Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 4
(1884)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Sonnet en de Sonnettendichters in de Nederlandsche en Buitenlandsche LetterkundeGa naar voetnoot1).‘Geverfde pop, met rinkelen omhangen,
Gebulte jonkvrouw in uw staal' korset,
Lamzaligste aller vormen, stijf Sonnet,
Wat rijmziek mispunt deed u 't licht erlangen?
Te klein om één goed denkbeeld op te vangen,
Voor epigram te groot en te koket,
Vooraf geknipt, koepletjen voor koeplet,
Kroopt ge onverdiend in onze minnezangen.
Neen! de echte Muze eischt vrijheid; en het Lied,
Onhoudbaar uit het zwoegend hart gerezen,
Zij als een bergstroom die zijn band ontschiet.
Gij deugt tot niets, tenzij het deugen hiet,
Om enkel door de broddelaars geprezen,
Op Geysbeek een berijmd vervolg te wezen.’
Deze geestige uitval, in zijn goed gekozen vorm te gelijk een verdediging van het Sonnet, werd Braga ontegenzeglijk door een kwade luim ingegeven. Het feit, dat ‘broddelaars’ zich in tijden van verval of bespottelijke modezucht aan het sonnet vergrepen hebben door de onbeduidendste gedachten in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een classieken vorm saam te knutselen, bracht Braga in een gemelijke stemming. Sedert men meer tot bezinning gekomen is, heeft men ook hier, evenals bij andere uitvallen van Braga, leeren onderscheiden en gezien dat de satire wel eens kan mistasten, al was er somtijds grond voor haar verbolgenheid. Ook andere stemmen laten zich hooren, en daaronder die van uitnemende dichters, terwijl de geschiedenis van het sonnet, hier in hoofdtrekken meêgedeeld, overvloedige bewijzen levert, dat de edelste uitingen van den echten dichtergeest ons ook in dezen dichtvorm toeklinken. Als Byron in zijn ‘Profecie van Dante’ Italië's hoofddichter een blik in de toekomst laat slaan, vervolgt de laatste met het oog op Petrarca: ‘Toch zullen in den drom, dien ik voorzie,
Er enklen zijn gelauwerd voor 't Sonnet
En hij, hun Vorst, wordt schier mijn evenknie’.
En Hooft zegt in zijn brief uit Florence van dien Vorst der sonnettendichters, van Petrarca: ‘Zijn dicht zoo godlijk meer als menschlijk uitgesproken,
Had beesten wel getemt, en klippen wel gebroken
Door kracht van 't zoet geluit,’ enz.
Met en na Hooft deelde de geheele zeventiende eeuw in die bewondering voor den Sonnettendichter bij uitnemendheid, die tevens als het hoofd der humanisten werd vereerd. Terloops zij hier reeds aangemerkt, dat Hooft echter in geen geval als de eerste kan beschouwd worden, die dezen dichtvorm uit Italië heeft overgebracht, gelijk wel eens beweerd wordt. Vooreerst zijn er sonnetten van hem bekend uit de jaren voòr zijn reis naar Italië, en bovendien is deze dichtvorm, gelijk wij straks zullen zien, reeds voòr hem in onze taal beoefend. Het Sonnet is een dichtvorm van zuiver Italiaanschen oorsprong. Reeds het woord duidt zulks aan: Sonetto is van sonare, klinken; de aaneenschakeling van herhaalde rijmklanken gaf aan deze dichtsoort den thans algemeen bekenden naam. De Italianen hebben er weder twee woorden van afgeleid, na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melijk: sonettare, het dichten van sonnetten, en sonettiere of sonettatore, een sonnettendichter. Waarschijnlijk is het Sonnet uit den meer uitvoerigen Canzone, het Lied, ontstaan, welke dichtvorm zich evenzeer door een kunstige aaneenschakeling van rijmklanken, schoon eenigszins in andere schikking, onderscheidde, De Canzone was echter reeds lang in het Provençaalsch bekend, voòr men in Italië de volkstaal meer algemeen in proza of dicht bezigde. Bovendien was de vorm van het Sonnet, zoo hij zich al uit den gewijzigden vorm van den Canzone ontwikkeld heeft, volstrekt niet willekeurig, maar naar een vast beginsel en logischen gedachtengang berekend, gelijk wij later zien zullen. Uit het Italiaansch ging het woord Sonnet in andere talen over; alleen in onze taal is daarbij een zeer gelukkige vertaling, die wij aan Vondel danken, mede in gebruik. Hooft bezigt nog doorloopend het vreemde woord sonnet, blijkens de uitgave van Leendertz. Roemer Visscher, een Hollander in merg en been, poogde een vertaling van sonnet te geven en bezigde het woord Tuiters, van tuiten, d.i. klinken, doch hij werd daarin door niemand nagevolgd, evenmin als in zijn vertaling van Jammertjes voor Elegieën. Vondel was gelukkiger: zijn eerste sonnetten verschenen onder den naam van Klinkerts; doch hij schijnt met die vertaling geen vrede gehad te hebben, evenmin als met die van Klinkveers, enkele malen door hem gebezigd, want later gebruikt hij het woord Klinkdicht, een vertaling zòo gelukkig, dat er de weerga in andere talen, voor zoover mij bekend is, niet van te vinden is. Het is een welluidende naam en drukt volmaakt de beteekenis van het Italiaansche woord uit. Straks meer over het Hollandsche klinkdicht; vooraf een en ander over den bijzonderen vorm van het Sonnet. Het Sonnet of klinkdicht is een lyrisch gedicht van beperkten omvang en vastgestelden vorm; de dichter bezigt dien vorm tot welluidende inkleeding van een dichterlijke gedachte, een verzuchting, een klacht, een bede of somtijds ook van een woordspeling en geestigen inval. Het allermeest echter richt de dichter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich daarin tot zijn geliefde of het voorwerp zijner vereering als symbool. Die inkleeding is aan een bepaalden vorm gebonden, oorspronkelijk ook in veel gevallen aan een bijzondere indeeling, gelijk blijken zal. Nemen wij tot voorbeeld een sonnet van Dante, den Dichter der Divina Commedia en tevens een der oudste sonnettendichters, aan wien Petrarca ongetwijfeld den vorm voor zijn lyrische ontboezemingen zal ontleend hebben, daar vooral door Dante's invloed er de eigenaardige bestemming aan gegeven is, die het in de Italiaansche en andere letteren oorspronkelijk gehad heeft. Tot toelichting zullen wij het oorspronkelijke moeten mededeelen, gevolgd door de vertaling in denzelfden vorm, zoo wat maat als schikking der rijmklanken betreft. De vereering van Dante voor Beatrice heeft hem verreweg de meeste sonnetten en liederen ingegeven, waaronder ook het hier volgende voorkomt, dat wij in zijn Vita Nuova vinden. In 1289 stierf Folco Portinari, de vader van Beatrice, en liet zijn dochter in de bitterste smart achter. Volgens de gewoonte dier tijden begaven zich vele vrouwen en jonge dochters naar het huis van den overledene om de achtergelaten dochter te vertroosten. In het terugkomen ontmoet Dante ze en verneemt uit haar mond, hoezeer Beatrice over haar verlies treurt. Dante spreekt de vrouwen aldus toe: Sonetto X.
Voi, che portate la sembianza umile,
Cogli occhi bassi mostrando dolore,
Onde venite, chè 'l vostro colore
Par divenuto di pietá simile?
Vedeste voi nostra donna gentile
Bagnata il viso di pianto d'amore?
Ditelmi, donne, chè mel dice il core,
Perch' io vi veggio andar senz' atto vile.
E se venite da tanta pietate,
Piacciavi di restar qui meco alquanto,
E checchè sia di lei, nol mi celate!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ch'io veggio gli occhi vostri c'hanno pianto,
E veggiovi venir si sfigurate,
Che 'l cor mi trema di vederne tanto.
Klinkdioht. X.
Gij die daar gaat, het hoofd ter aard gebogen,
Met blikken die van bitter leed gewagen,
Vanwaar toch komt ge, dat ge dus verslagen
En van het innigst meêlij schijnt bewogen?
Zaagt gij wellicht, hoe de ed'le Donna de oogen
In tranen baadt der liefde bij heur klagen?
O, zeg 't mij, vrouwen, schoon op 't angstig vragen
Mijn hart mij zegt: ik heb mij niet bedrogen.
En zoo gij ze in haar droefheid hebt verlaten,
Toeft dan een wijle en wilt zoo ras niet scheiden,
Verheelt mij niets, want wat zou 't zwijgen baten!
Verraden niet uw oogen, dat zij schreiden?
Wel moet ik bij uw deernis boven maten
Met bevend harte 't treurigst antwoord beiden.
Beschouwen wij nu het oorspronkelijke en de vertaling, dan zien wij dat het Sonnet uit veertien regels of verzen bestaat, ieder van vijf jambische voeten, aldus: ⌣ - ❘ ⌣ - ❘ ⌣ - ❘ ⌣ - ❘ ⌣ - Deze veertien verzen zijn verdeeld in twee viertallen of quadernari, samen het octaaf vormende, en twee drietallen of terzine, samen het sestet uitmakende. Gewoonlijk bezigt men in onze taal voor de oorspronkelijke benamingen de Fransche woorden quatrain en tercet, gelijk men ook in het Engelsch gewoon is te doen om het vierregelig en drieregelig couplet te onderscheidenGa naar voetnoot1). De beide quadernari hebben slechts twee rijmklanken, even als de terzine, zoodat van het octaaf vier verzen, en van het sestet drie verzen hetzelfde rijm hebben. Stellen wij nu de verschillende rijmklanken door de letters a, b enz. voor, dan krijgt men voor het bovenstaande sonnet den volgenden vorm: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beide quadernari, het octaaf, vormen een geheel, vandaar de eenheid van rijmklank; de beide terzine, het sestet, vangen met een nieuw rijmwoord aan, als bevattende de wending, de volta, die een besluit, een opwekking, een tegenwerping, of een toespraak aan den persoon tot wien de dichter zich richt, inhoudt. Men ziet dus dat de vorm volstrekt niet willekeurig is, maar wel degelijk op psychologische gronden berust, die in de eenheid der rijmklanken en de daarop volgende afwisseling voor het geoefend oor of het gezicht worden afgebeeld. De wending wordt door de Franschen ook wel ‘La Chute d'un Sonnet’ genoemd. Hierin ligt tevens een toelichting op een plaats in Molière's Misanthrope. Wanneer Alceste door Oronte vervolgd wordt en ten slotte gedwongen is zijn sonnet aan te hooren, roept de vleiende Philinte aan het einde uit: ‘La chute en est jolie, amoureuse, admirable,’
waarop Alceste verontwaardigd zijn hart lucht geeft in den uitval: ‘La peste de ta chute, empoisonneur, au diable!
En eusses-tu fait une à te casser le nez!’
De woordspeling met chute in letterkundigen zin en gewone beteekenis valt hier in het oog. Intusschen, vergelijkt men de Italiaansche sonnetten onderling of vooral met die in andere talen, dan merkt men eenige wijzigingen in de schikking van de rijmklanken en de maat op, waarmede rekening moet gehouden worden, wil men ze niet ten onrechte als ‘broddelwerk’ veroordeelen. In de eerste plaats blijkt uit het aangehaalde sonnet, dat in het Italiaansch slepend of vrouwelijk rijm gebezigd is, wat dan ook in de vertaling opzettelijk behouden is. In andere talen daarentegen bezigt men gewoonlijk afwisselend, vrouwelijk en manlijk of staand rijm, wat niet alleen het gevolg is van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minderen rijkdom aan slepende rijmen, maar ook tot welluidendheid bijdraagt. Men meene echter niet, dat dit een afwijking van den waren, oorspronkelijken vorm moet heeten, want ook het oude Italiaansche sonnet kende die afwisseling van staand en slepend rijm. In het Engelsche sonnet ziet men doorloopend staand rijm bezigen, daar wegens het afslijten der uitgangen vrouwelijk rijm hoogst zeldzaam in die taal kan voorkomen. Nemen wij tot toelichting op die afwisseling van het tweeërlei rijm en zijn volgorde het onderstaande sonnet van Bilderdijk, dat tevens nog andere bijzonderheden aanbiedt. Gelukkige.
Bij vlekloos bloed een stil en needrig lot; -
Een peinzend oog, doorstraald van zacht genoegen; -
Een juist verstand, - een hart vervuld van God; -
En kalmen moed bij zielevreê te voegen:
Ziedaar wat meer dan 't weeldrig vreugdgenot,
Dan al de roem van 't noeste letterploegen,
Dan mijnroof is, waarom de harten zwoegen,
Maar dien de dood, de zorg, de vrees bespot!
O Dierbre gift van vlijt noch lotgeval,
Maar van den Bouw- en Vrijheer van 't heelal,
Wie dankt voor u, wie voelde u ooit naar waarde?
