Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 6
(1886)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Daer.Deed zich bij het Friesche thêr het verschijnsel voor, dat analogie en ‘formübertragung’ den oorspronkelijken vorm belangrijk gewijzigd hadden, hetzelfde is, zij het in veel mindere mate, het geval met zijn aanverwant in het overige Nederduitsch. Op dezelfde wijze uit Darre ontstaan, als *thēr uit *therra, komt in het Saksisch daer(e) (=dār) voor op de volgende plaatsen; in de Willekeur van Ommen (dateerend nà 1451, zie Mr. H.S. Jordens, Overijss. Alm. 1854, p. 225). ‘Item, men sal ghene kerzen gieten voer daghe, ofte vuer in ouene hebben of in daeren voer daghe, off nae den dat daer ave Maria gekleppet is’.... (Aangeh. Alm. p. 229.) En in de Keuren van Almeloo (van 1489). ‘Item, oeck soe een sael niemant backen ofte melten, daer vuur van in wesen mach in den aeuent of in deer daer, nae deen dat onss leuer vrowen klocke geluet is, by enen punde soender argelyst, noch nyemant sael melten des moergens voer dreen uren by eenen poende, oeck soe een sael nimant sinen oeuen ofte daer setten in syn huus, teen sye myt deer schepenen rade by ene pene van dren punden.’ (Racer, Overijss. Gedenkstukk. Dl. V, 294). Daer(e) schijnt een woord, alleen in de noordoostelijke streken van ons land, en in de noordwestelijke van Duitschland vroeger voorkomendGa naar voetnoot1). | |
[pagina 11]
| |
Behalve toch op de zooeven geciteerde plaatsen uit Nederland, vindt men het in de Bremer Stat., in het Hannov. St. R., in de Wismar. Bürgerspr., en treft men darenhus aan in eene Oldenburger Urk. van 1568. De Theut., in het Kleefsche geschreven, heeft dare, Este dayr men malt op droeget, Aridarium. Deze geographische aanwijzing wordt door Kiliaen bevestigd, die i.v. dare als dialecten, waar het voorkomt ‘Fris. Sax.’ aangeeftGa naar voetnoot1). Nu drukt, wel is waar, Plantijn in ‘Thesaurus Theut. Ling. (Antv. 1573); dare oft as. Lieu ou on seiche l'orge trempé etc. pour brasser de la bière. Area ubi polenta vel alica siccatur, lacusGa naar voetnoot2) torrendo hordeo pisto’Ga naar voetnoot3); maar dit is nog niet met Kiliaen's mededeeling in strijd. Volgens van Hasselt (zie de Kiliaens-editie van 1772) heeft Kil. dare ontleend ‘e Plantino’, en mag men al aan deze opgave weinig waarde hechten, Kil. kende in elk geval Plantijn's Thesaurus; m.i. heeft hij dezen hier zoo niet verbeterd, dan toch aangevuld; hij immers schreef meer een wetenschappelijken arbeid dan, zooals gene, een Vocabularium der Antwerpsche taalGa naar voetnoot4). Ook kan, behalve de gewone uitdrukking voor droogoven, in een handelstad als Antwerpen | |
[pagina 12]
| |
van die dagen, wel een woord zijn voorgekomen, ontleend aan oostelijker naburen. Dit gaf dan Plantijn aan. Wijst op ontleening ook niet het Plantijnsche as, mnd. ese, mhd. ësse, ohd. essa? 't Gewone woord toch voor een ‘siccinum’ was naar Kiliaen meldt in Brabant, Vlaanderen, Holland, en ‘Sicambris (Gheldris nempe, Clivis & Iuliacis’ volgens de voorrede), ast, eest, eystGa naar voetnoot1). Kil. schrijft ook aan de Friezen het woord ‘daer(e)’ toe; ‘thera, thieren’ kent hij niet. De oplossing dezer kwestie is, meen ik, hierin te zoeken. Na en ten gevolge van het Saksisch bewind in Friesland omtrent 1500 onder Albrecht van Saksen en diens zonen, zijn vele woorden en vele vormen door de taal dezer overheerschers verdrongen en vervangen. Te eer kon dit met ‘thera’ geschieden, daar aan het vasthouden van dit als op zich zelf-staand woord geene gelijkklinkende vormen ter hulpe kwamenGa naar voetnoot2). Het Algemeen Midden-Nederl., het Dietsch, kent het nietGa naar voetnoot3). Ook dit sluit met Kiliaens aanduiding. Na de XVIe eeuw komt het nog alleen in dezelfde streken, met uitzondering van Friesland, enkele malen voor. Men treft | |
[pagina 13]
| |
het aan in een Zwolsche ‘Ordonnantie op 't stuk van den Brandt met den aankleef van dien.’ 28 November 1666. art. 3. Ook sal een yegelijk syn pijpen van de schoorsteenen, daren, ofte Ovens sodanigh hebben te versien ende te bewaren, datmen daer van geen zwaricheit van brandt heeft te verwachten. (Sted. Archief, Zwolle). Ooak het Bremer-Niedersächs. Wörterb. (1767) kent dare als darre; en darenholz als het hout, dat in een ‘siccinum’ wordt gebruikt. Terwijl nog heden het in de stad Groningen wordt gevonden als ‘daer’, en in het Oostfriesch als dare, dâr: Hürde zum Darren... des malzesGa naar voetnoot1).
Darre kwam dus onder den vorm thêr, thier in Friesland; als daer(e) in onzen noord-oost-, in Duitschlands noord-westhoekGa naar voetnoot2) voor; althans ontbreken de bewijzen dat het, behalve dan in Antwerpen als leenwoord, ook ergens anders gebruikelijk was. Zwolle. f. buitenrust hettema. |
|