat schouwen werkelijk meer voorkomt voor schouden. Ook geloof ik niet, dat Velthem zoo vast van die onschuld van Floris overtuigd was; immers in cap. 37 zegt hij van het verhaal van Floris' dood, zooals de Hollanders en de Friezen dat geven: ‘In strider niet jegen, al wistic iet el.’ Ik meen derhalve dat ‘sonder scouwen lach hi twee nachte ende meer’ beteekent: ‘zonder dat men naar hem omzag, lag hij daar meer dan twee nachten.’ | |
LV.III, 47, 15. - Gerard van Velzen heft zijn zwaard in de hoogte en wil Floris een doodelijken houw toebrengen. Diens paard springt echter op zijde: vs. 15.[regelnummer]
Dus nam dat swerd te der snede
Den grave beide sine hande mede.
‘Te der snede’ schijnt mij de ware lezing niet; voor te der | |
[pagina 87]
| |
zou allicht ter geschreven zijn; te der kan staan voor te dierGa naar voetnoot1) maar het liefst zou ik hier lezen: tener snede. In het vorige cap. (waar wij ook het overtollige die uit vs. 1 met Jonckbloet niet behoeven te schrappen), is een dergelijke fout in vs. 35. Op dat kasteel niet langer veilig, willen zij Floris brengen ‘ter ander stat.’ Lees: tere ander stat. | |
LVI.III, 48, 13. - Bij de vreeselijke overstrooming omtrent Kerstmis van het jaar 1296 was die Seine so overcrachtech,
10.[regelnummer]
Ende van water oec machtech,
Datse niet mocht wederstaen,
Sine braect af (l. al) op sonder waen,
Dat in haren loec was geset.
Jonckbloet wil loep in plaats van loec lezen, maar verandering is onnoodig: loec beteekent hetzelfde als beloke; zie Mnl. Wdb. op beloken, waar ook uit Velthem voorbeelden zijn genoemd. Zoowel loec als beloke duidt aan het land, dat de rivier met hare armen insluit, dus stroomgebied; hetzelfde heet Alex. VII, 1430 grepe var. begrepe, d.i. het land, dat de rivier begripet, dus ook stroomgebied. | |
LVII.III, 51, 16. - Adolf van Nassau is gesneuveld en Albrecht van Oostenrijk keizer geworden. En nu ‘trocken an Alebrechte die Heren al, Om dat hi hier hadde tgeval.’ Zoo, zegt Velthem, gaat het altijd: met wien het slecht gaat in de wereld wil niemand iets te doen hebbenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 88]
| |
Maer diet geval heeft, ende blijft boven,
Dien gaen si dan alle loven,
15.[regelnummer]
Ende smeken, ende hem ondercrupen,
Vor hem nigen, vor hem si slupen,
Ende bieden hem haren dienst sere,
Ende secgen: Ic wil gi sijt mijn Here!
Niet alleen Le Long, ook Jonckbloet gaat slupen (vs. 16) met stilzwijgen voorbij; toch past het hier noch in de beteekenis sluipen, noch in die van glijden. Van vs. 15 tot vs. 17 wordt op verschillende wijzen gezegd, dat de oogendienaars van groote heeren zich voor dezen vernederen. Zij smeken d.i. vleien; zij kruipen voor hen; (ondercrupen in letterlijken zin, zie Jonckbloet Specim. blz. 125; Kiliaan op onderkruypen: subrepere); zij buigen enz. Een dergelijk begrip moet ook ten grondslag liggen aan het woord, dat in de plaats van slupen moet komen. Het ligt voor de hand stupen te lezen, dat buigen beteekent, bijv. Oudvl. Lied en Ged. 272 vs. 1152: Soe stupede (hier zwak vervoegd) ende soe neech; 346 vs. 914: Twifel, die stoop noch vaste ende neech. Zie ook Mnl. Wdb. op gestupen. Kiliaan heeft: ‘stuypen. Curvare, incurvare, inclinare, flectere, Ang. stoupe.’ In eene noot van den uitgever wordt een voorbeeld uit Cats aangehaald: ‘'t En weet (ghelyck ghy siet) van stuypen ofte nygen.’ Ook staat het bij Huygens: ‘Phlip stuypte voor een' Heer met danckelick gelaet’, Korenbl. 2, 86, en bij P. Rabus: ‘'t Volk, om zijn eer te tuigen Doet niet dan stuipen, buigen.’ Meyer (uitgave 1731) heeft nog: ‘stuipen. Krommen, buigen. Hiervan zeit men stuipen en neigen.’ Zie verder voor het gebruik in de 18de eeuw Oudemans 6,648. Tegenwoordig in Nederland verouderd, leeft het voort in Belgie, zie de Bo 1121, b, en Schuermans, 700, terwijl het verwante to stoop in het Engelsch nog in gebruik is. Reeds bij Velthem vinden wij nigen en stupen verbonden, zooals ook in de andere Mnl. voorbeelden en dat uit Cats, wat volgens Meyer spreekwoordelijk was. | |
[pagina 89]
| |
Voor de niet zeer gewone verwisseling van t en l in hss. vergelijke men Tekstcrit. blz. 26 vlg., waar luschen uit tusschen gelezen moet worden; ook het, Velth. I, 1, 44, uit sla geëmendeerde sta; en loefden uit toefden in Velth. II, 18, 15, zooals Verwijs, Bloeml. 2de dl., blz. 155, vs. 15 reeds heeft laten drukken; behalve dat het uit den samenhang blijkt, wordt het ten overvloede nog bevestigd door de bijna woordelijk gelijkluidende plaats in Velth. II, 19, 11: ‘Si loefdent alle die saten daer’. | |
LVIII.III, 51, 55 vlg. - In ditzelfde caput kunnen wij door omzetting van een paar verzen de lezing verbeteren. De verraders van Adolf van Nassau, zegt Velthem, moesten behandeld worden als de moordenaars van Darius door Alexander, die hen deed dooden, daar zij hun rechtmatigen vorst hadden vermoord. ‘Zoo wou ik dat nu ook de bisschoppen werden gedood, die huns keizers ondergang hebben bewerkt. Werd er tegenwoordig naar dat beginsel gehandeld, zoo zou er vee minder verraad gepleegd worden. Ik wou, dat men iedereen zijn verraad op die wijze betaald zette.’ De logische volgorde eischt, dat wij de laatste twee volzinnen van plaats doen ruilen, d.w.z. vs. 57 en 58 lezen voor vs. 55 en 56. De tekst wordt dan, vs. 52 vlg. Dus woudic dat hier waer gedaen
Over dese biscop, die valscelike
Verrieden den coninc van haren rike.
Ic wilt oec wel, bi mire wet,
Dat men elken goude met.
Dademen nu, Godweet, na dien,
Men soude verradens die min plien.
Haarlem. cornelia van de water. |
|