Dien schokk' de storm of blaak de Zuiderzon;
Hij derft geen steun, geen zuivre lavingbron,
Maar overleeft den val der zinkende aarde.
De rangschikking der rijmklanken is hier geheel verschillend van die uit Dante's sonnet, ofschoon evenzeer geoorloofd; zij kan aldus worden voorgesteld.
De slepende regels zijn hier met een * geteekend. Nog blijkt uit dit sonnet, dat hier de beide tercets geen twee rijmen maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie hebben, wat mede naar het voorbeeld der Italiaansche dichters geoorloofd is; de twee opvolgende rijmklanken worden afgewisseld door het slepend rijm van den elfden en veertienden regel. Bilderdijk heeft slechts weinig sonnetten geschreven; slechts één komt in vijfvoetige jamben bij hem voor, de overige zijn in Alexandrijnen of zesvoetige jamben en, op een enkele uitzondering na, alle vertaald. Dit brengt ons tot een opmerking omtrent het Hollandsche sonnet, die wezenlijk van belang is. Op het voorbeeld van Hooft, Vondel en Huygens namelijk werd gewoonlijk in onze taal het Alexandrijnsche vers gebezigd, wat ontegenzeglijk een afwijkende vorm van het oorspronkelijke Italiaansche sonnet moet heeten en eigenlijk niet te verdedigen is. Te onverklaarbaarder wordt dit, daar Hooft's sonnetten, schoon niet de eerste, toch tot de oudste in onze taal behooren en hij zeer stellig door Petrarca geïnspireerd is; zijn eerste sonnet is een navolging - zeker vrij gebrekkige - van genoemden Italiaanschen dichter. Hooft heeft slechts een tweetal in de vijfvoetige jambe geleverd. Van Vondel, die een vrij groot aantal sonnetten heeft geschreven, is geen enkel volkomen sonnet in de vijfvoetige jambe bekend; hij bezigt doorloopend Alexandrijnen. Bij het Fransche sonnet zullen wij hetzelfde opmerken; ook in die taal is de Alexandrijn regel geworden. Overigens zijn er onder die van Vondel zeer schoone sonnetten; zoogoed als Hooft heeft hij het sonnet in onze taal recht van bestaan gegeven, zijn Alexandrijnen daargelaten. In een overzicht als dit mag daarom een toelichtend voorbeeld van Vondel niet achterwege blijven; een der meest bekende en zeker een der schoonste sonnetten van zijn hand is dat op het verongelukken van Dr. Roscius, een jong geleerde, geneesheer en predikant, die met zijn jeugdige gade op het Haarlemmer meer in het ijs verdronk, 27 Jani 1624. Van Lennep maakt er mede melding van in zijn lezenswaard verhaal ‘Cornelia Vossius,’ wie een dergelijk onheil overkomen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het verongelukken van Doctor Roscius.
Zijn bruid te omhelzen in een beemd, bezaaid met rozen,
Of in het zachte dons, is geen bewijs van trouw;
Maar springende in een meer, daar 't water stremt van kou,
En op de lippen vriest, zich te verroekeloozen;
Dat's van twee uitersten het uiterste gekozen:
Gelijk mijn Roscius, beklemd van druk en rouw,
In de armen hield gevat zijn vreugde en waarde vrouw,
En gloeit van liefde, daar 't al kil is en bevrozen.
Zij zuchtte: ‘och lief, ik zwijm, ik sterf, ik ga te grond!’
Hij sprak: ‘schep moed, mijn troost,’ en ving in zijnen mond
Haar adem en haar ziel; zij hemelde op zijn lippen.
Hij volgt haar bleeke schim naar 't zalig Paradijs.
Vraagt iemand u naar trouw, zoo zeg: ‘zij vroos tot ijs,
En smolt aan geest, en hij ging met haar adem glippen.’ -
Wat nu Hooft betreft, deze dichter is in de vertaling van enkele sonnetten van Petrarca niet gelukkig geweest, gelijk te recht reeds door Leendertz is opgemerkt. Onder zijn oorspronkelijke klinkdichten zijn er echter eenige, die de aandacht verdienen. Een schoon klinkdicht is, bijv., dat op den Tijd, met een geestige woordspeling aan het slot. Wij laten het hier volgen. Aan de tijd.
Gezwinde grijsaart, die op wakkre wieken staag
De dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken,
Altijd vaart voor de wind en ieder na laat kijken,
Doodvijand van de rust, die woelt bij nacht, bij daag;
Onachterhaalbre Tijd, wiens heeten honger graag
Verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken,
En keert, en wendt, en stort staten en koninkrijken:
Voor iedereen te snel, - hoe valt dy mij zoo traag?
Mijn lief, sint ik u mis, verdrijve ik met mishagen
De schoorvoetige Tijd, en tob de lange dagen
Met arbeid avondwaarts; uw afzijn valt te bang;
En mijn verlangen kan den Tijdgod niet bewegen,
Maar 't schijnt verlangen daar zijn naam af heeft gekregen,
Dat ik de Tijd, die ik verkorten wil, verlang!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Straks nog een ander merkwaardig sonnet van Hooft. Van de zeventiende eeuw sprekende, dienen wij intusschen ook Huygens als sonnettendichter te herdenken; het klinkdicht toch dat ik hier aanhaal, is niet alleen een gelukkig voorbeeld van dezen dichtvorm, maar onderscheidt zich ook nog in de rangschikking der rijmklanken van de vorige. De sonnetten van Huygens zijn mede in Alexandrijnen geschreven. De uitval op Tesselschade's geloof zullen wij hier voor 's Dichters rekening laten; het zou overigens kleingeestig zijn zich er aan te ergeren, daar hij genoeg bewijzen heeft gegeven, hoezeer hij de uitstekende gaven van het beroemde zusterpaar wist te waardeeren. Dien uitval daarlatende moeten wij erkennen, dat het klinkdicht een gezonden, kloeken geest ademt en het karakter des dichters eere aandoet. En wat den vorm aangaat, wijzen wij er op, hoe natuurlijk zich hier het sestet bij het octaaf afteekent, hoe de eerst uitgewerkte gedachte in verband met de tegenstelling in de wending den sonnetvorm rechtvaardigt. Niet altijd is Vondel daarin zoo gelukkig, ook al kan men onder zijne klinkdichten bewijzen vinden, dat hij het karakter van dien dichtvorm zeer goed gevoeld heeft. Huygens' klinkdicht is gericht - Aan Tesselschade.
Mijn tong en was nooit veil, mijn penne nooit verkocht,
Mijn handen nooit in strik van goud of diamanten,
Mijn vrijheid nooit verloofd, om met fluweelen wanten
De waarheid aan te gaan, en anders dan ik docht.
Ja, tong, en pen, en hand, en vrijheid zijn verknocht
Aan 't vorstelijk bevel, dat onze vrijheid plantten
En tegen 't Spaansch geweld zijn weer-geweld dorst kanten,
En Babel's (lijdt nog eens mijn rondheid) vuil gedrocht.
Maar 't wereldsche gezag en gaat niet aan den wortel
Van 't heilige Gewiss! 't En is geen strijdige eer,
Een eeuwig God te ontzien en een bescheiden Heer,
Die lijden kan en moet, wat uit de Waarheid bortel.
Des eisch ik nu streng recht, geen gunste, geen gena,
Beroemde, maar eilaas! beRoomde Tesselscha.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt reeds genoegzaam, dat de volgorde der twee rijmklanken van de beide quadernari kan afwisselen; vooral echter is dit het geval met de twee of drie rijmklanken der terzine. Om een aanschouwelijke voorstelling van de afwisselende schikking der veertien verzen van het sonnet te geven, laten wij hier de beide vier- en drietallen in de meest gewone groepeering volgen, waarbij men zich moet herinneren, dat in onderscheiden talen slepende en staande rijmen elkander kunnen afwisselen; de slepende verzen zijn weder met * geteekend.
enz. Men zal uit deze tabel gemakkelijk nog andere rangschikking in de terzine kunnen afleiden, vooral zoo men daarbij de staande en slepende rijmen laat afwisselen. Bij de oude Italiaansche Dichters, vooral bij Dante en Petrarca, vindt men al deze afwisselingen vertegenwoordigd, ofschoon grootendeels voor zoover de slepende rijmen het toelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ik thans tot de gewijzigde vormen van het sonnet overga, moet ik nog even terugkomen op het vroeger aangevoerde, dat Hooft in geen geval de eerste sonnettendichter in onze taal geweest is, al heeft hij dan ook de eerste vertalingen van Petrarca-sonnetten gegeven en daardoor het oorspronkelijk karakter van het klinkdicht bij ons bekendgemaakt. De oudste sonnetvorm dien ik tot heden bij Nederlandsche dichters gevonden heb, komt bij Coornhert voor, en wel in zijn ‘Recht Gebruyck ende Misbruyck van tijdlicke have.’ Uit het voorbeeld dat ik hier aanhaal, blijkt dat zich het rythmus nog niet aan de vaste regels bindt, die later door het voorbeeld van Hooft en Vondel wet werden; de verzen van Coornhert komen het meest met den Alexandrijn overeen, het vers dat ook Hooft voor zijn Sonnetten, zelfs die van Petrarca, bezigt. Overigens is de sonnetvorm strikt volgehouden, blijkens het hier volgende klinkdicht, trouwens niet het eenige bij Coornhert. 't Recht gebruik.
Der dingen reeht gebruyck brengt vrolicheydt en baat,
Maar 't misbruyck gheeft schade met schuldige pijne:
De dronckaart zuyckt ziekte uit gezonden wijne:
Want zijn zotheyt en kent haar kracht, einde, noch maat.
Daar tegen bruyckt wijsheit, die des dings aard verstaat,
Tot gezontheyts lust ook doodlycke venijne.
Gezond treedmen veyligh door doornen in de woestijne,
Als een doornige voet pijnlick op pluymen staat.
Grijpt men 't swaard bij der snee, 't quetst den dwaze in 't gevecht;
Maar hij quetst zijn vijandt, die het wijsselick grijpt bij 't hecht.
Den vroeden is 't al nut, den narren is 't al thegen.
Rijckdom en Armoe zijn van zelfs goed noch boos;
't Hindert al d'onwijsen, 't helpt al den vroeden loos:
Zooveel is aan 't Gebruyck of 't Misbruyck ghelegen.
Thans moet ik noodzakelijk op de gewijzigde vormen van het sonnet de aandacht vestigen, gelijk er niet weinig voorkomen, zonder daardoor het karakter van klinkdicht geheel te verliezen. In sommige letteren heeft zelfs zulk een gewijzigde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm een afzonderlijke soort gekenmerkt, zooals bijvoorbeeld het geval is met het zoogenaamde Shakespeare-Sonnet in de Engelsche letterkunde. In de eerste plaats dient opgemerkt te worden, dat door de oude sonnetten-dichters meermalen aan de veertien regels van het klinkdicht nog een drie- of viertal verzen werd toegevoegd; in dat geval verkrijgt men wat de Italianen noemen het sonetto colla coda, letterlijk: het sonnet met een staart, dat is, aanhangsel. In onze letterkunde is mij slechts één voorbeeld daarvan bekend, en wel een vertaling van een Italiaansch sonnet door Bilderdijk. Het oorspronkelijke is van eene dichteres uit de zestiende eeuw, Gaspara Stampa geheeten, die zich in dit klinkdicht tot haar geliefde wendt. Toen de minnaar zich met een ander verbonden had, overleefde Gaspara die echtverbintenis niet lang; vandaar de Coda, door een tijdgenoot aan het oorspronkelijke sonnet toegevoegd. Bilderdijk vertaalt weder in Alexandrijnen, hoewel het Italiaansch de vijfvoetige jambe heeft. Gaspara Stampa aan Collatino.
Laat af, mijn eenigst goed, en wellust van mijn leven,
Door arbeid, zorg en pijn, en snerpend ongeduld,
Naar eerplaats, roem, gezag, of overvloed te streven;
Vermomde slavernij in 't blinkend goud gehuld!
Hier in dit zalig dal, van groene mirth omgeven,
Dat eeuwig bloeiend veld, waar liefde 't hart vervult,
Hier schenke ons 't gunstig lot een aanzijn vrij van schuld,
Tot de avondschaâuw des doods onze oogen mag omzweven!
Haast walgt begeerlijkheid van 't voorwerp, dat zij zocht;
Kortstondig is 't bezit, en steeds te duur gekocht;
En 't onverbidlijk graf stelt alle ontwerpen palen.
Neen, plukken we in dees beemd de bloem die voor ons wast,
En d'appel, die ons 't oog, de reuk, en smaak verrast,
En zingen we onze min met 's hemels pluimchoralen.
