Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 6
(1886)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEenige 16de eeuwsche onuitgegeven gedichten van Coornhert, Spieghel en anderen.De vier volgende gedichten schreef ik over uit een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel (no 21661): ‘Een Spel van Sinnen gespeelt t' Haerlem door de Jonge Kamer de Wijngaertrancken ao 1560 fo.’ Behalve dit tooneelstuk bevat het hs. nog verschillende min of meer merkwaardige refereinen en liederen (ook een enkel Fransch gedicht), waarvan ik de gewichtigste hier mededeel. Ook het lied van Coornhert: ‘Wij bander heeren int ghetale veel’ komt in dit hs. voor; het werd echter reeds meer dan eens uitgegeven, o.a. in Van Vloten 's ‘Nederl. Geschiedzangen,’ I, 327, en in Van Lummel's ‘Nieuw Geuzenliedboek’ bl. 52. Het gedicht van Coornhert schijnt mij om den inhoud uit zijne jeugd te zijn; bij mijn weten werd het tot dusver niet uitgegeven, evenmin als het lied van Spieghel. De twee andere gedichten acht ik merkwaardig, omdat zij ons de staatkundige en godsdienstige denkbeelden dier dagen beter leeren kennen. g. kalff. | |
[pagina 310]
| |
Een liedeken - op: Moyses seer vierich.
Wil yemant een ander zijn droom vertellen -
die hem placht te quellen, hy most eerst wacker zijn;
want die nog draghen Venus cap met bellen,
connen niet vermellen der minnen sotheits pijn,
die de Jeucht met schanden verblint deur haer anschijn.
Bevrijt van haren handen, radick d'edel verstanden,
dat zij vrou Venus banden vlieden als quaet fenijn.
Hem selfs sal hij haest in onrusten vinden,
deur lusten heel verblinden, die thert an vroukens leit,
want sij tzeil bellen na allen winden;
alle die oyt minden, bekennen dees waerheit.
die liefd' is haest vervloghen, het treuren langsaem scheit,
Venus schijnt schoon voor ooghen, haer waerheit steect vol loghen,
Zij heefter veel bedroghen, in droefheits net gebreit.
Die liefde is een bitter goddinne,
sij comt haest in smenschen sinne, daer zij langsaem utgaet;
haestich schiet sij snellijek als de spinne
tfenijn van haren minne int hart deur tfier gelaet.
sij betoomt die gedachten en verdrijft der sinnen raet;
die haren dienst verpachten, op hel noch hemel achten,
haer leven is vol clachten in sotheit willens quaet.
Rycdom en eer doet die liefd begheven,
alleen om te aneleven eens vroukens bart onvast.
al mintsij dan mede, licht doet mense sneven;
die eertijts was verheven, die wort een onwaert gast.
mach mense niet verwerven, alsoot die lust wel past,
zoo moetmen liefd dan derven, sulck leven is een sterven
en gaetet hert deurkerven, daer druck verdrietich wast.
Zon noch maen en mach d'ooghen verclaren,
die met vroukens garen bewonden sijn verblendt;
als sij die liefd willen laten varen,
siet mense eerst als caaren bij haer liefkens gewent.
haer lief willen sij schouwen en loopen daerontrent,
haer scheiden is vol trouwen, 't verlaten doet anhouwen,
haer blijdschap steech vol rouwen, den staert als een serpent.
| |
[pagina 311]
| |
Prince.
Schout, prince, die minne, mijnen raet wilt anhooren,
Zijdij niet doof van ooren, in Venus net verwert;
het cussen van u liefs mondeken vercoren
wilt daer niet meer naspooren, vliet haer gesicht expert,
dat u hart can doorwonden met dootelijcke smart;
vliet sulcx tallen stonden, Venus bandt wert ontbonden
en ghij met mij bevonden een vrij ver coornhertGa naar voetnoot1).
| |
By H. Zeegbaaks lofzang. Stem zalich zij zijn of een lied eerbaar.
U offert lof
ons ziel, o werelds leven!
u eyghen stoff
mach u niet anders gheven
voor alle ghoed,
ghy, die ons schept en voedt,
als danck met hert en monden.
wije dit bevroed,
leeft zaligh talder stonden.
Wat danckbaar leeft,
leeft staegh met welghevallen.
d'heilghever gheeft
danckoorzaack dies in allen.
