houden op welke plaats in zijn boek hij iets tijdrekenkundig bepaalt.
Op blz. 314 der uitgave zijner Korenbloemen bij Ravensteyn 1672, zegt hij:
- - 'k heb niemand te bemoeyen
Met wat het tien jaer langh te queecken heeft gekost;
In December 1639 en in dezelfde maand van het volgende jaar kocht hij de gronden, die, niet slechts de kern, maar het hoofdbestanddeel der nieuwe buitenplaats uitmaken; dit wordt duidelijk uit de vergelijking der aanteekeningen bij Schinkel met den plattegrond. Aan planten viel eerst te denken in het voorjaar na den tweeden aankoop, omdat het scheuren der weide, het uitgraven der vijvers, het uithalen van 't zand en het spitten van den grond meer dan den eersten winter vorderden en de anti-symmetrische aanleg van den tweeden koop afhing. Den 7 Mei 1641 kon de bouwheer het onderhoud der plantage aanbesteden; derhalve moet hij de aangehaalde regelen geschreven hebben in 1651.
Aan de Groote Vergadering, die van den 10 Januari tot den 21 Augustus 1651 werd gehouden, wijdt hij op bl. 346 deze woorden, welke als van eene juist voorgevallen gebeurtenis spreken:
- - het trots gewelf van Hollands oude Heren, - -
Daar Jaest der Pylen knoop, die op het slippen stond,
Van nieuws versekert is in broederliek verbont.
Zelfs zonder in acht te nemen, dat het punt der Unie spoedig afgehandeld was, moet men bij het gemelde jaar blijven.
Bij de beschrijving der brug, die den toegang tot zijn kasteelachtig ‘huysje’ verleende, kwam eene lieve herinnering bij hem op. Die brug was eene navolging der ponte di Rialta, 381:
Een lydelicke Trapp, dien ick te leene houw
Van U, Venetien, de schoone;...
't En was my niet ontgaen, in twaelf en achttien jaren,
Hoe hy my, overgaen, hoe hy my, ondervaren,
In d'onervarenheyt van jonghen voet en oogh,
Door 't steile vlack en door het vlacke steil bedrooch.