‘Dus zong de teedre. - Eilaas! Haar minnaar werd geroerd,
Maar staatszucht treft zijn borst, de band is losgesnoerd;
De ontrouwe! een andre gloed heeft d'eersten uitgedreven,
En, offer van haar vlam, betaalt zij 't met haar leven.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit sonnet merkt men de volgende schikking der rijmklanken op:
In de tweede plaats maken wij melding van het hoogst zeldzaam voorkomende dubbele sonnet, waarin slechts twee rijmklanken over al de veertien verzen verdeeld zijn. Een bij uitstek schoon voorbeeld daarvan, en tevens een der beste sonnetten van Hooft, vinden wij in het klink-, tevens lofdicht op de Poēmata van Hugo de Groot. Het is in vijfvoetige jamben geschreven. Men merke daarbij op, dat overleden hier gebezigd wordt in den zin van ‘verleden,’ weldige in dien van ‘ontzaglijke’ en laken in dien van ‘lekken of droppen.’ Aan mijn heer Huigh de Groote.
Weldige ziel, die met uw scherp gezicht
Neemt wisse maat van dingen die genaken,
En al den sleur der overleden zaken
Begrepen houdt met ieders reên en wicht:
Vermogende uit te breên, in dierbaar dicht,
Wat raad oft recht ooit God oft menschen spraken:
Zulks Holland oogt, als zeeman op een baken
In starloos weêr, op uw verheven licht:
O, groote Zon, wat zal ik van u maken?
Een adem Gods, die uit den hemel laken
Komt, in een hart wel keurig toegericht?
Oft een vernuft in top van 's Hemels daken
Verhelderd, om op Aard te komen blaken,
Daar 't land en lien met leer en leven sticht?
De beide rijmklanken geven, over de veertien verzen verdeeld, de volgende rangschikking, waarvan ook in het Italiaansch voorbeelden te vinden zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk spreekt men nog van het onvolkomen sonnet. Daartoe behoort vooreerst het klinkdicht, waarbij in het tweede viertal een nieuwe rijmklank wordt ingevoerd. Deze sonnetten zijn niet zeldzaam. De meeste Tuiters van Roemer Visscher zijn van deze soort. Daar zijn klinkdichten mede nog vòor Hooft vallen, voegt het ook van hem een voorbeeld aan te halen, dat tevens tot toelichting op dezen gewijzigden vorm kan dienen. Bekentenis.
Die twee bruine oogen, lichten van mijn leven,
Op mij bliksemend haar stralende blijheid,
Hebben zoo zeer bekneld mijn jonge vrijheid,
Dat ik gewillig haar gevangen ben gebleven.
Haar liefde heeft mijn reden zoo ten onder gedreven,
Dat ik, versuft in haar schoonheid te aanschouwen,
Zoo hardnekkig mijn beloofde woord zal houwen,
Dat ik naar ander te zien mij niet zal begeven.
Geen ander sporen zullen mij wandelen doen,
Geen ander kiekens zullen uit dees eieren broên,
Noch tot geen ander Santin mijn devocy strekken;
Mijn tonge geen ander schier noemen kan,
Mijn penne en inkt niet anders dan
Haar lof op papier en willen trekken.
Men ziet uit dit voorbeeld, dat in het tweede viertal verzen een nieuw rijm, ongelijk aan dat in het eerste viertal is ingevoegd. De voorstelling is derhalve aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bij Vondel is deze gewijzigde vorm niet vreemd, gelijk blijkt uit het volgende sonnet op het treurspel van Abr. de Coningh, Jefta getiteld. Dit treurspel was geschreven nog vòor Vondel zelf aan zijn eigen ‘Jefta’ had gedacht; in weerwil dus van den lof dien de dichter Coninghs produkt toezwaait, was hij blijkbaar toch van meening, dat de stof nog op andere wijze kon behandeld worden, en daaraan danken wij een der schoonste treurspelen uit de zeventiende eeuw naar mijn meening. Euripides deed lang den Griekschen schouwburg weenen,
Toen Ifegenia bebloedde zijn tooneel,
En als een schoone bloem, van haren groenen steel
Gemaaid, ter neder viel, gelijk een schim verdwenen.
Dees dichter doet niet min, wanneer hij met zijn stenen,
Het treurspel ons ververscht, en 't maagdelijke bloed
Van Jefta's eenig kind vergiet, gelijk een vloed,
Dan sterft het al met haar, dan bersten schier de steenen.
Zoo wordt een oude daad vergetelheid onttogen,
En levend op een nieuw gesteld voor ieders oogen;
Zoo wordt een uitheemsch stuk met Duitsche stof bekleed.
Treurspeler, o gij hebt ons teder hart verraden;
De roos van ieder wang met tranen hing geladen,
Als gij dat schoone hoofd van 't witte lichaam sneedt.
Het verschil met vroeger aangehaalde klinkdichten zal den lezer duidelijk genoeg in het oog vallen, ook wat de rangschikking der slepende regels betreft. Tot denzelfden afwijkenden vorm behoort ook het beroemde Sonnet aan de Vrijheid, dat Byron aan zijn gedicht ‘The Prisoner of Chillon’ laat voorafgaan; onder de vertalingen van Byron door Nicolaas Beets is ook dit gedicht opgenomen. De meest afwijkende vorm van het oorspronkelijke sonnet is het zoogenaamde Shakespeare-sonnet, dat door dien dichter wel het meest bekend is geworden. Het heeft enkel het aantal verzen met het oorspronkelijke klinkdicht gemeen en is dus werkelijk een geheel nieuwe dichtvorm geworden. Het Shake- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speare-sonnet is verdeeld in drie quadernari of quatrains, elk met twee afzonderlijke rijmklanken, die daarop door twee gezamenlijk rijmende verzen gesloten worden. Deze laatste twee regels vormen een op zich zelf staand gedeelte: de stroom der gedachte gaat in de twaalf verzen onafgebroken voort, terwijl het tweetal verzen een besluit, een tegenwerping of een toespraak aan den persoon tot wien de dichter zich richt inhoudt. Tot toelichting haal ik het volgende klinkdicht aan, het drie-en-dertigste van de 154 ons door Shakespeare nagelaten. Sonnet XXXIII.
'k Zag dikwijls, hoe de glansrijke ochtendstond
Met vriendlijk oog de kruin der bergen vleide,
't Valleigroen kuste met haar gulden mond,
En op den stroom de gouden loovren spreidde.
Straks vloog een donker zwerk haar in 't gezicht,
En wolk op wolk dee 't hemelsch aanschijn kwijnen,
En doofde voor de klagende aarde 't licht,
Dat droef en stil in 't westen ging verdwijnen.
Zoo blonk ook eens aan 's levens ochtendtrans
Een zon met pracht en glorie mij in de oogen;
Helaas, een uur verhengde ik me in heur glans,
Nu zie ik haar met nevelen omtogen.
Toch mor ik niet: verduistre een aardsche zon,
Daar die des hemels zelfs verduistren kon!
Een blik op het aangehaalde sonnet geeft de volgende voorstelling, waaruit de geheel en al afwijkende vorm duidelijk blijken zal:
Voorloopig genoeg over het Shakespeare-sonnet; het is ons hier enkel om den afwijkenden vorm te doen. Bij een blik op de geschiedenis van het sonnet in Engeland zal ik nog enkele bijzonderheden daaromtrent meedeelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een belangrijke opmerking te dezer plaatse met het oog op onze letterkunde der 17e eeuw. Wat ik tot heden nog nergens vermeld zag, is het feit, dat het zoogenaamde Shakespeare-sonnet in de zeventiende eeuw ook bij ons bekend is geweest. Vondel zelf heeft zich meermalen van dien vorm voor zijn klinkdichten bediend. Hoe kwam hij aan dien vorm, daar dit gewijzigde klinkdicht zoo geheel en al uitsluitend aan de Engelsche letteren der zestiende en zeventiende eeuw eigen is? Is Vondel met Shakespeare's gedichten bekend geweest? Ik durf die gevolgtrekking, hoezeer zij voor de hand ligt, niet zoo beslist uitspreken. In ieder geval moet hier aan invloed van de Engelsche letterkunde gedacht worden en Vondel met Engelsche voorbeelden bekend geweest zijn. Ik vermoed, dat die kennismaking na Huygens' reis naar Engeland moet hebben plaats gehad, daar Vondel betrekkelijk laat zich van den bedoelden sonnetvorm bediend heeft; ofschoon het dan weder opmerkelijk is, dat Huygens zelf geen enkel voorbeeld van dit klinkdicht geleverd heeft. Niet minder opmerkelijk is het, dat Vondels voorbeeld dien gewijzigden vorm bij ons niet inheemsch heeft kunnen maken; latere proeven van navolging zijn mij niet voorgekomen. Het vermelde feit is intusschen te merkwaardig om het niet door een paar voorbeelden uit Vondel toe te lichten; daartoe haal ik vooreerst het volgende aan, dat geheel overeenkomt met het Shakespeare-sonnet, ook wat de voetmaat betreft.
Den doorluchtigen overgeleerden jongeling
Paulus ter Haar, voornaamsten professor der historiën en Latijnsche en Grieksche welsprekendheid ter Hoogeschole te Duisburg. Zal Duisburg wel zijn zegen konnen vatten,
Haar van 't geluk gegeven in den schoot,
Met uwe komste, en tevens al de schatten
Van wetenschap, als uit een rijke vloot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En lading van uitheemsche en oude boeken,Ga naar voetnoot1)
Bijeen gehaald, en keurig opgezocht
Met oordeel, na wijdloopig onderzoeken
Der volken, en met moeite en last gekocht?
Kan Duisburg zijn geluk nu recht waardeeren,
Zoo schat men het gelukkig; want elk zal
Het, om Ter Haar, als 't Grieksche Delfi, eeren,
Elk naar zijn les, gelijk naar hemelval,
Orakels van Apollo, komen hooren.
Te Duisburg wordt oud Delfi nu herboren.
Het tweede voorbeeld verdient te worden aangehaald, vooral omdat de bouw van het klinkdicht zoo in alles het Shakespeare-sonnet gelijk blijft, met uitzondering slechts van de voetmaat: na de drie quatrains volgt in de twee rijmende verzen aan het slot de wending, in volkomen overeenstemming met het Engelsche model. Het klinkdicht is aan de dochter van den Burgemeester De Vlaming van Oudshoorn gewijd en luidt aldus:
Op de Afbeeldinge der Hoogedele Mejoffer
Maria van Outshoren, door Filips de Koning. Zoo lelieblank verrijst, met heldre morgenstralen,
Opluikende Marie, in 't scheiden van den nacht,
T' Outshoren uit den droom, op zang van nachtegalen
En leeuwrik, daar in 't groen de zangrei haar verwacht.
De jonge ridders, die in haag en lanen duiken,
Aanschouwen ze met lust, en vragen onderling,
Wie dees gesloten roos ter goeder tijd zal pluiken,
Wie zulk een blanke hand vereeren met den ring?
Zij wenschen, lijf om lijf, in 't veld een kans te wagen
Om zulk een schoone maagd, verliefd als Hippomeen,
En achten hem niet waard, geweer op zij te dragen,
Die om dees schoonheid op geen degen aan durf treên.
De maagd verschijnt, en heet dit lijfgevecht te schorten,
Zij roept: ‘Wie mij bemint, ontzie zich, bloed te storten!’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wil men meer voorbeelden van dit onvolkomen of Shakespeare-sonnet bij Vondel, dan verwijs ik naar zijn gedicht, ‘Joannes de Boetgezant,’ waarin elk van de zes boeken door zulk een klinkdicht wordt voorafgegaan.
Blijkt uit het medegedeelde over den vorm van het sonnet reeds, welk een belangrijke plaats het klinkdicht in iedere letterkunde inneemt, nog duidelijker valt dit in het oog, als wij de geschiedenis van deze dichtsoort nagaan. Geen enkele middeleeuwsche vorm heeft zich zoo lang staande gehouden of is zoo algemeen in de letteren van ieder land beoefend. In alle tijdperken, in dat der Renaissance zelfs niet minder dan in dat der Romantiek, bleef het in gebruik en hebben de uitstekendste dichters er zich van bediend. In onze dagen heeft het opnieuw de sympathie van onderscheiden jongere dichters verworven, gelijk allen die de letterkundige beweging van den laatsten tijd volgen, bekend is. Ook onze eigen letterkunde is op het nauwste met de geschiedenis van het Sonnet verbonden, gelijk trouwens reeds uit het aangevoerde blijkt en nog herhaalde malen in dit vluchtig overzicht merkbaar zal worden.
