Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 5
(1885)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Hoon.In zijn HofwijckGa naar voetnoot1) vertelt ons Huygens, dat hij op zijn buitengoed een ‘bergh’ heeft aangelegd. En dat door nood gedwongen. Immers zijn eiken kregen het te kwaad, en zouden ongetwijfeld zijn gestorven door ‘'t rood sand’, waarin zij stonden. Door dat roode zand, ‘de turf-asch van de hell, die noch brand nae haer dood, en is als kool, soo fell’, bleek het Huygens, dat wortels en takken geducht leden. Post en Van Campen, de bouwheeren, die werden geraadpleegd, waren van oordeel, dat ‘'t vergift most uyt der aerden’. En dat gebeurde ook. ‘Flucks wagens en flucks paerden’: 't roode zand werd uitgegraven en naar het boschGa naar voetnoot2) gereden. 't Werd een zandhoop van belang, meerderhaast een ‘bergh’. Een berg, die kon verstuiven, en dan werd het middel erger dan de kwaal. Daarom maakte Huygens van den nood eene deugd: de berg werd ‘klocke-rond’ gemaakt ‘gelijk 't spoor van een' passer’ (hier wat gegeven, daar wat genomen); hij zette hem verder eene ‘groene muts’ op, of liever bedekte hem met graszoden, en versierde hem met bloemetjes. Zoo was 't verderfelijke roode zand onschadelijk gemaakt. Na dat te hebben verteld, gaat de vernuftige beschrijver dus voort: ‘Nu geef ick het in tienen,
Dit raedsel, wie het zij, die 't van mij niet en weet,
Hoe 't innerst ingewand van desen schoon-schijn heet.
Van buyten staet hij groen en soeckt mij te believen
Met kruydjens velerhand, gespeckt met matelieven;
Van binnen is hij ross, verraderlick: of rood
Van schaemte.’
Dat is het raadsel, waarover Bilderdijk en Van Vloten in hunne aanteekeningen geen uitsluitsel geven. Ik meen de op | |
[pagina 308]
| |
lossing te hebben gevonden, en ten antwoord op de vraag, wat het innerst ingewand van Schoonschijn is, te mogen zeggen: hoon. Hoon in den zin van bedrog, eene beteekenis, waarvan - benevens van hoonen en hoonre (die hoonre ghehoont d.w.z. de bedrieger bedrogen) - voorbeelden voorkomen bij Oudemans (verg. Kil.); en waarvan 't bekende spreekwoord ‘Buiten schoon, Binnen hoon’ (Huygens zinspeelt er kennelijk op) een nog levend getuigenis mag heetenGa naar voetnoot1). Van buiten was inderdaad de berg ‘schoon’, bekoorlijk en onschuldig, gras en bloemetjes; van binnen ‘hoon’: immers dat bedriegelijke ‘rood sand’, waardoor de boomen ‘met quynend wesen’ hadden gestaan ‘met eenen voet in 't graf’? Het raadsel van Huygens is er alzoo een in den trant van dat Engelsche, waarvan de Hr. Busken Huet spreekt, en dat luidt: ‘What is majesty, deprived of its externals?’ 't Antwoord is dan, dat 't ‘innerst ingewand’ van ‘majesty’ is: ‘a jest’Ga naar voetnoot2). Utrecht, '85. 12. 18. h.e. moltzer. |
|