Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 1
(1881)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Velthem's episoden uit Hildegardis.Men weet, dat een gedeelte van Velthem, behalve eene voortzetting van den Sp. Hist., ook allerlei prophetieën bevat aangaande de toekomende eeuw, die o.a. geput zijn uit Daniël, uit Merlijn, uit Hildegardis, enz. Uitvoerig en grondig is ook over dit gedeelte van Velthem's geschiedwerk gehandeld door De Vries in de Inleiding op den Sp. Hist. Met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en nauwgezetheid is daar alles bijeenverzameld, wat voor de kritiek van Velthem nut kan hebben, en zoo vindt men daar ook eene volledige opgave van al die gedeelten uit het Lat. werk van de geleerde middeleeuwsche non Hildegardis, welke Velthem in zijn geschiedwerk heeft ingevlochten. Zie vooral van de genoemde Inl. bl. lxxii-lxxxix. De taak der kritiek van dit gedeelte van Velthem is door dien scherpzinnigen en nauwgezetten arbeid zeer gemakkelijk gemaakt, en indien ik dus eenige bijdragen kan leveren tot verbetering van dit in hooge mate bedorven gedeelte van Velthem, erken ik gaarne, dat het pad mij reeds van te voren gebaand was, en dat ik slechts het daar aangegeven Latijn en mijne oogen behoefde te gebruiken om te vinden hetgeen ik hier mededeel. Hoezeer hier en daar de tekst van Velthem verandert, wanneer men hem met behulp van het Latijn aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt, kan men o.a. zien in bovengenoemde Inl. op den Sp. Hist., bl. lxxxvi, waar uit 11 regels niet minder dan 14 fouten zijn gehaald. Een deel dier fouten is zonder twijfel aan de onkunde of althans aan de slordigheid van den ver- | |
[pagina 282]
| |
taler (of afschrijver?) te wijtenGa naar voetnoot1): ze alle te verbeteren zou dus onmogelijk zijn: ik zal mij dus niet de illusie vormen, den tekst van Velthem geheel verstaanbaar te zullen maken, en hier alleen de merkwaardigste verbeteringen mededeelen, terwijl ik de andere, als ook mijn excerpt van de overeenkomstige passages van HildegardisGa naar voetnoot2), gaarne ter beschikking stel van hem, die ons de vurig begeerde nieuwe uitgave van Velthem schenken zal.
Velth. VII. Cap. 14, vs. 19: Die dit word bringen mit eren.
l. vordbringen, in den zin van mededeelen, lat. proferre. Cap. 16, vs. 14. Vs. 29 vg.: Ende Eertscebisscop ende al de mede
Ende orkenden alle hier ter stede
Dat si dese boeke bescreef.
l.: Ende Eertsbisscoppe ende abde mede
Ende orconden alle hier ter stede,
Dat si dese boeke bescreef.
Lat. (Act Sanct. d. 17 Sept. bl. 675, No. 195): Legite libellum vitae ejus, legite diversas Epistolas magnatum terrae ad eam transmissas, et praesertim trium Apostolicorum, puta Eugenii, Anastasii et Adriani, Conradi quoque regis et Frederici imperatoris, patriarchae Ierosolymitani, archiepiscoporum, episcoporum, abbatum et praepositorum .... Haec sancta Virgo libros quosdam, Deo jubente imo cogente, scripsit (vs. 15-33). Cap. 14, vs. 51. So dat ic som hare prophetien,
Die stonden in desen boeken drien,
In vif (l. vijf) tiden te ordineren.
| |
[pagina 283]
| |
Lat. t.a. p. 197: ‘Quae de futuris temporibus et de Antichristo in tribus libris suis .... prophetavit, in hunc unum libellum ex maxima parte collegi et prout melius potui, in quinque tempora ordinavi.’ Men zal dus moeten lezen: Ute desen dedic minen ondersoec,
So dat ic som hare prophetien ....
In vijf tiden wilde ordineren,
Dat so wiet wilt studeren, enz.
