Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 1
(1881)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– AuteursrechtvrijDietsche verscheidenheden.XXXV. Binalecs.Het Mnl. is rijk aan woorden, om ons bijna uit te drukken. Vooreerst had men bina zelf, dat in de middeleeuwen, tijdens en na Maerlant, al een tamelijk gewoon woord was, maar toch toen nog volstrekt niet bijna alle andere gelijkbeteekenende woorden verdrongen had, zooals tegenwoordig het geval is. Men vindt het b.v. Sp. I1, Prol. 3: Hi gaf hare bina rechten name. Vad. Mus. 4, 241: Dat si byna was doet. Rein. II, 7056 Isengrijn was bina blint. | |
[pagina 298]
| |
Rijmb. 30450 Oec hadde hi bina die aventure, Dat hi met hem in ware gevaren. Lsp. IV, 1, 41 Var.: Dat aertrike mit allen Aen hem bina al soude vallen. Zoo ook O.H. Passie 25, 690. Sp. III1, 14, 11; III4, 29, 48, enz. Ook in den zin van ongeveer komt bina voor (lat. fere) b.v. Melib. 1804: Een vers hebbic ghehoert, Dat bina spreect dese woert. 2o had het mnl. Welna, bekend als eigennaam eener hofstede aan den Amstel, doch daar had de naam niet de beteekenis van bijna maar van nabij (Amsterdam nl.), welke twee begrippen oorspronkelijk één zijn. Bijna is de minder concrete, de meer abstracte opvatting van nabij. Vgl. voor dergelijke woorden die uit dezelfde deelen bestaan, doch ze in omgekeerde orde doen volgen, nochtans en hd. dennoch, middendoor en door midden, intusschen en tusschen in, enz. Welna is in 't mnl. het gewone woord voor bijna. Men vindt het b.v. Limb. IV, 997; VII, 632, 762, 768, 1402; Lorr. I, 1698; II, 858, 3740; Stoke V, 327. Mor. en Rijmb. Gloss., Nat. Bl. II, 767; V, 988. Wap. M. I, 951; Ferg. 370, 1136, 1839; Wal. 268 enz. Behalve welna vindt men ook (3) veelna, doch vooral in schriften met een hd. tintje, b.v. Troyen f. 91c. Thoas heeft die helft verloren Veelna van synre nese voren. f. 95a: Achilles was yerst gheraect Ende veelna wel seer mismaect. Zoo ook Alex. (Hs.) III, 90. VIII, 327. IX, 412, en in een Hs. van Lett. N. 71, Luc. I, 56: Maria bleef mit haer veelnae drie maenden. Vg. mhd. vîlbî = bijna (Lexer. i.v.) Ook komt meermalen in 't mnl. de vorm (4) volna voor, evenals in 't ags. fulneah, folneah (Ettm. 348, Sweet Angl. Reader XXIV). Zoo b.v. Lanfranc (Hs.) 1737: Alst (het lid) volna is heel, dan sal men den draet wech doen. Ms. 75 (Lett.) ƒ. 157d. Volna in allen landen van Asyen; Ms. 90 ƒ. 60a: Dat hy volna altoes die handen ghedect droech. Zoo ook Meyer, Spreuken 23. M. Loep II, 2620. Hild. Gloss. Rein. II, 1306, 4000, 5799 enz. In al deze vormen kan het mnl. ook den comp. van na ge- | |
[pagina 299]
| |
bruiken. Men vindt nl. ook (5) binaer, (6) welnaer, (7) veelnaer en (8) volnaer. Het eerste leest men b.v. Sp. I5, 29, 23: Sijn olyfanten .. Bleven binaer alle doot. Inform. 309: 2100 mergen, daerof de helft bynaer verdolven lant es. Rijmb. 11548: Dat coper ... Was also scone alse gout binaer; 17357: Want daer binaer al gheboren was. Zoo ook 18619. Stoke II, 1025, X, 559. - Welnaer, Rijmb. 19853: Al tlant wan hi welnaer aldus. 20538: Welnaer al tgoud. 