Petrarca is de Dichterkoning der sonnetten, gelijk Potgieter in zijn ‘Florence’ Byron nazegt. En Byron had recht: het sonnet heeft aan Petrarca zijn roem te danken en heeft zich door hem zulk een belangrijke plaats in iedere letterkunde verworven. Omgekeerd heeft het sonnet zijn dichterroem vereeuwigd. Petrarca zelf meende zijn naam in de toekomst op een Heldendicht gevestigd te hebben, dat hij in het Latijn had geschreven. Dit Heldendicht is thans vergeten, maar zijn sonnetten zijn onsterfelijk. Hij stortte er de klachten en de teederste aandoeningen zijner ziel in uit, ‘En de Echo van het zangerig sonnet
Geheel Italië doortrillend,’Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk nog onlangs een schrijver in De Gids zei, werd weldra door alle dichters van Europa opgevangen. Intusschen was Petrarca niet de eerste sonnettendichter in Italië, gelijk we reeds uit de aanhaling van Dante's sonnet kunnen afleiden. Dante stierf in 1321 en Petrarca in 1374. Het oudste sonnet in de Italiaansche taal bekend is dat van Pier (of Petro) delle Vigne, geboren te Capua, en kanselier van Keizer Frederik den Tweede. Hij bloeide bijna een eeuw voor Dante begon te schrijven, toen het Italiaansch derhalve nog nauwelijks als schrijftaal gebezigd werd. Tevens gaf zijn voorbeeld de richting aan, die het sonnet bijna vier eeuwen bij de meeste Italiaansche dichters zou volgen; het werd de vorm voor de uiting eener werkelijke of meestal geïdealiseerde, zoo men wil, Platonische liefde. Het uiteinde van Pier delle Vigne was zeer tragisch; na een leven vol moeite en zorgen in den dienst van zijn Keizer bedreef hij zelfmoord om aan de vervolging van den snoodsten laster te ontkomen. Dante is hem, als oudsten dichter in het Italiaansch, gedachtig en wijdt hem in De Hel, zang XIII, eenige schoone verzen. Vòor Dante vermelden wij nog Guittone van Arezzo en Guido Cavalcanti, wien de eer toekomt het sonnet den geregelden vorm gegeven te hebben, dien het sedert in het Italiaansch behouden heeft. De eerste bezigde bovendien het sonnet tot ernstig lofdicht en godsdienstige verzuchting, waarvan zijn klinkdicht op de ‘Moedermaagd’ een schoon voorbeeld is. Na dit tweetal en Dante had het sonnet in Italië zijn gevestigd bestaan; geen Italiaansch dichter die het sedert niet heeft beoefend. Petrarca heeft, met uitzondering van een twintigtal, al zijn sonnetten aan de vereering van zijn Laura gewijd. Niet minder dan 207 heeft hij gedurende het leven van zijn uitverkorene vervaardigd, terwijl er 90 aan de nagedachtenis van zijne bella Donna gewijd zijn. Jammer dat Hooft, zooals ik reeds opmerkte, niet gelukkiger geweest is in het overbrengen van sommige Petrarca-sonnetten. Men moet dus Petrarca volstrekt niet beoordeelen naar de enkele proeven, die Hooft geleverd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft. Trouwens het schoone sonnet op den dood van Laura: ‘L'alto e novo miracol’
werd door hem nog voòr de Italiaansche reis vertaald, terwijl een ander sonnet meer een vrije bewerking dan vertaling kan heeten. Liever bepaal ik mij daarom tot het meêdeelen eener vertaling van Bilderdijk, schoon ook zij slechts een flauwe en gedwongen weerklank is van het aantrekkelijke en aangrijpende 313e sonnet: ‘I'vo piangendo i miei passati tempi
I quai posi in amar cosa mortale.’
Bilderdijk betitelt het klinkdicht, dat ten onrechte in Alexandrijnen is overgebracht, met: Zielzucht.
'k Beschrei met diep gevoel mijn doorgehotste dagen,
Aan sterfelijke zucht beklaaglijk toegewijd;
De vleuglen mij verleend, maar nimmer uitgeslagen;
En 't voorbeeld dat ik gaf aan heel mijn levenstijd.
Gij die mijn zonde aanschouwt, zie thands mijn zelfmishagen,
Onsterflijke Oppermacht die ook genadig zijt!
Red de afgedwaalde ziel bij 't jamm'rend hartverknagen,
Vervul hetgeen ze ontbeert en siddringvol belijdt.
Ja, leefde ik steeds in storm en wisselzieke baren,
Geef me in voleinden koers een kalme en stille ree,
En zij na 't woest gegolf mijn afscheid nog in vreê.
Reik me in deze avondstond, zoo lang me uw gunst wil sparen,
Uw hand, en zij mij 't uur van mijne ontbinding zoet!
Gij weet, geen andre hoop heeft plaats in mijn gemoed.
Mijn opmerkingen over het Sonnet zouden al te onvolledig moeten heeten, indien ik hier niet nog een enkel woord over het karakter der oude Italiaansche poëzie in het algemeen en dat van het sonnet in het bijzonder meedeelde. Van des te meer belang is dit, als men in aanmerking neemt van welk een merkbaren invloed dit eigenaardige op andere letteren in verschillende tijdperken, ook bij ons, geweest is. Reeds bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pier delle Vigne heb ik gewezen op de richting, die de zoogenaamde erotische poëzie in Italië in den loop der eeuwen genomen heeft. De vereering van de geliefde, van de bella Donna, bleef niet enkel tot de zichtbare menschelijke verschijning, tot de vrouw als zoodanig bepaald. De uiterlijke bekoorlijkheden werden het beeld van hoogere, zedelijke eigenschappen; de liefde werd een verheerlijkte aandoening in het reinste en hoogst ontwikkelde zieleleven, een hemelsche hartstocht; voor een deel uit zinuelijke aanschouwing geboren, ontwikkelde zij zich tot een goddelijke deugd verre boven alle zinnelijkheid verheven, en werd zij dus een innig streven naar het ideaal. Schoonheid wees alleen op ‘l'immortal forma,’ ‘la forma universale,’ ‘il Principio eterno d'alcuna cosa bella,’ die Urgestalt, gelijk een Duitsch schrijver vertaalt, de idee van Het Schoone, het Eeuwig Schoone. Noodzakelijk is het, dit bij de Italiaansche sonnettendichters in het oog te houden, wil men hen begrijpen en hunne bedoeling recht laten wedervaren. Men moet allereerst hun eigenaardige taal leeren verstaan. De vereering der vrouw was langzamerhand een eeredienst van het ‘Eeuwige Schoone’ geworden, het Schoone dat in zijn zichtbare openbaring het zinnebeeld wordt van al wat rein, edel en goed is. Nog één stap verder en de vereerde Donna werd van een menschelijk wezen verhoogd tot een symbool: bij den een werd zij dat van kennis en wetenschap, bovenal van de hoogste wetenschap in die tijden: de theologie; bij den ander het symbool van zijn innigste overtuiging zelfs op staatkundig gebied, van zijn begrip der hoogste wereldorde; bij een derde wederom het ideaal waar de dichterlijke ziel des kunstenaars naar streefde, wat hij zich toewijdde, wat hem wederkeerig inspireerde. Bij geen dichters komt dit sterker uit dan bij Dante en Michel Angelo. Vandaar dat ook de laatste genoemd moet worden, waar de geschiedenis van het sonnet ter sprake komt. Bilderdijk en zijne gade hebben beiden hetzelfde sonnet van Michel Angelo vertaald, de een onder den titel van ‘Toevlucht’ en de tweede onder dien van ‘Des Kristens uitboezeming.’ Dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinkdicht uit het laatst van 's Dichters leven is echter minder eigenaardig om het bovenstaande toe te lichten; vandaar dat ik met het oog op de richting der Italiaansche poëzie mij gewaagd heb aan de vertaling van een sonnet, waarin Michel Angelo zich richt tot Vittoria Colonna, de rijkbegaafde weduwe van den Spaanschen edelman Ferdinand d'Avalos Marquis van Pescara, en het voorwerp van 's dichters vereering. Aan Vittoria Colonna.
Geen sterflijk wezen, dat mij tegenlachte,
Toen 'k op uw aanschijn de oogen had gericht,
Want 's Hemels vrede straalde U van 't gezicht,
De vrede waar mijn ziel zoo lang naar smachtte.
Steeds hooger stijgt mijn geest bij die gedachte;
Wat ideaal van aardsche schoonheid zwicht',
In de uwe rees voor mij een God'lijk licht,
Waarin ik 't beeld van 't Eeuwig Schoon betrachtte.
Wien 't zinlijk schoon alleen ook houd' geboeid,
Den kunstnaar niet, 't is doodend voor den geest:
Geen lust der oogen kan voldoening schenken.
Slechts wien een reine liefde 't hart doorgloeit,
Dien is ze een bron van 't hoogst genot geweest:
Vered'ling bracht ze in streven en in denken.
In dien zin de erotische ontboezemingen opvattende beantwoordde ook de Italiaansche vrouw de liederen aan de liefde of liever aan het ideaal gericht. Verschillende dichteressen wisselden met hare kunstbroeders in het sonnet aldus van gedachten. Noemen wij, om ook zulk een dichteres aan te halen, dezelfde Vittoria Colonna. Aandoenlijk is de trouw, waarmede zij haar vroegtijdig gesneuvelden echtgenoot blijft vereeren als ‘haar Licht,’ ‘haar Zon;’ tot haar laatste ure heeft zij den weduwstaat verkoren boven een tweede huwelijk, om geheel haar leven te wijden aan de nagedachtenis van haar echtgenoot. Bilderdijk heeft haar sonnet: ‘Non dè temer del mondo affanni o guerra’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in onze taal overgebracht; jammer, dat het minder in verband staat met haar vereering, gelijk het schoone sonnet aan haar mededichter Bembo. Intusschen vinde het hier een plaats, als zijnde het eenigste van de dichteres ooit in onze taal overgezet. Gerustheid.
Nooit zij voor 's warelds haat of razernij beducht
Die 's Hemels stille vrede in 't harte mag genieten!
Wat is hem wintervorst of sneeuwjacht door de lucht,
Wiens bloed aan warmen haard verkwiklijk om mag vlieten?
Geen aardsche last verplet bij vrije hemelvlucht
Den geest die tot zijn God in vlammen uit mag schieten,
En laster deert hem niet wiens reine boezemzucht
Vergeven, zeegnen kan ook die zijn bloed vergieten.
Vergeefs een dichte zwerm van pijlen afgericht
Naar d' onverwrikbren muur, op vaste rots gesticht,
Wie helsch noch aardsch geweld kan schudden of verwrikken.
Vergeefs met snoode list des vogelvangers net
Op slijkerig moeras voor d' arend uitgezet,
Die in een hooger kring de dagtoorts aan durft blikken!
De zin is vrij wel behouden, maar het is Bilderdijks taal, niet die van Vittoria Colonna. Het oorspronkelijke valt onder ieders bereik, daar het door Pan wordt medegedeeld in de aanteekeningen op zijn bekende voorlezing over Bilderdijks vertalingenGa naar voetnoot1). In verband met het medegedeelde moet nog op een eigenaardig verschijnsel gewezen worden, dat bij de sonnettendichters niet vreemd is. Ik bedoel de wisseling van gedachten in de toezending van sonnetten onderling. Bij Dante zoowel als bij Michel Angelo vinden wij daarvan onderscheiden voorbeelden. In onze letterkunde hebben wij daarvan een merkwaardig voorbeeld bij Hooft en Huygens. Zelfs heeft er eenmaal een wisseling van sonnetten op hetzelfde rijmwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen hen plaats gehad, waarbij zich, behalve genoemde twee dichters, nog aansloten Anna Roemer Visscher, Tesselschade Roemer Visscher, Van Brosterhuysen, Doublet, Jan Beuken en Margaretha Godewijk, zoodat er niet minder dan tien klinkdichten naar aanleiding van hetzelfde onderwerp, Huygens reize naar Engeland, in de wereld gezonden werden. Het sonnet van Hooft, dat tot deze wisseling van sonnetten op dezelfde rijmwoorden den stoot gaf, is een van zijn beste en vangt aan met den regel: ‘Men voedde Achilles op met merg uit leeuwenschonken;’
in de uitgave van Leendertz vindt men acht van deze sonnetten opgenomen. Ik heb tot heden de weêrga van zoo iets in geen andere taal aangetroffen. Voòr ik van het Italiaansche sonnet afstap, moet ik nog op een feit wijzen, dat in de geschiedenis van het sonnet te merkwaardig is om er geen melding van te maken. Die de beteekenis van het sonnet wil doen uitkomen, heeft slechts van den dichter Filicaja en zijn beroemd klinkdicht op de slavernij van Italië te spreken. Filicaja leefde van 1642-1707. Hij zou door het tegenwoordige geslacht geheel vergeten zijn, als dit ééne sonnet hem niet de onsterfelijkheid geschonken had; zijn dichterroem berust uitsluitend op dit gedicht van slechts veertien regels, die aandoenlijke zielsklacht, door het herleefde Italië van onze eeuw tot een wachtwoord gemaakt, dat, met enkele regels van Dante, van de Po tot de uiterste punt van Sicilië weerklonk, om scharen van duizenden patriotten te doen ontvlammen. Hadde Bilderdijk zijn krachten beproefd aan dien aangrijpenden kreet in plaats van enkele stichtelijke sonnetten te kiezen! Waarom heeft Potgieter, die Filicaja's klinkdicht bewonderde, er onze taal niet mede verrijkt? Ik voor mij wanhoop er aan een goede overzetting ook maar te beproeven. Wenden wij ons dan tot Byron. In den vierden zang van zijn Childe Harold heeft hij een eenigszins vrije, maar toch schoone vertaling geleverd, doch jam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mer genoeg, in den vorm zijner Spenserian stance en niet in den vorm van het sonnet. De lezer vergunne mij nog eenmaal het oorspronkelijk Italiaansch aan te halen, dat ik door Byrons bewerking zal laten volgen. Sulla servitù d'Italia.