Ook in vs. 64 is een te corrupt: Daeromme so es dit boec oec geheten
Vanden meesteren, dier af te weten,
Men leze: ‘dier af weten’. Lat.: ‘Unde, si placet vobis, vocetur liber iste Speculum futurorum temporum, sive Pentachronon.’ Cap. 15 is niet te vergelijken, daar het werk van Gebeno onuitgegeven is. Zie Sp. Inl. bl. lxxxv.
Cap. 16, vs. 11: O minsce, broech, van ascen comen!
lees: O minsce broesch, van asscen comen!
Lat. Scivias Lib. I Praef.: ‘O homo fragilis et cinis cineris.’
Vs. 49: Maer van den dat ic XV jaer was out
Stac mi int herte dese gewout
Tot desen tiden in wonderlicheden.
l.: Van dien dat ic V jaer was out.
Lat. t.a.p.: ‘Virtutem (gewout) mysteriorum .... a puellari aetate, scilicet a tempore illo, cum quinquennis essem usque ad praesens tempus mirabili modo in me senseram.’
Vs. 59: Doen ic sach dese visioene,
En wassic niet in droems doene ...
| |
[pagina 284]
| |
Noch buten dorne horne mede,
No in onbequamelijc stede
Sone werd mi dit niet wtgegeven.
l.: Noch buten der oren horne mede ...
Sone werd mi dit niet ingegeven.
Lat. t.a.p.: ‘Visiones vero quas vidi, non eas in somnis, nec dormiens, nec in phrenesi, nec corporeis oculis aut auribus exterioris hominis nec in abditis locis accepi.’ Cap. 17, vs. 21-33: Doe sach ic te Aquilonen wert (l. waert)
Daer mi worden geopenbaert
Vif (l. vijf) steden (l. beesten) staende saen.
Die ene als een hont gedaan,
Die virijn (l. vierijn) waer, sceen hi (l. so sceent) daer,
Maer hine beelde (l. bernde) niet vorwaer.
NaGa naar voetnoot1) Dander was een leu na dit,
Van gedane tusscen swert ende wit.
Die derde alse een bleec part,
Dat (l. Die) vierde alse een verken swert,
Dat (l. Die) vifte alse een wolf grijs,
Ende stont (l. stonden) gekeert in alre wijs
Te Occidenten wert.
l. Visio XI initio (709 A): ‘Deinde vidi ad aquilonem et ecce ibi quinque bestiae stabant, quarum una erat ut canis igneus, sed non ardens, una ut leo fulvi coloris, alia ut equus pallidus, alia ut niger porcus, alia ut lupus griseus, et se ad occidentem vertebant.’ Voor de verbeteringen kan men vergelijken vs. 4 vgg. van Cap. 18. Cap. 18, vs. 9: Dat in desen tiden die liede
Gelijc den hont in allen bediede
Ende bitende selen sijn oec mede
Ende selen bernende scinen gerede;
Maer in die gerechticheit was gescict
Gods ons Heren wats gesciet.
| |
[pagina 285]
| |
Het zal noodig zijn, eerst het Lat. van deze plaats mede te deelen, daar wij daaruit misschien nog eenig licht in deze duistere prophetie mogen verwachten. T.a. p. 710 C. lezen wij o.a.: ‘Quarum una est ut canis igneus sed non ardens, quia cursus temporum illorum homines suae constitutionis mordaces habebit in sua quidem aestimatione velut ignis apparentes, sed in justitia Dei non ardentes.’ Men moet dus de laatste regels aldus lezen: Maer in die gerechticheit niet
Gods ons Heren, wats gesciet.
Cap. 18, vs. 38. So sal die loep des tijts so hert
Ende in swerdheiden werden gescepen
Ende met serecheden so begrepen,
In vulen sonden werden so quaet
Ende jegen die wet doen, verstaet
In vele sticken ende achter dingen
Ende ongelove oec vord bringen.