30033: Welnaer tweedusent man, Lanc. III, 3521: Dat si Welnaer alle leveden. Zoo ook IV, 11187; Cass. 1773; Ferg. 1448; Nat. Bl. II, 810, III, 326, 1416, 1615; XII 570. Welnare vindt men Lsp. I, 36, 9. - Veelnaer leest men Troyen 7534: (Wi) hebben .. veelnaer Hier vore gheleghen tien jaer. - Volnaer staat Troyen ƒ. 32 a: Sy hadden ghescoffeert volnaer. Slechts naast één der genoemde vormen vindt men den superl. van na, nl. in (9) binaest; vg. onze uitdr. ten naasten bij. Pass. W. 239 c: Binaest hadde si hare ghehele liberatie mit ghedachtenisse onthouden; ald. d. Welke claerheyt.. bi naeste een half ure die ghehele kerke verlichtet hadde. Ook de positief en comparatief (10) na en (11) naer zelf komen voor in de bet. van bijna. Het eerste vindt men b.v. Sp. I5, 36, 57: Die here Syphax ende Hasdrubal Waren daer na verbornen al. I5, 45, 29: Al na doot bleef, cleen ende groot. Rein. 1496: Hadsi hem na ghenomen tleven. Troyen 9957: Daer haddy harde na verloren Al syn volc. Hild. 229, 16: Hi was van minnen na ghestorven. Ned. Proza 165: Ic was na doot. Troyen ƒ 80 b: Ulixes die stac Madan, Dat hy was na doot daervan. Ald. 81 c: Dat had hem na ghecost syn eer. Zoo ook Sp. III3, 18, 24. Wal. 8670. Gr. O. II, 2939, enz. Naer = bijna vindt men Sp. I5, 32, 29: An hem gaet steden, lant, naer altemale, I6, 24, 50: Dat hi naer was bleven doot. Rijmb. 32799: Hi hadse naer alle ghesleghen doot. Zoo ook Stoke I, 539; II, 1222. Inform. 446. Sp. III7, 19, 18; III6, 45, 53; I7, 64, 4. | |
[pagina 300]
| |
Na komt ook met suffixen in de bet. voor van bijna, nl. (12) nalec, nalic, nalike; (13) nalics en (14) nalincx. Voorbeelden vindt men behalve Oudem. Bijdr. IV, 534 vg. Lanc. III, 4490: Dat ic nalike Den magedom verloren hadde daer. D. Doct. I, 527: Was hi nalecs verdronken. II, 2679: Ledecheit.... can oec die liede leiden Nalechs tote allen archeiden (var. nalix). Rose 2919: (Venus) stalse hare nalics altemale. 11281: Wi sijn pelgrime, die gaen Nalics altoes. Exc. Cron. 239 b: Waardoor hi nalicx in pijnen comen was. Cron. v. Vlaend. I, 247: Siende dat sy nalincx tardde deel van haren edelen verloren hadden, enz. Het mnl. nauwelike, dat met de vorige vormen ten nauwste samenhangt, heeft de bet. van bijna nog niet, maar neemt die eerst aan in eene latere periode onzer taal, nl. in de 17e eeuw. Zie Oudem. Wdb. op Hooft. Wèl heeft in 't mnl. de bet. bijna een ander woord, dat ook nauwelijks beteekent, nl. (15) cume. Men vindt het in dezen zin b.v. Franc. 454: Dat hi ... Cume van groter zuchten machte (1. versmachte). Fl. en Bl. 1737: Dat hi den hogesten cume gelike; Limb. V, 1495: Dat cume was, Evax ware ghevallen int gras, (in eo erat, ut Evax cecidisset), enz. Vgl. Taalk. Bijdr. I, 67-69. Nog één mnl. woord blijft er te bespreken over, nl. (16) binalecs, dat ik boven, deze regelen geplaatst heb, omdat het de aanleiding was tot het opstellen er van. Het bevindt zich nl. in eene bedorven plaats van het Boek van der Wraken, en omdat het slechts zelden in 't mnl. voorkomt, acht ik mij gelukkig de bewijsplaatsen met één te kunnen vermeerderen. Men vindt het woord binalecs in eene Var. van D. Doct. II, 2679: Ledecheit ............
.... can oec die liede leiden
Binalix tallen archeiden.
Lutg. II, 924: Als de nonne dit wonder sach ....
Verveerde si haer so seer, dat si
| |
[pagina 301]
| |
Binalecs comen was daer bi,
Dat si daer stappans voer hen allen
Van anxte in onmacht was gevallen,
en Mandeville ƒ. 14 c: Daerom siet men binalix alle die straten van Jherusalem. Ditzelfde woord nu zit verscholen in eene onzinnige lezing, nl.
Wrake III, 550 vgg.: Die Romeynen wilen eere
Waren van alder werelt heren ....
Ende bijvalets allen (l. alle) weghe
Hadden si spoet ende seghe.
