Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 8
(1888)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Hlaifs.De etymologie van het Germaansche hlaifs en de betrekking van dit woord tot het Slavische chlêbŭ is een bekend, men kan zeggen een berucht vraagstuk. Het betreft een van die woorden, wier juiste verklaring voor de oudste geschiedenis der Slaven en Germanen van groot belang moet wezen; vandaar dat men het telkens weer heeft opgevat, al ware het slechts om duidelijk te leeren inzien, dat de beschikbare gegevens onvoldoende zijn. Aanvankelijk achtte men hlaifs en chlêbŭ gelijk in rang, zoodat het eene volk zijn woord niet aan de taal van het andere had ontleendGa naar voetnoot1), sommigen Slavisten viel het ook later nog moeilijk dat denkbeeld te laten varenGa naar voetnoot2), en zelfs in den allerjongsten tijd is de gelijkstelling der beide vormen verdedigd, maar door iemand die, naar het schijnt, met het Germaansch niet genoegzaam vertrouwd isGa naar voetnoot3). Doch aldra zag men in, dat germ. h en slav. ch niet wel beide aan een zelfden Indogermaanschen klank konden beantwoorden, en dat derhalve of hlaifs of chlêbŭ een overgenomen woord moest zijn. De voorrang moest onwillekeurig aan het Germaansch worden toegekend, doch het is niet te verwonderen, dat men de uitheemsche afkomst van het Slavische woord voor kwalijk bewezen hield, zoolang de afleiding van het Germaansche niet boven allen twijfel was verheven. Heyne vermeldt (D. Wtb. 6, 590), dat een op hlaifs gelijkend woord in de Slavische talen voorkomt, en voegt er bij: ‘wird aber dort als entlehnt angesehen’, en in de vroegere uitgaven van het woordenboek van Kluge leest men, dat chlêbŭ ‘auffälligerweise’ uit het Germaansch is overgenomen. Het is te begrijpen, dat men zich eenig geweld moest aandoen om in die voorstelling te berusten: chlêbŭ in het Slavisch | |
[pagina 255]
| |
is veel tieriger dan hlaifs in het Germaansch; het beteekent niet alleen brood, als stofnaam en voorwerpsnaam, maar ook koorn en levensonderhoud in ruimeren zin, en indien gebruikelijkheid stellig kon pleiten voor oorspronkelijkheid, zou men veeleer geneigd moeten zijn het Germaansche woord voor uitheemsch te verklaren. In den vorm hlaifs op zich zelven is niets dat die onderstelling begunstigt, maar is dan ook soms aan chlêbŭ het merk van eene niet-Slavische afkomst te onderkennen? Men heeft het beweerd, doch al te stout. De ch in het Slavisch is een klank, wiens geschiedenis nog niet volledig in het licht is gesteld. Brugmann zegt (Grundriss 1, § 588), dat idg. s, waaruit in andere gevallen ch kon ontstaan, althans aan het begin der woorden s is gebleven, en vandaar dat hij ook niet wil hooren van de gebruikelijke gelijkstelling van slav. chodŭ met gr. ὁδóς. Woorden die met ch beginnen vindt hij ‘etymologisch unklar’, en vele houdt hij voor overgenomen. Een vermaard Slavist echter heeft opgemerkt, dat Brugmann zich de zaak te eenvoudig heeft voorgesteld, en dat althans in enkele gevallen eene Slavische ch is ontstaan, zelfs uit die Slavische s, die aan skr. ç beantwoordtGa naar voetnoot1). Men heeft verder eenig recht te vragen, of ook sl aan het begin van een woord niet soms chl is geworden. Het Russische chlëbovo is een bekend woord voor lepelkost, half vloeibare spijs. Het moet nauw verwant zijn met chlebatĭ, slurpen, slobberen. Miklosich (Etym. Wtb. 87) brengt die vormen tot één zelfden stam met oslav. chlepŭtati, dat met avide bibere wordt vertaald. Die laatstgenoemde vorm is in het Poolsch geworden chleptać, slobberen, daarnevens staat echter leptać in denzelfden zin. Vergelijkt men deze en andere daarbij behoorende woorden, dan denkt men onwillekeurig aan het beurtelings voorkomen en wegblijven van s aan het begin van Indogermaansche stammen, zooals bv. bij ons in labberen en slabberen (zie Kiliaan), en er is allesbehalve reden om zulke woorden voor niet-Slavisch te houden: al behooren zij misschien niet tot de | |
[pagina 256]
| |