Hij wreeckt dit land
Neptunus uyter hand
en doet lock-zaligh wonen,
met zo, wier, zand
omtuynt, zo veel personen.
Al vry en vranck,
de schamel als de rijcke,
o heer hebt danck,
hier leven burgerlijken,
eens ongequelt
van uytheems streng gheweld
| |
[pagina 312]
| |
of landzaats tierannye.
o god bestelt
voort an zulck' heerschappye!
Doe Romers raad
dit land tracht' te beheren,
Civilis daad
die manlyck uyt kon weren
tot vryheid zoet;
erf-liefd, der Graven moed
te heerschen, snoert met banden
van wetten ghoed,
hoofd welvaart deser/vrijer landen.
Die vryheids min
deed Velsen schendaad wreken;
uyt zulken zin
bult Ghoverd werd doorsteken.
O god, o vaar!
Van staet-zieck banden zwaar
der noord, west, zuyder volcken
tland uyt gevaar
hebt ghy nog korts gheholpen.
Maar noyt als nu!
de krygh vloot, voor te beven,
is, heer, door u
verby dit land gedreven.
Hoe menigh schip
zit el op zand of klip
als ewigh zeghebaken!
Ons moed en lip
u naam dies heerlyck maken.
Lof, prijs en danck
hebt hemelvooghd almachtigh!
In allen wanck.
Wat menschen doen onkrachtigh,
ghy stort onzacht
de radelose kracht,
die werrelds drieght te dwinghen.
Tong en ghedacht
u lof dies vrolick zinghen.
| |
[pagina 313]
| |
Jont ons o, god!
dat danckbaarheid beklijve,
dat onse lot,
land-vrijheid, by ons blijve;
dat volck en heer
eenhertigh zoeck' u eer
en onderlinghe vrede.
Tot anders meer
recht strecken gheen gebeden.
Duegbd verhueght.
In dit gedicht zijn op enkele plaatsen verbeteringen aangebracht; dit en het voorgaande (een ‘Nieuwe Jaarsliet’ van 1588 ‘Tot Alemaer; zie Schotel II. 228) zijn door eene andere hand geschreven dan het overige van den bundel. Toch niet door die van Spieghel zelf? | |
Referein tot Antwerpen gemaect anno 1566.
Wie sal mij doch moghen berechten miju saecken?
hoe sullent die hongherighe heden sdaechs doch maecken,
die aldus ijveren na d'oprechte woort gods perfect,
want men sieter nu vijere uter schrift ontwaecken;
die vrijheit des requests doetse tot oproer geraecken
en elek roemt hem gods gemeinte, 't wordt nu al ontdect.
Ic sie, dat elck dees vrijheit tsijnen voordeel trect,
maer wie stopt deur weldoen der onwetender monden?
D'overheit, die ut God is, men nalijcken beghect;
d'eerbiedinge, soo die schrift seit, wert qualijc bevonden
en elck preect tsijne, mogelije geropen noch gesonden.
Desen tijt heeft matheus te recht wel voorseit,
datter veel sullen comen, maar dit wilt deurgronden:
Ic, seit esaias, hebbe den hoecksteen vast geleyt,
wiens eere vanden gelovigen alleene wert verbreit.
Veele ergeren haer daerinne, dit doet de twist oprijsen;
dus vraege ic elcken, die weten wil trecht bescheit,
Wie sal den simpelen godes gemeinte wijsen?
Metten Paues en sijnen hoop, soudmen wel veel tijts verquisten,
die ons leugenen leerden, dies wij de waarheit gemisten,
die hem in Gods stoel heeft hooveerdich opgeheven,
als t verloren kindt dienaers der antechristen
| |
[pagina 314]
| |
gheensins van Gods plantinghe. Nu hoort men noch twisten;
siet daer isser noch drie, die seer oneenich leven.
want de Zwingelsche eertijts gedoot en verdreven,
die in dees landen wonder hebben tsamen geraemt (?)
wort nu vanden haren Gods gemeinte toegescreven.