Italia, Italia, O tu cui feo la sorte
Dono infelice di bellezza, ond' hai
Funesta dote d'infiniti guai
Che in fronta scritti per gran doglia porte:
Deh, fossi tu men bella, o almen più forte,
Onde assai più ti paventasse, o assai
T'amasse men chi del tuo bello a' rai
Par che si strugga, e pur ti sfida a morte!
Ch'or giù dall' Alpi non vedrei torrenti
Scender d'armati, nè di sangue tinta
Bever l'onda del Po gallici armenti;
Nè te vedrei del non tuo ferro cinta
Pugnar col braccio di straniere genti,
Per servir sempre, o vincitrice o vinta!
Childe Harold, Canto IV, 42, 43.
Italia, oh Italia! thou who hast
The fatal gift of beauty, which became
A funeral dower of present woes and past,
On thy sweet brow is sorrow plough'd by shame.
And annals graved in characters of flame.
Oh, God! that thou wert in thy nakedness
Less lovely or more powerful, and couldst claim
Thy right, and awe the robbers back, who press
To shed thy blood, and drink the tears of thy distress.
Then might'st thou more appal; or, less desired,
Be homely and be peaceful, undeplored
For thy destructive charms; then, still untired,
Would not be seen the armed torrents poured
Down the deep Alps; nor would the hostile horde
Of many-nation'd spoilers from the Po
Quaff blood and water; nor the stranger's sword
Be thy sad weapon of defence, and so,
Victor or vanquish'd, thou the slave of friend or foe.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omvang van deze historische schets laat niet toe, de behandeling van het sonnet in Italië verder voort te zetten. Uit later tijd noemen wij alleen nog den dichter Vittorio Alfieri; onder zijn sonnetten munt boven alle dat aan Dante gericht uit. Die in verzen het woord tot den dichter der Divina Commedia richt, moet zulks in het sonnet of in tercinen doen; dat begrepen te recht Michel Angelo, Alfieri en de Fransche dichter Barbier. Hun sonnetten en tercinen aan Dante behooren tot de edelste uitingen van den dichterlijken geest, ingegeven door innige bewondering of ook, gelijk bij Alfieri, door het feu sacré der vaderlandsliefde. Ook Byron begreep zulks, toen hij zijn heerlijk gedicht ‘the Prophecy of Dante’ in tercinen schreef, evenals Potgieter, toen hij in denzelfden vorm zijn ‘Florence’ dichtte. De gloed der verontwaardiging klinkt ons evenzeer in Alfieri's sonnet toe, al stijgt die verontwaardiging tot een bitterheid, die ons pijnlijk aandoet. Val het sonnet niet aan, zouden wij Braga willen toeroepen, bij het hooren van zulke kreten, uitgestooten door de edelste harten. Dante, Petrarca, Michel Angelo en Alfieri hebben het sonnet geadeld; het misbruik van anderen mag den roem dier sonnettendichters niet verdonkeren.
De invloed der Italiaansche letteren op die van andere landen zou reeds genoegzaam blijken uit de algemeene beoefening van het sonnet. Het klinkdicht is een internationaal eigendom geworden. Vandaar dat de geschiedenis van het sonnet voor ieder land van min of meer belang is; het spreekt van dien invloed wel in hooge mate, en zonder het nasporen van dien invloed zijn onderscheiden verschijnselen niet te verklaren. Geen land heeft den invloed der Italiaansche letteren geruimen tijd zoo sterk gevoeld als Spanje Vandaar ook dat men aldaar het sonnet met bijzondere voorliefde behandeld heeft. Ontzaglijk groot is het aantal sonnetten in het bloeitijdperk sedert de regeering van Karel den Vijfde tot den dood van Filips den Vierde. De Spaansche dichter Fernando de Herrera | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(gest. 1597) toonde zulk een dwaze ingenomenheid met deze dichtsoort, dat naar zijn woorden het klinkdicht het beste moest heeten, wat ooit door een dichter te bereiken was en dat het meest van zijn meesterschap over de taal kon getuigen. Naar het oordeel van bevoegden zijn echter zijn eigen sonnetten allesbehalve het beste wat hij geschreven heeft. De oudste sonnetten in het Spaansch zijn die van den beroemden dichter en hoveling In̅igo Lopez de Mendoza, Markies van Santillana (1398-1458), die aan het hof van Koning Johan II van Castilië bloeide, en van wien er een zeventiental tot ons is gekomen. Juan Boscan (gest. in 1543) heeft er niet minder dan drie-en-negentig nagelaten, terwijl Garcilasso's zeven-en-dertigtal in dienzelfden tijd en nog lang daarna zeer in den smaak viel. Zoo groot was de populariteit van het sonnet, gelijk trouwens alles in dit tijdperk wat van Italiaanschen oorsprong was, dat de drama-dichter Lope de Vega het klinkdicht in zijn tooneelstukken een plaats afstond. In verschillende stukken komen er twee, drie, tot zelfs vijf voor, tot groot genot van het overbeschaafde deel zijner toehoorders, voor wie het sonnet het modedicht dier dagen was. De knutselarij bereikte echter haar toppunt, toen het sonnet met de echo's in zwang kwam, een even groote en dwaze overdrijving als de sonnettenkrans met dezelfde rijmklanken, waarvan wij een voorbeeld in de ‘leeuwenschonken’ van Hooft en zijn vrienden hebben aangehaald. De echo's bestonden in de herhaling van een nieuw rijm, achter dat van het quatrain en dat van het tercet. Lope de Vega, die zelf zulk een echo-sonnet in een zijner stukken opnam, heeft later zijn stem tegen al dat geknutsel en de ingenomenheid der mode verheven. Hij is in zooverre de voorlooper van Braga, dat hij een klinkdicht geschreven heeft in spot op het klinkdicht; zijn satire verkreeg eenige vermaardheid tijdens de sonnetten-woede, daar zij in het Fransch en Engelsch is overgebracht. Nog vermelden wij uit hetzelfde tijdperk Cervantes, die onderscheiden schoone klinkdichten geschreven heeft, onder andere in zijn Galatea, het uitgebreidste ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dicht van den genialen auteur, die ons den onsterfelijken Don Quichote schonk. Ook in de Portugeesche letterkunde was omstreeks denzelfden tijd het sonnet zeer geliefd. Camoens heeft zeer schoone sonnetten geleverd; zij zijn beroemd, en vandaar dat ook een voorbeeld van dien dichter in dit overzicht niet mag ontbreken. August von Platen heeft onder Camoens' klinkdichten een zeer gelukkige keuze gedaan in de vertaling van het volgende hoogst aangrijpende ‘Sonett von Camoens.’
Was beut die Welt, nm noch darnach zu spähen,
Wo ist ein Glück, dem ich mich nicht entschwur?
Verdruss nur kant'ich, Argwohn kant'ich nur,
Dich, Tod, zuletzt, was konnte mehr geschehen?
Dies Leben reizt nicht, Leben zu erflehen,
Dass Gram nicht töte, weisz ich, der's erfuhr:
Birgst du noch grössres Missgeschick, Natur,
Dann seh ich's nah, denn Alles darf ich sehen!
Der Unlust lange starb ich ab und Lust,
Selbst jenen Schmerz verschmerzt'ich, büsst'ich ein,
Der längst die Furcht gebannt mir aus der Brust.
Das Leben fühlt'ich als verliebte Pein,
Den Tod als unersetzlichen Verlust, -
Trat ich nur darum in das kurze sein?
Ik behoef hier niets meer bij te voegen; het leven van den Dichter is een voldoende commentaar op deze hartbrekende klacht.
Voor de lezers van dit tijdschrift acht ik het van nog meer belang op het sonnet in Frankrijk te wijzen. Reeds heb ik den naam van Molière genoemd, en thans sluit zich zijn naam bij dien van Lope de Vega aan, door zijn aanval op sommige modedichters van zijn tijd. Met het oog op het sonnet wijs ik-hier op het reeds vroeger vermelde klinkdicht in Le Misanthrope, waarmede de prikkelbare Alceste vervolgd wordt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die er behoorlijk het zijne van zegt. De geheele passage kan ik als overbekend veronderstellen. Intusschen verdient zij dubbele opmerkzaamheid met het oog op Molière's bedoeling. ‘Sonnet. C'est un sonnet!’
zoo kondigt Oronte zijn product à la mode aan, en weldra blijkt ons, dat Molière in den sonnettendichter den slechten smaak hekelt, die vooral onder den invloed der Spaansche literatuur in zijn tijd voortwoekerde. Het sonnet, gelijk het onder dien invloed door sommige dichters werd opgevat, was hem bovenal het toonbeeld van dien slechten smaak. ‘Vous vous êtes réglé sur de méchants modèles,
Et vos expressions ne sont point naturelles,’
zoo vervolgt Alceste-Molière. En verder: ‘Ce style figuré....
Ce n'est que jeu de mots, qu'affectation pure,
Et ce n'est point ainsi que parle la nature.
Le méchant goût du siècle en cela me fait peur.’
Men beschouwe dus dergelijke uitvallen van Molière vooral niet enkel als opmerkingen over stijl en poëzie in het algemeen, zoo los daarheen geworpen; zij zijn op het innigst verbonden aan de letterkundige geschiedenis van zijn tijd, toen de pedanterie en overdreven galanterie haar verderfelijken invloed oefenden op de literatuur zijner dagen, waarin de navolging der buitenlandsche dichters van sonnetten, epigrammen, madrigalen etc. tot de schromelijkste ontaarding moest leiden. Nog op een andere plaats valt hij de sonnettendichters vinnig aan. In ‘Les Femmes savantes’ heeft hij het vooral geladen op Ménage en Cotin. De tweede scène van het derde bedrijf, overvloeiende van geestige, hoewel zeer persoonlijke uitvallen, wordt voor een aanmerkelijk deel gewijd aan de ontleding van het
Dit meesterstuk van de onzinnigste sonnetten-woede was vervaardigd door Cotin, overigens een achtenswaardig man, en door den dichter eigenlijk getiteld: Sonnet à Mademoi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selle de Longueville, à présent duchesse de Nemours, sur sa fièvre quarte. Het was opgenomen in de ‘Oeuvres galantes en prose et en vers de M. Cotin.’ De bedoeling des Dichters blijkt duidelijk uit de woorden van Philaminte en het antwoord van den sonnetteur, die zijn heerlijk ‘gerecht’ voor de luistergrage ooren zijner bewonderaars zal opdisschen. ‘Servez-nous’, zegt Philaminte, ‘serveznous promptement votre aimable repas,’ waarop Trissotin het dolzinnige antwoord geeft: ‘Pour cette grande faim qu'à mes yeux on expose,
Un plat seul de buit vers me semble peu de chose;
Et je pense qu'ici je ne ferai pas mal
De joindre à l'épigramme, ou bien au madrigal,
Le ragoût d'un sonnet qui, chez une princesse,
A passé pour avoir quelque délicatesse.
Il est de sel attique assaisonné partout,
Et vous le trouverez, je crois, d'assez bon goût.’
Na de uiting der innigste bewondering bij de eerste deelen van het sonnet, gaat Philaminte voort: ‘Enfin les quatrains sont admirables tous deux.
Venons- en promptement aux tiercets, je vous prie’.
Daarop gaat de bewondering in bezwijming van genot over; de tiercets hebben de maat doen overloopen, gelijk blijkt:
Philaminte
On n'en peut plus.
Belise.
On pâme.
Armande.
On se meurt de plaisir.
Philaminte.
De mille doux frissons vous vous sentez saisir.
Eindelijk komt Trissotin weder aan het woord en vraagt: ‘Le Sonnet done vous semble’ .....
waarop het antwoord luidt: ‘Admirable, nouveau;
Et personne jamais n'a rien fait de si beau’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet dus, dat bij de schier algemeene ingenomenheid met het sonnet het ook tevens niet ontbrak aan scherpe satire op de sonnettenrijmers. Die ingenomenheid hield in weerwil daarvan nog vrij lang aan; bekend is de regel van Boileau in zijn ‘Art poétique’, waarin nog dezelfde overdrijving is op te merken ten opzichte van het modedicht zijner dagen: ‘Un sonnet sans défauts vaut seul un long poëme’Ga naar voetnoot1).