Het Lat. luidt aldus (t.a.p.): Alia ut niger porcus, quoniam cursus ille rectores magnam nigredinem tristitiae in se ipsis facientes habet, et se luto immunditiae involventes, videlicet divinam legem in multis contrarietatibus fornicationum et aliarum similium abominationum postponentes, ac multa schismata divinorum praeceptorum in sanctitate machinantes.’
Men leze dus: So sal die loep des tijts so hert (= zeer)
In swerdheiden werden gescepen
Ende met sericheiden so begrepen
Ende in vulen sonden werden so quaet,
Ende jegen die wet doen, verstaet,
In vele sticken, ende achterdringen (nl. die wet d.i. het geloof.),
Ende ongelove oec vortbringen.
De voorbeelden van achterdringen zijn in 't mnl. zeer schaars. Het Mnl. Wdb. geeft slechts één voorbeeld, nl. Heelu 5535: Ende doen hi wert achtergedrongen.
| |
[pagina 286]
| |
Op deze plaats geeft ons het lat. postponentes de zekerheid dat wij ook hier het woord achterdringen moeten lezen. Achterdringen bet. terugdringen, op den achtergrond dringen, tegenwerken (opp. vortbringen in den volgenden regel.) Het is in dezen zin (de fig. opvatting) synoniem van achterdromen, achtersteken en achtersetten. Zie Mnl. Wbd. in vv. Een ander voorbeeld van achterdringen, doch in eig. zin, leest men Brab. Y. VI, 6065: Hoe hertoghe Wenceline waert
Achtergedrongen daer met crachte.
In intr. zin, nl. dien van achternadringen, met gedrang achternakomen vinden wij het woord Brab. Y. II, 1252: Tvolc quam achter te hope gedrongen met groten scaren.
Cap. 19, vs. 5: Erehande volc ......
Die der liede sonden selen eten,
is, hoe vreemd de woorden ook klinken, volkomen in orde. Zij zijn de vertaling van het Lat. (Fabricius, Bibl. (ed. 1858) III, 243): ‘Insurgent gentes, quae comedent peccata populi.’ Vs. 63: Si selen ongemoemde dingen
Ende qualike bejaecht te gader bringen,
is de vertaling van Lat.: tollent res injustas et male acquisitas.’ Wij weten nu dat ongemoemt hoogst waarschijnlijk eene vertaling van injustas moet bevatten, maar voorloopig ben ik niet in staat, over het duistere woord ongemoemde eenig licht te doen opgaan.
Cap. 20, vs. 3; Ende tfolc sal van dage te dage
Quader werden alle faelge,
Ende hard ende trege, hoe soet gaet.
Het Lat. is hier (t.a.p.) beknopter en heeft slechts: ‘Po- | |
[pagina 287]
| |
pulus de die in diem durior erit.’ Doch alle faelge moet reeds alleen om het rijm als bedorven beschouwd worden, en de uitdr. die men verwacht, kan slechts de beteekenis hebben van langzamerhand of een derg. begrip: allengs, allmählig, enz. Het mnl. nu biedt eene uitdr. aan, die volkomen aan de hier gestelde vereischten voldoet, nl. alle slage, dat in de genoemde bet. o.a. voorkomt:
H.d. Heim. 1127: Herfst comt, als der sonnen ganc
Vor winter maect even lanc
Bede den dach ende die nacht ...
Die lucht vercout dan alle slaghe.
en Nat. v.H. 263: Die mane, te vijftien daghe
Gaet si breken (afnemen) alle slaghe.
Het comparatieve begrip is niet een onmisbaar kenmerk der uitdrukking. Vgl. Nat. v.H. 132 en
Mann. en Vr. Heim. 419: Daer na comt ............
Die swarte colore ende regneert vort
Van der negender ure van den dage
In har macht (?) alle slaghe
Toter derder uren mede
Van der nacht in die lede.
