Twee plaatsen uit den Esopet.
(Clignett, bl. 81 en 222, Te Winkel, bl. 37 en 87).
In de 13e fabel wordt verhaald van een' vos, wien een arend de jongen ontneemt. De vos loopt naar den boom, waarop de arend met zijn gezin neerzit, en smeekt hem genadig te willen zijn en de jongen terug te geven.
Dat hi haer kinder weder gave;
daarop volgt:
Hine wils niet doen, hi hadt onmare,
Want hi sat hoghe boven hare.
Dit tweede ‘bat’ is mij onbegrijpelijk; ik kan er niets anders uit maken dan ‘zij verzocht hem om geene andere zaak;’ als men echter in plaats van bat leest ‘boet’, dan wordt de voorstelling duidelijk; de vos bood hem niets anders aan, en daarom wil hij het niet doen.
Bij de tweede plaats is het niet de tekst, maar de woordverklaring, welke mij niet helder is. Een leeuw ziet op het open veld een paard en zou dat gaarne verslinden. Het paard doorziet zijne bedoeling, en als de leeuw voorgeeft, een uitstekend geneesheer te zijn, zegt het, dat het een doorn in den voet heeft. De leeuw zal nu den doorn er uit trekken,
Maer hadde sine hure te voren.
Tpaert gaf den liebart I slach,
Dat hi daer in onmacht lach.
‘Hure’ wordt door Clignett verklaard als kop. Hij haalt daarbij Kiliaen aan, die opgeeft hure, caput apri aut cervi, en Roquefort, Hure, Nos aieux employoient ce mot pour désigner également les têtes