Hofwijck:
wanneer gedicht?
Aan de welwillendheid van den Hr. Mr. W.J. Royaards van den Ham dank ik het voorrecht, dat het handschrift van Huygens' Hofwijck voor mij ligt, en met zijne toestemming - waarvoor ik hem hier openlijk mijne erkentelijkheid betuig - deel ik daaruit eene bijzonderheid mede, die den vrienden en vereerders van den dichter genoegen zal doen. Ze betreft de verbetering van hetgeen zoowel in de uitgave van Hofwijck door Van VlotenGa naar voetnoot1) als in de Geschiedenis der Ned. Letterkunde van JonckbloetGa naar voetnoot2) te lezen staat, te weten dat het gedicht zou zijn gemaakt in 1652. Blijkbaar steunt beider opgave op deze aanteekening van SchinkelGa naar voetnoot3): ‘in het jaar 1652 vervaardigde Huygens zijn voortreffelijk en algemeen bekend gedicht: ‘Hofwijck’, en blijkens eene aanteekening in zijn Dagboek, gaf hij ‘het den 15den Februari 1653 bij den Haagschen boekverkooper Adrian Vlac ter perse’: eene aanteekening die minder gelukkig is. 't Allerlaatste alleen is juist: het privilegie, geparapheerd door Jacob Cats, is dan ook van 1653; en de titel luidt: ‘Vitaulium. Hofwijck. Hofstede van den Heere van Zuylichem onder Voorburgh. Constanter. In 's Graven-hage. Bij Adrian Vlac. MDCLIII. Met privilegie.’ 't Voorlaatste is minder juist, en de eerste woorden ook alzoo. In het DagboekGa naar voetnoot4) staat: ‘18 Febr. Vitaulium Typographo
excudendum trado’; en onder het gedicht in het handschrift met de eigen hand van Huygens: ‘Constanter, 8 decemb.
1651’; voorts in margine, ook aan het einde: ‘postremos 78 versus uno spiritu fundebam’, ‘aus einem Guss’ dus.
Utrecht, '86. 1. 27.
h.e. moltzer.