oudste en eerwaardigste, zij doen toch onderstellen, dat het laatste woord omtrent slav. ch nog niet is gesproken. Groot is het aantal der met chl beginnende stammen niet, en ware chlêbŭ oorspronkelijk Slavisch, dan heeft men bij het opsporen van verwante woorden haast geene andere keus dan juist dit chlëbovo en wat daarmede in verband staat. Men kan een oogenblik gissen, dat chlêbŭ oorspronkelijk eene soort van lepelkost, brij, polenta heeft aangeduid, en dat het later bij verandering van levenswijze eene benaming voor brood is geworden. Die onderstelling moge op zich zelve niet ongerijmd wezen, zij is zoogoed als stellig onjuist: bij die groep van woorden, waartoe chlebatĭ en chlëbovo behooren, is tot nu toe het begrip slurpen, slobberen duidelijk bewaard gebleven; chlëbovo moet men niet vertalen met polenta, maar met sorbitio, sorbitiuncula: het is ondenkbaar, dat het eerwaardige chlêbŭ uit zulk eene onaanzienlijke familie zou zijn voortgekomen. Wil men voorzichtig redeneeren, dan moet men erkennen dat de vorm chlêbŭ Slavisch zou kunnen zijn, en dat het niet volstrekt onmogelijk mag worden geacht, dat chlêbŭ door de Germanen als hlaifs ware overgenomen, maar wanneer de twee vormen elk in hun gebied even moeilijk zijn te verklaren, dan is het veel waarschijnlijker, de algemeene geschiedenis van Slaven en Germanen in aanmerking genomen, dat het woord bij de laatstgenoemden thuis behoorde. Een tijdlang meende men dit te kunnen bewijzen, en het daartoe strekkende betoog werd door Hehn nog in 1887 met instemming overgenomenGa naar voetnoot1). Steunende op gr. ϰλίβανος, een oven, hield men lat. libum, eene soort van koek, voor ontstaan uit clibum. Nevens ϰλίβανος komt voor ϰρίβανος, en daarmede moeten verwant zijn ϰριβανωτός, ϰριβάνИ, ϰρίβανον die als gelijkstaande met πλαϰοũς worden vermeld. De kleine zwarigheid in den medeklinker (gr.-lat. b tegenover germ. spirans) werd niet voor overwegend gehouden, en hlaifs kon goedschiks tot die zelfde groep worden gerekend. | |
[pagina 257]
| |
Doch het oog is gevallen op eene andere zwarigheid, die deze etymologie heeft verijdeld. De λ van ϰλίβανος moet minder oud zijn clan de ρ: de wortel die in het Skr. als çrï of çrā wordt opgegeven, heeft in Europeesche afleidingen regelmatig eene r: ϰρίβανος wordt gerekend tot dezelfde familie als lat. carboGa naar voetnoot1), cremare, got. hauri, en waarschijnlijk behoort daartoe ook haard, focus. In het Oudslav. Wdb. wordt ook koeriti, rooken, er bij genomen, doch in het Etym. Wtb. is daarvan geen gewag: waarschijnlijk was de k, die in 't algemeen niet met skr. ç overeenkomt, voor Miklosich eene genoegzame reden om die etymologie te verwerpen. Libum kan dus niet van denzelfden stam zijn als ϰλίβανος, en daarmede is alle steun ontnomen aan de bewering, dat libum oorspronkelijk clibum is geweest. Is dit onzeker, dan wordt het hachelijk tusschen libum en hlaifs eenige gemeenschap te onderstellen, en in jongere geschriften is dan ook van libum geen sprake meer. Er bestaat nog eene andere, eene treffende hypothese omtrent den oorsprong van hlaifs, die door Prof. Kern in dit Tijdschrift is uitgesprokenGa naar voetnoot2). Hlaifs gelijkt formeel op goth. hleibjan, onr. hlîfa, beschermen, sparen, en, daarmede in verband staande, zou het kunnen beteekenen: datgene waarmede men zijn leven spaart, onderhoudt. Het zou dan evenals b.v. lat. panis een woord zijn, welks oorspronkelijk ruime opvatting later was beperkt tot de toepassing op één bepaald levensmiddel, het brood. Kan men met volkomen gerustheid die gissing aannemen? Het zij vergund een bescheiden twijfel te opperen. Er is een sterk ww., dat in het Onr. alleen is bewaard in het verl. deelw. óhlifenn, vermetel (zie Noreen, Altn. Gr. § 400), hlïfa wordt anders zwak verbogen, en komt overeen met goth. hleibjan; van denzelfden stam is ook gevormd onr. hlīf, vr., bescherming, schild. In die woorden ligt het begrip: iemand beschermen, beschutten, zich over hem ontfermen, hem protegeeren. | |