Toen de sonnettenvloed ten slotte eenigszins aan het ebben raakte, was de overdrijving en het onjuiste oordeel aan den anderen kant niet minder groot. Niemand zal tegenwoordig met het verouderde woord van Laharpe instemmen, die, bij gebrek aan het rechte begrip van het sonnet, zegt: ‘On a remarqué avec raison - (allesbehalve avec raison!) - qu'il n'y avait point de différence essentielle entre la tournure d'un sonnet et celle des autres vers à rimes croisées, et qu'il doit seulement, comme le madrigal et l'épigramme, finir par une pensée remarquable: il n'y a pas là de quoi lui donner une si grande valeur’. Daarover straks nog een enkel woord. Het sonnet in de Fransche letterkunde is van te groote beteekenis geweest om er niet nog enkele bijzonderheden aan vast te knoopen. Vooreerst merke de lezer op, dat verschillende schrijvers van den gewonen vorm der decasyllabische verzen of vijfvoetige jamben zoowel als van de opeenvolging der rijmklanken afweken: uit de beide sonnetten door Molière aangehaald en waarop hierboven gewezen is, blijkt dit voldoende. Overigens bezigen de meeste dichters Alexandrijnen, evenals de Hollandsche dichters gewoonlijk, in afwijking van den Italiaanschen, dat is, oorspronkelijken vorm. Vervolgens wijs ik nog op enkele historische feiten, aan de geschiedenis van het sonnet verbonden. Ten onrechte noemen sommigen Ponthus de Tyard, een der Pleiaden, gest. 1603, als den invoerder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der sonnetten in de Fransche poëzie. Er bestaat een sonnet van Mellin de Saint Gelais, gest. 1558, dat als oudste in de Fransche letterkunde kan worden aangemerkt. Du Bellay, een ander der Pleiaden, gest. 1560 en dus mede een tijdgenoot van Ronsard, was de eerste die in navolging van de Italiaansche dichters een rij van sonnetten aan de vereering van zijn uitverkoren Schoone wijdde; zij zijn getiteld: ‘Sonnets à Olive’, het anagram van zekere Mademoiselle de Viole. Eenigen tijd later verwierven enkele sonnetten een bijzondere vermaardheid. Dat van Maynard aan Richelieu is in mijn oog een meesterlijke satire, waarvan onder de politieke poëzie van eenig land zelden de weêrga zal gevonden worden. Hatelijker en veel grover is het sonnet van Haynaut op den minister Colbert; buitengewonen bijval verwierf eenmaal dat van Malleville, ‘la belle Matineuse’, in Italiaanschen stijl, doch later werd het, en geen wonder, bijna geheel vergeten. Een zonderlingen strijd roept de geschiedenis van het sonnet ons nog voor den geest. Van alle letterkundige kibbelarijen is het zeker een der meest curieuse. Twee sonnetten in den tijd van Lodewijk XIV hebben een strijd doen ontstaan, waaraan het geheele hof en Parijs deelnamen. Het eene van Benserade was een sonnet op Job; het andere van Voiture was zijn ‘Sonnet à Uranie’; vandaar dat de strijdende partijen, al naar zij de voorkeur gaven aan het eene of het andere, zich Jobelins en Uranistes noemden. Geheel Frankrijk raakte in den strijd gewikkeld, zegt Laharpe, en hij laat er niet onaardig op volgen: ‘heureuse si elle n'eût jamais été partagée en d'autres sectes!’ Aan het hoofd der Jobelins stond de Prins de Conti, terwijl de Uranistes werden aangevoerd door Madame de Longueville. Het was ongetwijfeld een ondeugende toespeling van Molière op dit feit, dat hij Cotin's sonnet aan Mad. de L. betitelt: ‘Sonnet à Uranie’, om het vervolgens op de scherpste wijze aan de bespotting prijs te geven. Men zie het hierboven aangehaalde uit ‘Les Femmes savantes’. Zelfs de meest galante verdediger van de Fransche Schoonen zal zich tegenwoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig bezwaarlijk bij de gelederen van Madame de L. durven aansluiten. De lezer oordeele zelf. Sonnet à Uranie.
Il faut finir mes jours en l'amour d'Uranie;
L'absence ni le tems ne m'en sauraient guérir:
Et je ne vois plus rien qui pût me secourir
Ni qui sût rappeler ma liberté bannie.
Dès long-tems je connais sa rigueur infinie;
Mais pensant aux beautés pour qui je dois périr,
Je bénis mon martyre, et content de mourir
Je n'ose murmurer contre sa tyrannie.
Quelquefois ma raison par de faibles discours,
M'invite à la révolte et me promet secours;
Mais lorsqu'à mon besoin je veux me servir d'elle,
Après beaucoup de peine et d'efforts impuissans,
Elle dit qu' Uranie est seule aimable et belle,
Et m'y rengage plus que ne font tous mes sens.
Als het niet was om het zonderlinge van dien strijd en het eigenaardige van die dagen te doen uitkomen, zou men zeggen, dat het gedwongen en geaffecteerde sonnet het overschrijven niet waardig was. De billijkheid eischt, dat we nu ook het klinkdicht van Benserade laten volgen. Mocht er, wat ik echter niet geloof, twijfel onder de lezers omtrent de voorkeur ontstaan, ik heb te goede verwachtingen van hun gezond verstand, om te vreezen dat de strijd tot het uiterste zal komen. In onze dagen trouwens kibbelen wij op onze beurt over andere dingen, wellicht van niet meer belang, zal het nageslacht zeggen, dan de zaak der Jobelins en Uranistes. Job.
Job, de mille tourmens atteint,
Vous rendra sa douleur connue,
Et raisonnablement il craint
Que vous n'en soyez point émue.
Vous verrez sa misère nue;
Il s'est lui-même ici dépeint.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Accoutumez-vous à la vue
D'un homme qui souffre et se plaint.
Bien qu'il eût d'extrêmes soufrances,
On vit aller des patiences
Plus loin que la sienne n'alla.
S'il souffrit des maux incroyables,
Il s'en plaignât, il en parla:
J'en connais de plus misérables.
‘Il y a du moins ici une pensée spirituelle et fine’, zeg ik ten slotte met Laharpe. Van het sonnet in Frankrijk kan ik geen afscheid nemen, zonder er op te wijzen, hoe het zich in den lateren tijd waardiglijk gehandhaafd heeft. Ik behoef daartoe slechts den dichter Auguste Barbier te noemen, die een rij van sonnetten geleverd heeft, als met de uitstekendste in andere landen kunnen wedijveren. Het is moeielijk een keuze te doen. Om ze naar eisch te waardeeren is een meer dan gewone kennis op het gebied van kunst en literatuur noodig. Die hem verstaat en gevoelen kan, hoezeer zijn echt dichterlijke geest ontvankelijk is voor het verhevene en zeldzame der hoogste kunstgave, zal met mij een bijzondere plaats toekennen aan zijn sonnet op Michel Ange.
Que ton visage est triste et ton front amaigri,
Sublime Michel Ange, ô vieux tailleur de pierre!
Nulle larme jamais n'a baigné ta paupière:
Comme Dante, on dirait que tu n'as jamais ri.
Helas! d'un lait trop fort la Muse t'a nourri,
L'art fut ton seul amour et prit ta vie entière;
Soixante ans tu courus une triple carrière
Sans reposer ton coeur sur un coeur attendri.
Pauvre Buonarotti! ton seul bonheur au monde
Fut d'imprimer au marbre une grandeur profonde
Et puissant comme Dieu, d'effrayer comme lui:
Aussi, quand tu parvins à ta saison dernière,
Vieux lion fatigué, sous ta blanche crinière,
Tu mourus longuement plein de gloire et d'ennui.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het sonnet in Engeland neemt een nog veel belangrijker plaats in dan dat der Fransche letteren. Er is geen dichter van beteekenis, die er zich niet van bediend heeft om uitdrukking te geven aan de meest verheven en heiligste aandoeningen der ziel, aan de klacht der liefde zoowel als aan de smartkreten van het bitterste lijden, aan de verontwaardiging bij het onrecht in de maatschappij als aan de opwekking tot vaderlandsliefde. De oudste sonnetten in de Engelsche taal zijn die van Henry Howard, Earl of Surrey, het laatste slachtoffer van Hendrik VIII; hij werd in 1547 onthoofd. Men heeft hem wegens zijn sonnetten den naam gegeven van den Engelschen Petrarca. Zijn sonnetten zijn gericht tot een jonkvrouw, vereerd onder den naam van Geraldine; de ijverigste nasporingen hebben niet kunnen uitmaken, wie deze gevierde jonkvrouw geweest is, daar het verhaal van den dichter Nash bloot als een fictie moet beschouwd worden. Een enkel voorbeeld van den vroegsten sonnettendichter in Engeland mag in dit historisch overzicht niet ontbreken. Wij laten hier het sonnet volgen, dat tot opschrift heeft: Description of spring, wherin eche thing renewes, save only the lover. The soote season that bud and bloome fourth bringes,
With grene hath cladde the hyll and eke the vale;
The nightingall with fethers new she singes;
The turtle too her mate hath told her tale;
Somer is come, for every spray now springes
The hart hath hung hys olde head on the pale;
The bucke in brake hys winter coate he flynges;
The fishes flete with new repayred scale;
The adder all her slough away she flynges;
The swift swallow pursueth the flyes smalle,
The busy bee her honey how she mynges;
Winter is worne that was the floures bale.
And thus I see among these pleasant thynges,
Eche care decayes, and yet my sorrow springes.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De naam van Henry Howard brengt ons intusschen tot een hoogst merkwaardig feit. Toen ik over den gewijzigden vorm van het sonnet sprak, heb ik ook het zoogenaamde Shakespeare-sonnet verklaard. ‘Zoogenaamde’, zei ik, en het is hier de plaats dit toe te lichten. Wat men steeds Shakespeare-sonnet belieft te noemen, is in geenen deele de vinding van Shakespeare. De dramadichter heeft van een vorm gebruik gemaakt, dien hij voor goed gevestigd vond en die reeds lang vóor hem aanwezig was. Evenzeer is het onjuist, wat een Engelsch schrijver over het sonnet beweert, namelijk, dat Shakespeare den vorm van zijn sonnet heeft overgenomen van de dichters Daniel en Drayton. Onder hun tijdgenooten en Shakespeare's onmiddellijke voorgangers was bedoelde vorm volstrekt niet onbekend; wij wijzen slechts op de sonnetten van Chapman, Raleigh, Peele, Greene, enz. Zoo men mocht twijfelen vermelden wij o.a. het feit, dat het bekende sonnet van Robert Greene, voorkomende in zijn Pandosto, the triumph of Time (het verhaal waarop Shakespeare zijn ‘Winter's Tale’ grondde): ‘Ah, were she pitiful as she is fair’
geschreven is, toen de dramadichter nog aan geen sonnetten dacht, of toen althans Greene hem nooit zou gevolgd hebben, indien Shakespeare al een enkel klinkdicht vervaardigd had. ‘Pandosto’ was reeds voor 1588 vervaardigd. Eindelijk, om voorgoed de vraag omtrent de herkomst van het zoogenaamde Shakespeare-sonnet tot een beslissend antwoord te brengen, vermeld ik, dat Engelands vroegste sonnettendichter zich reeds van den bedoelden vorm bediend heeft. Henry Howard, die zeventien jaar vóor Shakespeare's geboorte het leven verloor, moet dus als de eigenlijke vinder van genoemd sonnet beschouwd worden, gelijk, om op een enkel voorbeeld te wijzen, uit het volgende schoone klinkdicht blijkt, gewijd aan 's dichters Geraldine. From Tuscane came my Lady's worthy race;
Fair Florence was sometime their ancient seat;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The western isle whose pleasant shore doth face
Wild Camber's cliffs, did give her lively heat:
Fostered she was with milk of Irish breast;
Her sire an earl; her dame of prince's blood:
From tender years, in Britain doth she rest
With king's child, where she tasteth costly food.
Hunsdon did first present her to my eyen:
Bright is her hue, and Geraldine she hight:
Hampton me taught to wish her first for mine;
And Windsor, alas! doth chase me from her sight.
Her beauty of kind, her virtue from above -
Happy is he that can obtain her love!