Snellaert vraagt in de noot: Bijcants? Het antwoord is: Ja, wat den zin betreft, maar wat den vorm aangaat, natuurlijk neen. Immers indien men slechts de v omkeert en tot n maakt en van de t eene c, vindt men het ook elders voorkomende bijnalecs, dat dus op eene vierde plaats is aan te wijzen. | |
XXXVI. Amete.Dat wij nog niet alle woorden kennen, waarvan onze Middeleeuwsche voorvaderen zich bedienen konden, leert ons ieder nieuw Handschrift, dat aan het licht komt. De poëtische literatuur is nu, na de uitgave van den Merlijn, zoo goed als geheel bekend, maar van het mnl. proza kennen wij nog slechts een deel, al is het ook een groot deel, en wie zal zeggen, hoeveel onbekende woorden in het nog slechts in handschrift bestaande gedeelte verscholen liggen, en tot welke ontdekkingen de lezing dier mnl. proza-handschriften zou in staat stellen. Het is daarom niet van belang ontbloot, hen die zich aan de studie onzer mnl. taal willen wijden, in de eerste plaats te wijaen op het Middelnederlandsche proza, als op een veld, waar nog veel te ontginnen is. De bibliotheken en archieven van | |
[pagina 302]
| |
ons Vaderland en België bevatten nog een groot aantal geschriften, die nooit om der wille van de taal zijn bestudeerd; zij kunnen rijke vruchten opleveren voor de volledige kennis van ons Middelnederlandsch. Dat dit werkelijk zoo is, heeft mij onlangs weder een handschrift geleerd, dat ik van de Bourgondische Bibliotheek te Brussel te leen had bekomen. Het is het Hs., waarover Clarisse spreekt in zijne Inleiding op de Natuurkunde van het Heelal, waarvan Willems gedeeltelijk eene copie heeft gemaakt, welke zich sedert eenige jaren bevindt in de boekerij van de Maatschappij der Nederl. Lett. te Leiden, en waarin o.a. gevonden wordt het onuitgegeven leerdicht Mannen ende Vrouwen Heimelijcheit en een mnl. leerboek over chirurgie van Jan Yperman, naar eene andere redactie dan het Cambridgesche hs., dat zoo hopeloos slecht door Broecx is uitgegevenGa naar voetnoot1). Ten einde die uitgave te controleeren, heb ik van den tekst in het Bourg. hs. copie genomen en tevens de andere tractaten over geneeskunde, heelkunde, urine, geneeskrachtige planten, enz. geëxcerpeerd. Ik heb daarin verscheidene minder bekende woorden aangetroffen, zooals b.v. moudeGa naar voetnoot2), verscheidene andere in eene geheel afwijkende beteekenis; weder andere die tot heden geheel onbekend waren. Hetgeen mij belangrijk voorkomt zal ik van tijd tot tijd in mijne Verscheidenheden mededeelen. Onder andere heb ik in het genoemde hs. voor het eerst het woord amete aangetroffen voor mier. Het zou wel wonder geweest zijn, indien dit woord alleen niet in het mnl. had bestaan, terwijl het in bijna alle ogerm. talen wijd en zijd en in allerlei vormen verspreid was, maar uit een mnl. geschrift was het woord tot heden niet voor den dag gekomen. Slechts de onwaardeerbare Kiliaen heeft het woord opgeteekend, doch in een eenigszins afwijkenden vorm. Bij hem lezen wij bl. 138: ‘Emte, Sax. | |
[pagina 303]
| |
Fris. Sicamb. (d.i. in de Oostelijke dial. van ons land), j. miere, formica.’ Thans is gebleken, dat het woord ook in het Vlaamsche Nederfrankisch inheemsch was, en wel in den vorm amete. Men vindt het woord fo. 61 d.: Crevelinge alse roeringe van ameten of mieren daer in cropen, fo. 126 d.: Dan gevoelt die zieke veselinge, alsof ene amete liepe daer, en fo. 135 d.: Men neme amete-eyeren ..., blade van ruten, enz. Behalve in het mnl bestaat het woord in het ohd. ameizâ, mhd. ameize, hd. ameise (voor ameize), daar naast ämse, emse in dial., vroeger hd. amesz, amais, emes, emesz, emeysz, ehmes, emmeis, eimmeis, eimmes (Dietz, Wdb. op Luther 66); mnd. amete, emete en ameten- en emetenei (Lübben I, 658); ags. aemette, oeng. amet, eng. emmet en ant (Müller I2, 22 en 386). Wat de afleiding betreft, het wordt door Weigand (I, 43) e.a. gebracht tot den stam van het hd. emsig.
j. verdam. |