[pagina 258]
| |
Dat een hierbij behoorend substantief zou beteekenen schild, scherm, schut, geweer, zou volkomen duidelijk wezen, het begrip voedingsmiddel echter schijnt wel tot eene eenigszins andere orde te behooren, en er zijn helaas geene gegevens waardoor de overgang van het eene denkbeeld tot het andere wordt toegelicht. En is het wel waarschijnlijk, dat hlaifs oorspronkelijk die ruime beteekenis van voedingsmiddel, levensmiddel heeft gehad? De jongere Slavische talen zouden het doen denken, maar het Oudslavisch pleit er tegen. In het Oudslav. Wdb. beteekent chlêbŭ alleen ἄρτος of ψωμός, en datzelfde geldt nagenoeg ook voor de talrijke composita; chlêboprodavĭtsĭ komt voor als vertaling van σιτοϰάπИλος, propola frumenti. Het eigenlijke woord voor frumentum daarentegen is in het Oudslavisch žito, en dit moet, als afleiding van žiti, leven, die algemeene beteekenis hebben gehad van voedingsmiddel: het is niet te verwonderen, dat die naam werd gegeven aan het graan. Het woord žito echter is later, op soortgelijke wijze als het Germaansche koorn, de benaming geworden voor verschillende graansoorten, al naar de streek waar de eene of de andere soort het meest werd gebouwd, en evenals graan bij ons die algemeenere opvatting van koorn heeft overgenomen, evenzoo is žito in dien zin langzamerhand vervangen door chlêbŭ. Misschien gaat de gelijkenis nog verder: graan is een Latijnsch woord, dat bij ons eene beteekenis heeft gekregen die het oorspronkelijk niet had: kan het met chlêbŭ niet evenzoo zijn gegaan? Is het niet het allerwaarschijnlijkst, dat de Slaven het in den zin van brood hebben overgenomen, en dat de thans bij hen gebruikelijke beteekenissen bij het onderzoek naar de afleiding buiten rekening moeten blijven? Niet zelden wordt hlaifs beschouwd als ouder dan broodGa naar voetnoot1): men houdt hlaifs voor den ouden, echten term, wiens hooge ouderdom door een paar Angelsaksische composita wordt bewezen, en die later door brood is vervangen. Doch is dit zeker? | |
[pagina 259]
| |
Het is waar, dat brood in het Gotisch niet voorkomt, doch hieruit is weinig of niets af te leiden, en de Angelsaksische samenstelling beóbreád, honigraat, weegt ongeveer op tegen hlâford. De etymologie van hlaifs is allesbehalve duidelijk, brood daarentegen is blijkbaar eene participiale afleiding van hoogen ouderdom, en hetzij men dat woord, in verband met lat. fruor, verklaart als: hetgeen men (door koken of bakken) genietbaar heeft gemaakt, hetzij men het afleidt van denzelfden wortel als brouwen, in elk geval mag men aannemen, dat het woord bestond lang vóórdat de Germanen een afzonderlijk volk uitmaakten. Waarschijnlijk hebben de Germanen het woord brood gekend vóórdat zij nog brood aten. In tijden van barbaarschheid is dit gebak nog geen alledaagsche kost. Zelfs bij de Grieken van Aristophanes is ‘het dagelijksch brood’ geen brood, maar eene minder zorgvuldig toebereide spijs uit gerstemeel, τὰ ἄλΦιτα. Uit zulke gerstepap werd eene soort van deeg gekneedGa naar voetnoot1) dat men liet drogen, en zulk een gemeene gerstekoek heette μᾶζα. Zou brood niet oorspronkelijk iets dergelijks hebben beteekend? In een ouder tijdperk misschien eene gekookte pap van al of niet gepelde of gestampte graankorrels, en eerst later een baksel. De oorsprong van hlaifs is niet bekend, doch waarschijnlijk was het de naam voor eene soort van broodkoek, dien men eerst later leerde bakken. In den historischen tijd althans is hlaifs bij voorkeur één enkel brood, ein laib, a loaf; het Onr. heeft zelfs het compositum braudhhleifr (Cleasby 270). Is die onderstelling juist, dan kan hlaifs, evenals ploeg b.v., een ‘Culturwort’ geweest zijn, dat de Germanen hebben overgenomen van een thans onbekend volk, Indogermaansch of niet; dat hlaifs in zijn uiterlijk niet van oorspronkelijk oudgermaansche woorden is te onderscheiden, bewijst alleen, dat het reeds zeer lang bij de Germanen in gebruik is geweest. a. kluyver. |
|