Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 4
(1884)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAanteekening op R.V. vs. 1311, R.I. vs. 2674.Het Comb. hs. heeft: Hoe mochtic vergheten dies,
Dat aldaer Reinout de ries
die valsche penninghe sloech, enz.
Grimm nam uit R. II vs. 2686 over de Vries. De regel wordt hier echter niet duidelijker door, want deze toespeling is niet klaar. Ik vestig de aandacht op R. I (ed. M.) vs. 2681 et quae seq. Cuwaert is om ‘orconde’ (vs. 2645) te brengen door Reinaert voor den koning geroepen, en moet getuigenis omtrent Kriekenpit afleggen. Te recht noemt Schröder, de laatste uitgever van den ‘Reinke’Ga naar voetnoot1), het antwoord van Cuwaert (aldaar pg. 102, noot bij vs. 2511) sehr ungeschickt; wanneer hij echter zegt: ‘es dürfte hier eine schon alte Einschiebung vorliegen’, dan gaat hij m.i. te ver. In vs. 2678 wordt Rijn door Cuwaert in verband gebracht met hetgeen hij van Reinaert den (V)ries zeide. Daarom antwoordt Reinaert: | |
[pagina 186]
| |
owi!.. soete Rijn
lieve gheselle, scone hondekijn,
vergaeve god, waerdi nu hier!
Tot zoover kunnen Reinaerts woorden nog op een door den fictieven Reinout gepleegd wanbedrijf slaan, maar als Reinaert vs. 2684 doorgaat: ghi sout toghen weder dese dier
(met sconen rime waers te doene)
dat ic noint wart so coene
dat ic enighe saken dede
daer ic den coninc mochte mede
te mi waert belghen doen met rechteGa naar voetnoot1).
dan kan dit niet meer op den te voren genoemden Reinout slaan, en men zal de onderstelling wel niet te stout vinden dat Reinaert hier eene oratio pro domo gehouden heeft, waarop dan ook zoo geestig de woorden volgen: ‘gaet weder onder ghene knechte,’
sprac Reinaert ‘haestelic Cuwaert.
Mijn here de coninc ne heeft tuwaert
ghene sake te sprekene meer.’
Welnu, dan ligt het voor de hand aan te nemen, dat vs. 2674 eene omschrijving van Reinaerts eigen persoon moet bevatten, en de hand des dichters is misschien te herstellen door te lezen: hoe mochtic vergheten dies
dat aldaer Reinaert, die ries,
die valsche penninghe sloech.
Er wordt dan eene ons overigens onbekende episode uit Reinaerts vroeger leven opgehaald, en het gedicht wint er een fijnen trek door. Dit zal dan ook de oorzaak zijn van Reinaerts bijzondere gramschap (cf. vs. 3121), en ik meen dat ook hierop de woorden betrekking hebben vs. 3116 v., door den dichter Reinaert in den mond gelegd: | |
[pagina 187]
| |
dat Cuwaert die eerste was
die ons verriet jeghen hem.
Graphisch kan de zaak geen bezwaar hebben. Het handschrift heeft, naar het schijntGa naar voetnoot1), Reinout de ries. Van Reinout tot Reinait (Reinaert) is slechts een kleine stap, of, zoo men bedenkt hoe ontelbare malen het de letter r voorstellende haakje (') wordt weggelaten, geen stap. Ries beteekent veelal dwaas (Kil. inconsideratus), doch Kil. geeft ook temerarius op en dat moeten we hier juist hebbenGa naar voetnoot2). Ik voorzie enkele bezwaren: Kan men aannemen dat de haas, die zoo schrikachtig, bevreesd van nature is, zulk een heldendaad zou verrichten? Bewijst zijn naamGa naar voetnoot3) niet reeds dat aan zoo iets niet gedacht kan worden? Hoewel ik aan dit bezwaar niet met feiten te gemoet kan komen, geloof ik toch dat men er niet te veel aan moet hechten. In den Reinaert toch worden aan elk dier menschelijke eigenschappen toegekend. Een vreesachtig mensch, vooral zoo hij tegenover zijn doodvijand staat en dien een poets meent te kunnen spelen, laat zich wel eens door de aandrift van het oogenblik tot een overijlde daad verleiden. Men wachte zich in het ‘jaet’ van vs. 2697 iets te zien dat hiertegen strijden zou. De koning is in het geheele gedicht als zoo lichtgeloovig voorgesteld, en laat zich zoozeer door zijne omgeving leiden, dat men zich niet verwonderen kan | |
[pagina 188]
| |
dat hij aan de woorden van Reinaert: Coninc, eist waer dat ic seide? met veel nadruk en vol eigenwaarde gesproken, geloof slaat en dat zijn antwoord geheel uitvalt als de slimme vos het maar had kunnen wenschen. De lezing van R.V. vs. 1311 is hieruit ongelukkig niet te verklarenGa naar voetnoot1), doch dit is evenmin met de lezing Reinout de Vries het geval.
h.l. |
|