Zoo wij de geschiedenis van het Engelsche sonnet nagaan, dan bemerken wij, dat er naast het eigenlijke Italiaansche sonnet langen tijd geweifeld is, vóor de gevestigde nieuwe vorm tot stand kwam en zich als afzonderlijke soort kon staande houden. Verschillende voorgangers en tijdgenooten van Shakespeare gaven zelfs aan iedere kleine elegie, aan ieder minnelied van kleinen omvang den naam van sonnet. Zelfs zijn er voorbeelden bij Greene, Peele en anderen, dat er aan dergelijke liederen van slechts twaalf verzen door hen de naam van sonnet gegeven werd. Wederom verdeelden zij soms hun sonnet in twee of drie strofen, elk van een quatrain met twee slotrijmen, zoodat hun sonnet tot zelfs achttien verzen kon tellen. In de uitgaven van genoemde dichters zijn overvloedige voorbeelden daarvan voorhanden. Bij Spenser hebben wij weder met een eigenaardigen vorm van het sonnet te doen. Dat hij zich nauwer bij het Italiaansch sonnet aansluit, blijkt reeds uit den naam Amoretti aan zijn klinkdichten gegeven. In het tweede quatrain voert hij een nieuwen rijmklank in; die nieuwe rijmklank wordt in het sestet aangehouden, waarop hij even als in het Shakespeare-sonnet met een couplet of volta van twee regels sluit. Om het onderscheid tusschen Spenser en Shakespeare duidelijk te maken, laat ik hier een sonnet van den eerste volgen, namelijk no. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVI.
Sweet is the rose, but grows upun a brere;
Sweet is the juniper, but sharp his bough;
Sweet is the eglantine, but pricketh near;
Sweet is the firbloom, but his branches rough;
Sweet is the cypress, but his rind is tough;
Sweet is the nut, but bitter is his pill;
Sweet is the broom-flowre, but yet sour enough;
And sweet is moly, but his root is ill:
So every sweet with sour is tempred still,
That maketh it be coveted the more,
For easy things, that may be got at will,
Most sorts of men do set but little store.
Why then should I account of little pain,
That endless pleasure shall unto me gain?
Met het sestet begint hier wel een wending in den gedachtenloop, doch het sluit tevens aan het octaaf door het aanhouden van hetzelfde rijm; bijgevolg is de voorstelling der rijmklanken: abab, bcbc, - cdc, dee. Uit het medegedeelde blijkt dus, dat het zoogenaamde Shakespeare-sonnet (beter het Engelsche sonnet genoemd, daar het zoo geheel van den Italiaanschen vorm afwijkt en bovendien Shakespeare niet de maker kan heeten) niets anders dan den naam en het aantal regels met den oorspronkelijken sonnetvorm gemeen heeft. Inderdaad is het dan ook geen sonnet; doch de naam daargelaten heeft het evenzeer reden van bestaan, daar het werkelijk een nieuwe dichtvorm kan heeten, van Engelschen oorsprong. Zien wij in het Italiaansche sonnet, hoe de beide quatrains een zekere eenheid van gedachten vertoonen, om in het sestet een wending aan te nemen, hetzij dan als tegenstelling, bemoediging of besluit en opwekking, in het Engelsche sonnet gaat gewoonlijk de gedachtengang voort gedurende twaalf verzen om in het laatste tweetal rijmende verzen de tegenstelling te geven, die, gelijk een Engelsch schrijver het uitdrukt, ‘Then when the heart can wish no more,
With a strong couplet bars the door’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zeer duidelijk toelichtend voorbeeld vindt men in Sonnet LXVI van Shakespeare, aanvangende met de woorden: ‘Tired with all these, for restful death I cry.’
Het zoogenaamde Shakespeare-sonnet moge dan in strikten zin geen sonnet zijn, toch heeft de Engelsche letterkunde ons een nieuwen vorm geschonken, waarop de Dramadichter zijn stempel gedrukt heeft, zoodat er zelfs zijn naam, zij het dan ook ten onrechte, aan verbonden is. Ten slotte nog dit. Zeer duidelijk blijkt uit het aangevoerde, dat Vondel, wien de vorm van het Shakespeare-sonnet bekend was, daarom nog niet, gelijk wij reeds opmerkten, met den Dramadichter behoefde bekend te zijn, daar de bedoelde vorm lang voor Shakespeare in gebruik was. Intusschen blijkt er wel zijn bekendheid met de Engelsche dichters in het algemeen uit, want in geen enkele letterkunde is de bedoelde Engelsche vorm bekend; hij is uitsluitend Engelsch. Onder de sonnettendichters van denzelfden tijd ongeveer moet nog John Donne († 1631) vermeld worden, wiens Holy Sonnets eenmaal algemeen geprezen werden. Van meer belang is het te wijzen op Milton. Zonderling openbaart zich de smaak van de 18e eeuw, toen bij monde van Sam. Johnson de sonnetten van Milton als niet veel bijzonders werden beschouwd, ‘for of the best it can only be said, that they are not bad’, gelijk hij zich uitdrukt. Door Wordsworth werd die uitspraak krachtig weersproken: ‘In Milton's hand
The [Sonnet] became a trumpet, whence he blew
Soul-animating strains - alas, too few!’
zegt hij in een der schoonste klinkdichten van hem zelf; en Landor zegt in volle waarheid: He caught the Sonnet from the dainty hand
Of Love, who cried to lose it; and he gave the notes
To Glory’. -
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Miltons sonnetten is er geen buiten Engeland zoo beroemd geworden als dat On the late Massacre in Piemont.
Avenge, o Lord, thy slaughtered saints, whose bones
Lie scatter'd on the Alpine mountains cold;
Even them who kept thy truth so pure of old,
When all our fathers worshipp'd stocks and stones,
Forget not: in thy book record their groans
Who were thy sheep, and in their ancient fold
Slain by the bloody Piemontese that roll'd
Mother with infant down the rocks. Their moans
The vales redoubled to the hills, and they
To heaven. Their martyr'd blood and ashes sow
O'er all the Italian fields, where still doth sway
The triple tyrant; that from these may grow
A hundred fold, who having learn'd thy way,
Early may fly the Babylonian woe.
Een zeer verdienstelijke vertaling is ons door Da Costa van dit klinkdicht geleverd. Hij bezigt daartoe echter Alexandrijnen en voegt nog een enkelen regel aan den gewonen vorm toe, wat aan het sonnet ongetwijfeld schade doet. Zijn vertaling verdient met dat al hier een plaats, daar zij gunstig afsteekt bij de wijze, waarop Bilderdijk sommige sonnetten vertaald heeft. Miltons klinkdicht.
Zie neêr en wreek, o God! het uitgespreid gebeent'
Dier langs der Alpen rug geslachte martelaren,
Wier vaadren eeuwen lang Uws Woords belijders waren,
Als de onzen nog voor hout en levenloos gesteent'
Zich bogen. In uw boek zal nooit de schuld verjaren
Van 't bloed der schapen daar geplengd, het bloed geweend
Van moeders met haar kroost tot in den dood vereend
Of van haar kroost gescheurd door wreede moordenaren,
Toen voor des kerktirans onzalige geboôn
De blinde Piemontees den noodkreet uit de dalen
Ten bergen op, en van die bergen tot Gods troon
Deed stijgen, die het bloed en de assche Zijner doôn
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog honderdvoudig eens zal zaaien, en verhalen,
Zoo ver Italië zich strekt, in zegepralen
Zijns Woords op Babylon en haar driedubble kroon.
In den nieuweren tijd hebben bijna alle dichters van eenige beteekenis met voorliefde zich van het sonnet bediend, om een opwellende gedachte of een bezield woord tot een die hun dierbaar was in een welluidenden vorm uitdrukking te geven. Shelley, Charles Lamb, Coleridge, Keats zoowel als Wordsworth hebben klinkdichten geleverd, die of in hun geheel of door enkele verzen klassiek zijn geworden. De ruimte laat niet toe, van ieder hunner een voorbeeld aan te halen. Wij wijzen slechts op het schoone sonnet van Keats, aanvangende met den regel: ‘The poetry of earth is never dead’,
en waarvan het sestet in welluidenden weerklank op dien regel begint met de woorden: ‘The poetry of earth is ceasing never’.
En wie zou ooit het klinkdicht van Charles Lamb kunnen vergeten, waarvan wij de volgende regels aanhalen: ‘If from my lips some angry accents fell,
Peevish complaint, or harsh reproof unkind,
't Was but the error of a sickly mind
And troubled thoughts; clouding the purer well,
And waters clear, of Reason; and for me
Let this my verse the poor atonement be’.
Bij zulke sonnetten denkt men niet aan het gekunstelde, wat aan dezen dichtvorm verweten wordt; integendeel, wij gevoelen dat hier vorm en gedachte niet te scheiden zijn, dat zij met elkander in de meest gewenschte overeenstemming staan. Toch mag ik van de nieuwere Engelsche dichters niet scheiden zonder nog op Wordsworth te wijzen. Van al de nieuwere Engelsche dichters heeft er geen zulk een ruim gebruik van het sonnet gemaakt en daaronder zulke gelukkige geleverd, waarbij naar mijn meening die van Rosetti uit onzen tijd in de scha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duw staan, als het hoofd der Lake-school. Wat hij van Miltons klinkdichten gezegd heeft, is volkomen van toepassing op zijn eigen klinkdichten. Ik sta in twijfel welk der twee volgende sonnetten de voorkeur te geven. Zij vertegenwoordigen beide een afzonderlijken groep, en vandaar dat ik ze beide aanhaal. Het eerste is getiteld. Upon the sight of a beautiful Picture.
Praised be the art whose subtle power could stay
Yon cloud, and fix it in that glorious shape;
Nor would permit the thin smoke to escape,
Nor those bright sunbeams to forsake the day;
Which stopp'd that band of travellers on their way
Ere they were lost within the shady wood;
And show'd the bark upon the glassy flood
For ever anchor'd in her sheltering bay.
Soul soothing Art! which morning, noontide, even,
Do serve with all their changeful pageantry!
Thou, with ambition modest yet sublime,
Here, for the sight of mortal man, hast given
To one brief moment, caught from fleeting time,
The appropriate calm of blest eternity.
Ook al kent men de schilderij niet, die de dichter voor zich had, wij roepen haar bij zijn woorden in onze verbeelding voor ons oog, of denken aan zijn verzen in een schoon Geldersch landschap aan de oevers van den Rijn. Grootsch van toon is het volgende. On a celebrated event in Ancient History.
A Roman master stands on Grecian ground,
And to the concourse of the Isthmian games
He, by his herald's voice, aloud proclaims
‘The liberty of Greece!’ - the words rebound
Until all voices in one voice are drown'd;
Glad acclamation by which air was rent!
And birds, high flying in the element,
Dropp'd to the earth, astonish'd at the sound!
A melancholy echo of that noise
Doth sometimes hang on musing Fancy's ear;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ah! that a conqueror's words should be so dear;
Ah! that a boon could shed such rapturous joys!
A gift of that which is not to be given
By all the blended powers of earth and heaven.
Zooals uit het voorafgaande blijkt, heeft het sonnet in Engeland zijn eigen bijzondere geschiedenis. In Duitschland is het sonnet eerst in de tweede helft der 18e eeuw van meer bekendheid geworden. Opitz heeft het echter gekend en naar ik vermoed uit Holland overgebracht. Hoofts Sonnet op de oogen zijner geliefde: ‘Leitsterren van mijn hoop, planeten van mijn jeucht’, is door Opitz in het Hoogduitsch vertaald, schoon de eerste regel een zonderlinge misvatting inhoudt. Hij vertaalt namelijk; ‘Leitsterren meines Haupts, und meiner jungen Zeit’.
Men vindt het geheele klinkdicht van Opitz in de tweede bijlage op Hoofts Gedichten, uitgegeven door Leendertz. Dezelfde dichter bezigde ook het woord ‘Klinkgedicht’, dat hij blijkbaar aan het Hollandsch ontleend heeft, doch dat sedert niet bij de Duitschers in gebruik is gekomen, daar zij doorloopend ‘Sonnet’ bezigen. Sedert Bürger en Schlegel is het sonnet, hoe betrekkelijk laat dan ook, algemeen in Duitschland beoefend. Alles leverde stof voor de lyrische ontboezeming in bedoelden vorm: het krijgslied zoowel als de staatkundige satire; de kritiek zoowel als de ernstige opmerkingen van den denker, het lofdicht zoowel als de spotternij. Ook de vorm van het zoogenaamde Shakespeare-sonnet is in het Duitsch niet zeldzaam. Evenzeer heeft men in het klinkdicht den sonnettendichter bespot, zoowel als den lof van het sonnet doen weerklinken. A.W. von Schlegel reeds neemt het voor den door sommigen gesmaden dichtvorm op, in: Das Sonnett.
Zwei Arme heiss' ich viermal kehren wieder
Und stelle sie geteilt in gleiche Reihen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dass hier und dort zwei eingefasst von zweien
Im Doppelchore schweben auf und nieder.
Dann schlingt des Gleichlauts Kette durch zwei Glieder
Sich freier wechselnd, jegliches von dreien;
In solcher Ordnung, solcher Zahl gedeihen
Die zartesten und stolzesten der Lieder.