Ander seggen dat kercroof geenen christen betaemt,
betuygen dat den Gods lasteraer sal alleen worden bescaemt
deur Gods mondt sonder handen; aldus hoort mense strijen:
Christus, Paulus en waren geen beeldenstormers befaemt,
haer plaetsen deurwandelende heeft d'afgod moeten lijen,
prekende den levenden God in sijnen tijen
en dreef d'eenicheit der liefde, dit moet ic prijsen.
d'een leert dus d'ander zoo, waer voor zalmen hem mijen?
Wie sal den simpele Godes gemeinte wijsen?
Wie in mij ghelooft, spreect christus plaisant,
Niet na menschen leere oft vernuftich verstant,
Maer soo die schrift seyt ghevende mijn woort cracht daere,
Van dees vloeyet levende water an elcke cant.
Maer eene beclaegelijcke twist vloeyde boven int landt
tusschen Luther en Carolstadt, wie isser buyten haere?
daer staet: neemt, eedt, dat is mijn lijf en siet min noch meere,
drinct(s) dats mijn bloet. Comt de schrift dees woorden vuyten.
Luther blijft ghelovich bijden text, soo betuycht sijn leere,
dat daer Christus tegenwoordich is deur sijn virtuyten.
Swinghel leert, dwelck men eerst ut beringariusGa naar voetnoot1) sach spruyten,
dattet broot maer een teecken oft figuer is veel tot haren behagen,
willende met schrift Christus lijff in den hemel besluyten,
die self spreect: siet ic ben bij u alle daghen
totten eynden der werelt. Is dese twist niet een plaghe?
Wij sijn gods tempelen; hoe en sal hij ons dan niet spijsen
met sijn lichaem? twist niet meer oft neen, ic vraghe
Wie sal den simpele Godes gemeinte wijsen?
Noch sijnder doopers ofte de mennoniten,
om wiens leere datter veel haer doden lieten;
stemmen int avondmael met Zwinghel als de vrije
hoopende (?) op haer gelove, tmach d'ongeleerde niet verdrieten
| |
[pagina 315]
| |
en leeren in haer fundament boeck - leest en besieten -
dat den doop der kinderen is een afgoderije.
Twee naturen versuecken sij in christo, och wilt doch ghije
Predicanten u vereenighen, hier in beste doet,
Leert de lyefde houwen, settet schobberen opt zije,
want verleidij die simpelen, God die sal haer bloot
Van uwen handen eyschen, dwaelt niet meer in u gemoet,
Op dat deur oproer d'onnosele in haer bloet niet en vergaen,
wijst een schaescoeye (l. schaepscoeye?) een in mijn duyve, sprect de bruydegom soet
Een ghelove, Doop, Heere, Gheest, diet al can beraen,
Veel lopeuder om prijs, maer een en sal die ontfaen,
Inde lyefde sullen haer Christus discipelen verjolysen,
Van vierderleij geloven vint men inde schrift niet staen,
dus wie sal den simpelen Gods gemeynte wijsen?
| |
Prince.
Ten ghelter kercken te bestormen noch nieuwe te bouwen,
noch Calvinus martinus ghesint, tsij mannen ofte vrouwen,
maer tghelt die levende tempels te leeren, so paulus gebiet,
en datse de eenicheit der liefde eendrachtich onderhouwen.
Nu schobbeert elck om tseerste, soo wij hooren en anscouwen.
waer deur onder tgemeen volck twist is en anders niet.
wacht datter gheen nieupapisterye ut u leere en gesciet,
want als een engel des lichts Satan inde schrift domineert
en veryaecht also den vrede, die ons Christus liet.
Alleen aende liefde worden Gods discipelen geprobeert;
sydy christenen, die onghelijck heeft, in de saecke simuleert,
laet die schrift u leermeester sijn, twort u gebeden.
weet niet meer als van noode is als --- accordeert,
houdt raet soo d'apostelen deden in tijden voorleden;
kijft niet meer om Gods testament, bederft landen noch steden,
op dat tghemeen oorbaer wederom --- verrijsen.
Daer sal altijts twist sijn en ergernis morgen en heden,
wie sal dan den simpelen godes gemeinte wijsen.
Verbeyt den tijt.
| |
Refereyn.
Opinyen der menschen de werelt regieren
na doude manyeren ooc nu ter tijt als voormaels plach.
