Si was seven jaer metten man,
Die .II. kindere an hare wan,
480[regelnummer]
Daer si doghede groet meswinde.
Dierste .VII. jaer hebdi gehort,
Verstaet hoe si levede vort.
Flauwer inlapsel heeft zelden een afschrijver in eenigen tekst ingeschoven. Omdat in vs. 466 en 483 melding gemaakt werd van .XIIII. jaer, begreep onze kopiïst te moeten doen opmerken, hoe de dichter aan dat getal 14 kwam. Eerst zeven jaren met den man, die de vader was van hare kinderen, en dan nog zeven daarna! Ergo, 7 + 7 = 14. Belangrijke becijfering, maar geen compliment voor den lezer! En heel duidelijk drukt onze rekenmeester zich niet uit. De vóórlaatste regel is zelfs bepaald onjuist: niet de eerste zeven jaren had de lezer gehoord, maar alle veertien. 't Is waar, men zou, met eene kleine verbetering en met verandering der interpunctie, kunnen lezen:
Daer si doghede groet meswinde
Die .VII. jaer, hebdi gehort.
Verstaet hoe si levede vort.
Doch zelfs zóó blijft de geheele plaats laf en flauw. De uitdrukkingen bi ghetale en dat segghic u over waer, zooals zij hier worden gebezigd, zijn daarenboven al te onbeduidend, om ze den dichter van Beatrijs toe te schrijven. En de laatste regel: Verstaet hoe si levede vort, is geheel ongepast. Niet hoe zij verder leefde, maar hoe zij tot bekeering kwam, wordt ons in 't vervolg verhaald. Men schrappe gerust deze acht verzen, die de afschrijver ons opdischte. Dan loopt alles goed af, en de eer van den dichter is gered.
Ik heb nog het een en ander op Beatrijs aan te teekenen, maar het blad is vol, en er blijft dus geen ruimte meer beschikbaar. Het restje dan bij eene volgende bladvulling.
m.d.v.