Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 5
(1885)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Nog iets over Thomas Asselijn.Eenige mededeelingen, mij op de meest welwillende wijze door Mr. N. de Roever verstrekt, en het vinden van nog enkele gedichten stellen mij in staat mijn opstel over Asselijn in den vorigen jaargang van dit tijdschrift geplaatst aan te vullen. Allereerst dient melding gemaakt van eene akte, waarin de namen van Rembrandt en Asselijn worden genoemd; zij werd door De Roever in Oud-Holland afgedruktGa naar voetnoot1). In dit stuk, dat 31 Dec. 1664 is gedateerd, heet Asselijn 44 jaar; hij zou dus, daar deze datum bij de berekening van het geboortejaar niet de minste speling toelaat, in 1620 geboren moeten zijn, terwijl wij volgens de inteekening van zijn huwelijk op 26 Maart 1644, bij een leeftijd van 25 jaar, 1618 of 1619 moeten stellen. Maar Asselijn trouwde eene vrouw, die zeer veel ouder was dan hij en wilde dus misschien zich bij deze gelegenheid wat ouder voordoen dan hij inderdaad was, terwijl er bij de akte van 1664 moeilijk zulke gedachten bij hem hebben kunnen opkomen. Het is dus beter 1620 voor zijn geboortejaar te stellen, tenzij men aanneemt, dat hij mogelijk zelf niet erg best op de hoogte was van zijn leeftijd. In Maart 1644 was hij boekbinder, maar hij werd eerst 11 Juli van dat jaar in het gilde der boekverkoopers opgenomenGa naar voetnoot2). In dat jaar woonde hij in de Oude-Zijds-Armsteeg; het verpondingsregister wijst aan, dat hij van 1647-1653 voor ƒ 160 een huis in de Kalverstraat had gehuurd. En den 19den Juli 1653 kocht Asselijn de helft ‘van een Erve, met de huijsinge en getimmert daerop staende, delegen aende Noortsijde van de Heijlige wegh buijten deser stede’, voor ƒ 1900 van den blauwverver Pieter Jansz Cossum. De koop was ‘onder Conditie, | |
[pagina 63]
| |
dat de coper onverhindert sal mogen gebruijcken tot sijn Verwerrije, de geheele Wal en Wateringhe soo voor dese als voor de andere helft vant voorsegde Erff in 't geheel’Ga naar voetnoot1). Toen hij dus in 1653 bij het St. Lucasfeest optrad, behoorde hij tot het gilde, omdat hij zich ‘metter verve’ geneerde. In 1656 vinden wij hem wonen op de RozengrachtGa naar voetnoot2), later op de KeizersgrachtGa naar voetnoot3) en in 1671 op de BloemgrachtGa naar voetnoot4). Hij was niet gelukkig in zijne zaken, want in 1678 ging hij bankroet. Den 10den November van dat jaar werd zijn inboedel geinventariseerd en getaxeerd op eene waarde van 181 gulden en 15 stuivers. Veel bijzonders levert dus de ‘Inventaris van 't gunt behouden is in den boedel van Thomas Asselijn’ niet op. Opgesomd wordt het meubilair van het voorhuis, waar wij ‘Een Plantagie schildery over de hoogte’, een ‘Manstronie’, een ‘bordeken met naekten beelden’ en vier kleine landschappen opmerken, alle te zamen getaxeerd op 12 gld. 10 st., aan de ‘binnen haert’, waar zich ‘3 slegte schilderijen’, ter waarde van 4 gulden bevonden, van de opkamer met ‘2 conterfijstsels van man en vrouw’ en ‘een stuck met Beelden’, te zamen 10 gld. waard, van de keuken en het portaal. Twee bedden en een eikenhouten kastje ‘met swart ingeleijt’ vertegenwoordigden de grootste waardeGa naar voetnoot5). Heel ruim had onze dichter het dus niet. Hoe zijne zaak afgeloopen is, is niet bekend; waarschijnlijk heeft hij geene zaken meer gedaan. Hebben zijne achteruitgaande zaken er toe bijgedragen om hem jaren achtereen te doen zwijgen, hij heeft zijne schade later weer ingehaald. Zijn bankroet verklaart tevens een paar hatelijkheden, hem naar het hoofd geslingerd in de pamfletten, die door de Jan Klaaz in het leven werden geroepen. | |
[pagina 64]
| |
Gedurende zijne laatste levensjaren heeft Asselijn misschien bij zijn zoon Lodewijk ingewoond; uit diens huis werd hij ten minste den 27sten Juli 1701 begravenGa naar voetnoot1). Hij was in de 80 jaar geworden; zijne vrouw, die veel jonger was, strief drie jaren laterGa naar voetnoot2). Thans mogen nog eenige gedichten van hem worden vermeld. In de Olipodrigo, Bestaande in vrolijke Gezangen, Kusjes, Rondeeltjes, Levertjes, Bruilofs- en Mengel-rijmpjes; uit het brein van verscheide aardige Poëten in een Schotel çierlik opgedischt. Het eerste deelGa naar voetnoot3), vinden wij twee verzen van Asselijn, Bruilofs-Kroontje en Banket-rolletje, op de tweeden dag van J.S. en B.R. Aan de Gespeeltjes en Juffertjes, op de zelve FeestGa naar voetnoot4). In Het tweede deel Van de Koddige Olipodrigo, Zijnde een Banket of Nagerecht van Allerley spookachtig Rijmtuig, door de aangenaamste Poëten en Poëterzen, voor de vrolijke Gasten, opgedischt: verçiert met 12 schoone koopere Plaatjes. En daar achter met een By-Voegzel vermeerdert, en een Register; noyt in 't licht geweestGa naar voetnoot5), zijn vier gedichten van Asselijn opgenomen, Belaagde Schoonheid, Den snorkenden Kupido, Aan Juffr. G.S. en het vijfde vers van een Knip-zangGa naar voetnoot6), waaraan verschillende dichters hadden meegewerkt. De verzen in den eersten bundel zijn met de voorletters onderteekend, die in het tweede deel met den naam voluit. In 1664 schreef Asselijn in het album van Jacob Heiblocq, | |
[pagina 65]
| |
den Amsterdamschen praeceptorGa naar voetnoot1). In 1686 bezong hij in een lofdicht Gabbema's werk Friesche Lvst-gaarde ofte Boom- Heester- Bloem- en Kruyd- WaarandeGa naar voetnoot2); het lange vers heeft tot titel Lauwer-loof gevlogten om 't Hoofd van de Heer Simon Abbes Gabbema Historie-Schrijver van Friesland, Oover 't uytgeeven van sijn Vermaakkelijkke Lust-gaarde. Bij eene zinneprent op den overtocht van Willem III naar Engeland behoort een vers van Asselijn; het werd in 1688 geschrevenGa naar voetnoot3). Van onbekenden datum zijn twee lofverzen op Des Waerelds Ondergang. Door David RuarusGa naar voetnoot4). Wanneer de eerste druk van dit werk, dat in 1714 weer werd uitgegeven, het licht zag, heb ik niet kunnen opsporen. In het exemplaar van den tweeden druk, dat zich in de bibliotheek van Letterkunde bevindt, worden achter het eerste lofdicht van Asselijn een paar bladzijden gemist; in het meermalen genoemde handschriftje zijn echter twee verzen van onzen dichter op het werk van Ruarus te lezen.
Groningen, 17 Febr. 1885. j.a. worp. |
|