Des zyetmen de gheleerde ooc nu zeer roepen en tyeren
| |
[pagina 316]
| |
zonder rusten off vyeren om de gansche werelt tot een verdrach
der religie te brenghen. Dan ghelijck het nyet sijn mach,
wil elck op sijne opinye een bysonder kercke bouwen
roepende: hier is tnyeuwe Jerusalem dat Johannes sach,
hier is christus alleen, wilt de schriftuyre betrouwen,
daer wij Godes geest utschudden ende u claer ontvouwen
den rechten sin christi ende tlouter evangelisch verstandt.
Aldus roept elck bijsonder, somen mach anschouwen:
eerstelijck de Catholijcque papisten op der eender cant,
daer na martinus, ende calvinus ooc veel ende verscheiden schrijven,
de doopers oock tsamen kijven, helas! soo menigerhandt,
dese laten doch gansch nyemant vrij ofte ongeoordeelt blijven.
Salmense dan alle utwrijven oft een aller hanghen an?
Ick prijse met nyemant te houden en met alleman.
Men siet alle daghen doude catholijcque papisten
veel ghelts en bloets quisten om te behouden haer stoel vermeten,
Oock de Lutheranen seer oneenich metten calvinisten,
de doopers deur veel twisten in veelderley secten gespleten.
Nu dinct elck een, dat hij alleen alle wijsheit heeft gegeten,
ende den anderen met allen nyet heeft naghelaten.
Ick gheloove veel eer, dat sij alle niet met allen weten
dan dat een alleen alles volcomen soude grijpen oft vaten.
Syet men niet de geleerde hen ouder den anderen seer haten,
om den waghen deser werelt elck alleen te moghen mennen;
elck poghende hem van des anderen gebreken te praten
ende nyemant, helas! hemselven eerst recht te leeren kennen
om daer deur sijns naesten feylen inder liefden te decken?
Maer om de schrift te recken ende elck sijn partije te schennen,
sy haer tonghen ende schriften wennen, wilt ghij dan een lijn met deene trecken,
so sullen u alle dandere sonder gecken afsnijden ende doen inden ban
dus prijsic met nyemant te houden ende met alleman.
Dat ick prijse met nyemant te houden ende met elckeijn,
ick aldus meijn, op dat ghij mijnen sin recht muecht ontfaen:
ick verstae, dat alle menschen hier in swerelts pleijn
God haren schepper alleijn sterven, leven, vallen ende opstaen,
die onpartijdich sijn sonne over goede ende quade laet opgȧen.
Dus prijsic om sgheloofs opinije niemant te branden oft drencken,
off yemant so vast verbonden, ofte so eyghen syn toeghedaen,
datmen den een om den anderen soude lasteren, haten oft crenken.
| |
[pagina 317]
| |
Dan gheve een yeghelijck bij hemselven te overdencken,
wat een mensch is, weet, doet ende laet aan allen sijden;
hoe wij alle met vijgebladeren ooc decken adams rencken.
Wil dan een blinde des creupelen ghebreck noch dulden noch lijden,
noch deen dander draghen? So werpe, die vrij van sonden
hier wort bevonden, den eersten steen sonder vermijden
op tsondig vrouken tallen tijden oft anders na schrifts vermonden.
Wilt met elck een tallen stonden vrede soecken so veel men can,
ende alsoo met nyemant houden ende met alleman.
Prinche aller princen, O vader der lichten,
verclaert ons ghesichte, opent ghy ons tversloten boeck
der heyligher schriftueren, dat ghij so verborgen gingt stichten
deur des gheests anrichten, opdat bij u alleen tversoeck
aller wijsheit soude sijn ende ghij alleen den doeck
der blindtheit van onse ooghen soudt wechnemende wesen
deur des cruys versoecking, dwelc maect verstandich en cloec;
ghevende deur tgheleij dijns gheests de schrifture te lesen,
op dat ghij alleen in allen ende gheen mensche worde gepresen.
Want ghij en wilt uwe eere gheenen anderen geven,
ghij alleen kent oock onder alle tonghen ende volcken, die u vresen,
die hier nu als schaepkens onder de wolven sweven
als ysrahel in babilonyen, hyerusalem onder de heidense scharen,
die ghij hier na sult vergaren tot een onverganglijc leven
als christus haer herder verheven andermael sal openbaren.
Dus late elc sijn ontijdyg oordelen varen met alle twistich oneenig gespan
ende houdtet als voorseyt met nyemant ende met alleman.
|
|