Den werd'ich nie mit meinen Zeilen kränzen,
Dem eitle Spielerei mein Wesen dünket
Und Eigensinn die künstlichen Gesetze.
Doch wem in mir geheimer Zauber winket
Dem leih' ich Hoheit, Füll' in engen Grenzen
Und reines Ebenmass der Gegensätze.
Er zijn voorzeker schooner klinkdichten in het Duitsch geleverd; toch mocht het aangehaalde in een geschiedkundig overzicht als dit niet ontbreken, daar het karakter van den bedoelden dichtvorm er vrij goed in aangegeven is. Als tegenstelling geef ik hier nog een voorbeeld van het satirische klinkdicht; ik haal het tevens aan als een zeldzaam gelukkig voorbeeld ook wat den vorm betreft, terwijl het tevens bewijzen kan, dat het sonnet fijne geestigheid en humor van de echtste soort niet uitsluit. Het is een dier sonnetten, die men nimmer vergeet. Ad. v. Chamisso is de benijdenswaardige dichter van dit klinkdicht. Vom Pythagoräischen Lehrsatze.
Die Wahrheit, sie besteht in Ewigkeit,
Wen erst die blöde Welt ihr Licht erkannt;
Der Lehrsatz nach Pythagoras benannt,
Gilt heute wie er galt zu seiner Zeit.
Ein Opfer hat Pythagoras geweiht
Den Göttern, die den Lichtstrahl ihm gesandt:
Es thaten kund geschlachtet und verbrannt
Ein hundert Ochsen seine Dankbarkeit.
Die Ochsen, seit dem Tage, wenn sie wittern,
Dass eine neue Wahrheit sich enthülle,
Erheben ein unmenschliches Gebrülle:
Pythagoras erfüllt sie mit Entsetzen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Und machtlos sich dem Licht zu widersetzen,
Verschliessen sie die Augen und erzittern.
Er is trouwens in het Duitsch een overvloed van sonnetten, die deze dichtsoort in zich zelf rechtvaardigen. Nog slechts twee dichters noem ik, wier namen niet vergeten mogen worden, wanneer er van het klinkdicht sprake is: het zijn Friedrich Rückert en August von Platen. De eerste heeft onder zijn groot aantal klinkdichten een afzonderlijken groep onder den naam van Geharnischte Sonette aangeduid, gelijk wel bekend is. Inderdaad zijn het van dezelfde soort als Wordsworth bedoelde, toen hij Miltons klinkdichten karakteriseerde, en gelijk hij er zelf geleverd heeft met het oog op Engelsche toestanden. Bitterheid bij de vernedering Duitschland aangedaan spreekt er uit verschillende klachten van den jeugdigen dichter. Wat dunkt u van het volgende? Was schmiedst du Schmied? ‘Wir schmieden Ketten, Ketten!’
Ach, in die Ketten seid ihr selbst geschlagen.
Was pflügst du Baur? ‘Das Feld soll Früchte tragen!’
Ja, für den Feind die Saat, für dich die Kletten.
Was zielst du Schütze? ‘Tod dem Hirsch, dem fetten’.
Gleich Hirsch und Reh wird man euch selber jagen.
Was strickst du Fischer? ‘Netz dem Fisch, dem zagen’.
Aus eurem Todesnetz wer kan euch retten?
Was wiegest du, schlaflose Mutter? ‘Knaben.’
Ja, dass sie wachsen, und dem Vaterlande,
im Dienst des Feindes, Wunden schlagen sollen.
Was schreibest Dichter, du? ‘In Gluthbuchstaben
Einschreib' ich mein und meines Volkes Schande,
Das seine Freiheit nicht darf denken wollen!’
Onmiddellijk sluit zich hierbij August von Platen aan, die in overeenstemming met Rückert in tal van sonnetten zijn edelste gedachten en invallen op het gebied van kunst, staatkunde en kritiek nederlei, of de klachten der levenservaring daarin liet weêrklinken. Ook hij heeft een sonnet op het sonnet geschreven, doch meer met het oog op een drietal dichters, dien hij bijzondere vereering toedroeg; het eerste quatrain slaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Petrarca, het volgende op Camoens, terwijl het sestet aanvangt met de herdenking van hetgeen zijn tijdgenoot Rückert in bovengenoemde sonnettenkrans geleverd heeft. De bescheiden plaats die hij zich zelf daarin toekent, geeft hem te meer recht om in een overzicht als dit herdacht te worden. Zijn schoon klinkdicht luidt aldus: Sonette dichtete mit edlem Feuer
Ein Mann, der willig trug der Liebe Kette!
Er sang sie der vergötterten Laurette,
Im Leben ihm und nach dem Leben theuer.
Und also sang auch manches Abenteuer,
In schmelzend musikalischem Sonette,
Ein Held, der einst durch wildes Wogenbette
Mit seinem Liede schwamm, als seinem Steuer.
Der Dentsche hat sich beigesellt, ein Dritter,
Dem Florentiner und dem Portugiesen,
Und sang geharnischte für kühne Ritter.
Auf diese folg' ich, die sich grosz erwiesen,
Nur wie ein Aehrenleser folgt dem Schnitter,
Denn nicht als Vierter wag' ich mich zu diesen.
En nu ten slotte Goethe. Een tijd lang was Goethe met het sonnet niet ingenomen; toch heeft hij er verschillende geschreven. Geen wonder, dat wij ook die afwisseling van neiging en zienswijze in een van zijn gedichten terugvinden en wel, wat te denken is, in een sonnet op het sonnet. Het staat veel hooger dan dat van Schlegel. Het begin reeds duidt zijn houding tegenover het sonnet en den sonnettendichter aan: ‘Sich in erneutem Kunstgebrauch zu üben,
Ist heil'ge Pflicht;’
en verder heet het met het oog op den vorm van het klinkdicht: ‘Denn eben die Beschränkung lässt sich lieben,
Wenn sich die Geister gar gewaltig regen’.
Hetzelfde denkbeeld vinden wij terug in een der schoonste sonnetten van den Dichter, wat wij boven het voorgaande de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkeur geven en daarom hier aanhalen. De vertaling door mij beproefd laat ik hier volgen. Natuur en Kunst
't Schijnt, dat Natuur en Kunst elkaar ontvlieden;
En toch, zij zijn het eens, voòr men 't bevroedt.
De tweestrijd hield ook op in mijn gemoed,
En beiden schijnen 't zelfde me aan te bieden.
Wel moet er in ons binnenst veel geschieden,
Voòr die verzoening zich gevoelen doet:
Eerst dat de geest der Kunst zich wijden moet,
Dan mag Natuur weêr vrij in ons gebieden.
Zoo is 't met hen die naar ontwikk'ling dingen!
Vergeefs zal hij, die bandloos voort wil gaan,
Naar 't edel doelwit - zijn volmaking, streven.
Hij die iets grootsch wil moet zich steeds bedwingen,
Beheersching toont eerst recht den meester aan,
En slechts de wet kan ons de vrijheid geven!
Ziedaar een kunstbeginsel, een hoofdstuk uit de Aesthetica in welluidenden vorm en met de meeste helderheid den dichter of welk kunstenaar ook op het hart gedrukt. Inderdaad, in onze dagen zou de kunst van sommigen er niet minder om worden, indien zij Goethe's woorden gedachtig waren, en menig woord van heftigen strijd zou onnoodig zijn, zoo men den dichter hier begreep en zijn denkbeelden recht liet wedervaren. In navolging van enkele oude Italiaansche dichters heeft Goethe ook sonnetten geschreven in dramatischen vorm, of liever in dialoog. Bovendien heeft hij in afwijking van den ernstigen toon die het klinkdicht eigen is, ook nu en dan een sonnet geleverd, waarin een komische, een schertsende toon wordt aangeslagen. Als laatste aanhaling, om ook deze meer zeldzame soort in dit overzicht vertegenwoordigd te zien, geef ik hier de vertaling van zijn klinkdicht: Vermaning.
Ten jongsten dage, als Gods bazuinen schallen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En 't is gedaan met wie op aarde leven,
Zijn wij gehouden rekenschap te geven
Van ieder woord ons nutloos hier ontvallen.
Hoe zal 't dan gaan met zooveel duizendtallen
Van liefdevolle woorden, die mijn streven
Om uwe gunst zoo vaak te kennen geven,
Als ik (och arme!) aanspraaklijk ben voor allen?
Dies onderzoek, mijn liefjen, uw geweten,
Dat mij die dag niet al te schuldig vinde!
Wat lot zou mij uw toeven doen ervaren!
Zoo'k haarfijn op dien dag heb uit te meten,
Wat 'k u al voorgekeuveld heb, beminde,
Die jongste Dag wordt nog een aantal Jaren!
Hiermede besluit ik dit overzicht. Hoe ook misbruikt, het sonnet heeft zich bijna in iedere letterkunde een belangrijke plaats verworven: niet alleen verschijnt het als een geliefde dichtvorm in het bloeitijdperk van ieder land, maar iedere dichter nagenoeg, waarop een volk met ingenomenheid wijst, heeft er zich van bediend. Meer algemeen voor de uitingen van liefde en vriendschap gebezigd, werd het vooral in Engeland en later ook in Duitschland tevens de zinrijke en bezielde kunstvorm voor eene dichterlijke opwekking of een ernstige en verheven ontboezeming, meermalen zelfs die der weemoedige verzuchting op staatkundig gebied, of het wapen der satire en de forsch weerklinkende wapenkreet. Ook godsdienstige aandoeningen van den edelsten aard zochten in het sonnet zich te uiten, terwijl wij mede in onze letterkunde het bewijs zien, dat dichters en dichteressen onderling in dien vorm van gedachten wisselden en vernuftige spelingen den vrijen teugel gunden. In Italië, gelijk wij hebben opgemerkt, werd het klinkdicht bovendien gewijd aan de vereering van het ideaal en den dienst van het Schoone, la forma immortale. Van alle middeleeuwsche vormen heeft zich deze door den loop der eeuwen tot op onzen tijd onverzwakt staande gehouden. De geschiedenis onzer rederijkers getuigt, hoe ver het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
letterkundig geknutsel de grenzen van het buitensporige te buiten is gegaan; toch heeft de loutering van den smaak evenmin als de eisch van het gezond verstand ooit aan de vernietiging van dezen dichtvorm ernstig kunnen denken. Geen wonder: de vorm van het sonnet berust op zielkundigen grond; de cenheid van gedachte wordt afgebeeld door de verwantschap der rijmklanken van het octaaf, de keer of wending vangt aan bij het sestet, dat somtijds bij meer vrijheid in aantal en opvolging van rijmklanken een tegenstelling of opwekking met een daarbij behoorend besluit inhoudt. De aanvallen op het sonnet betreffen inderdaad ook meer de modezucht in een tijd van middelmatige talenten en zouden evengoed op verschillende andere vormen van toepassing zijn. Geknutsel en klinkklank mogen in het sonnet duidelijker aan den dag komen, zij zijn in iederen kunstvorm op verschillende tijden waar te nemen en niet genoeg te bestrijden. Armoede van geest en gemaakte, onnatuurlijke deftigheid zijn gewoonlijk in de geheele letterkunde van een of ander tijdperk op te merken, waar het klinkdicht in het bijzonder in de onbedreven handen van het middelmatig talent viel. Zeker is het intusschen, dat de kunstige of, zoo men wil, eenigszins gekunstelde vorm van het sonnet een gevaarlijke aantrekking uitoefent. Evenals de kindsheid van iedere letterkunde - men denke aan onze rederijkers, - zoo voelt menig ontluikend dichttalent, van hoe armoedig gehalte ook, zich juist tot den gekunstelden vorm aangetrokken, verleid als het wordt door de bekoorlijkheid van rythmus, rijmklank en welluidendheid. Vandaar dat het sonnet zoo vele vereerders heeft gevonden. Jeugdige dichters mogen daarom wel toezien; het klinkdicht eischt een hoogst ontwikkelden dichterlijken aanleg, een echte dichternatuur, een gemoed dat tot spreken gedrongen wordt, naast een innige toewijding aan het voorwerp der vereering of de zaak, die men zich geroepen acht te verdedigen, wil het niet bloot een speling met rijmklanken worden. Dat een dichtvorm zich weet te handhaven, in weerwil van het misbruik en de daarop volgende satire, zoodra de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ware dichteraanleg zich er van bedient, hebben we in onze dagen gezien bij de verschijning van Jacques Perk's sonnetten, te recht verheerlijkt in een paar zinvolle klinkdichten van Mr. Joan Bohl, in De Ned. Spectator verschenen. Ik kan dit opstel niet beter sluiten dan met de vermelding van den naam des jeugdigen Dichters, tenzij ook het feit van de laatste dagen nog in herinnering gebracht moet worden, dat een blijspel is opgevoerd, hetwelk zich om een ‘Sonnet’ beweegt, waarvan door sommigen met onderscheiding gesproken is.
Dec. 1883. a.s. kok. |
|