De bet. is hier voor zoover wij uit den zin kunnen opmaken telkens, elke reis. De uitdr. kan op twee wijzen aan deze bet. gekomen zijn. Vooreerst kan men vergelijken onze uitdr. slag op slag, het hd. allschlag, allebüff en allestraich (zie Ndl. Wdb. op Allebot) en soortgelijke uitdr. in 't Fr. met coup, b.v. à tous coups. vg. H.d. Heim. bl. 162. Aan den anderen kant bedenke men, dat slach ook de bet. van (wagen)spoor heeft, en in 't mv. ook voor wegen gebruikt wordt. Vg. Mor. 3195, Parth. 1172, Velth IV, 64, 96, Lanc II, 45741. Alle slage is dan volkomen hetzelfde als mnl. alle wege = eng. always = altijd, en in de beide eerste voorbeelden kan men alle slage | |
[pagina 288]
| |
door altijd (bij een comparatief begrip, lat. in diem) wedergeven. Vg. ook ‘vorwaertmeer alleweghe’. Mnl. Wdb. 197. Cap. 20, vs. 40. Vor devoteleke smekinge mede.
Daar het ww. coesdi uit vs. 37 moet worden herhaald, leze men: Vor devotie smekinge mede.
Het Lat. is ook niet overduidelijk t.a.p.: ‘Mementote quod eratis devoti adulatores, sancti hypocritae, enz.
Cap. 20, vs. 54. Vor cepere der sonden (nl. coesdi) met gewelt
Ordineren des gemaecs .....
Verswelgere alre spisen,
Begeren in vele wisen
Alre eren ende wachtere.
Het Lat. heeft slechts enkele punten van overeenkomst met onzen tekst, b.v. de ordinatores commodi en de desideratores honoris. Uit het laatste blijkt al dadelijk, dat in vs. 4 in plaats van begeren gelezen moet worden begeerre, d.i. hij die begeert, een woord dat ook elders in 't mnl, voorkomt. Vg. Kalender VII, 166: (Jhesus) hevet vele begheerres syns troestes, mer luttel die drucke ende liden begheren, en Ms. (Lett.) 75, fo. 117c. Een begherer der vreemder dinghe. De ‘cepere der sonden’ wordt in 't Lat. niet gevonden, maar dat het woord corrupt is, lijdt geen twijfel. De bedoeling moet zijn die zich van zonden onthoudt, die ze bestrijdt. Hoogst waarschijnlijk zal men moeten lezen: ‘tempere van sonden’, eene misschien niet zeer gelukkige navolging van het Lat. temperare a peccatis. Deze verbetering verschilt slechts zeer weinig van de door De Vries, Taalz. 33 vg. en Archief II, 138 (noot) voorgestelde. Het subst. temperre, dat ik in den tekst breng, wordt vooreerst door den zin gevorderd en is nog meer met het Hs. in overeenstemming dan de inf. temperen van De Vries, daar het Hs. heeft ce e en niet ce ē. Het is denkbaar dat in later Latijn temperator | |
[pagina 289]
| |
peccatorum gebruikt werd voor iemand die zich van zonden vrijhoudt. De verandering van ‘cepere’ in ‘tēpere’ is zoo gering, dat dit bijna geen verandering heeten mag.
Cap. 20, vs. 15. Also alse Simon Magus dede,
Die lud'er beden's Apostels mede
Onse Here dede vallen, ende breken daer
Sine beneden, ende plaechde swaer.
Het Lat. heeft hier t.a.p.; ‘Tunc cecidistis, sicut Simon Magus, cuius per orationes Apostolorum dominus ossa contrivit et plaga crudeli percussit.’ Men leze dus: Die bider beden sApostels .....
Onse Here dede vallen ende breken daer
Sine bene, ende plaechde swaer.
Een zeer aardig verhaal der geschiedenis van Simon den Toovenaar vindt men Ned. Proza 101-104.
Cap. 21, vs. 16: Hoe lange selewi dese treken
Gedogen van desen ongripenden dieren
Die hier gaen in wolfs manieren?
Doe wi ane, het es tijt.
Men leze: van desen omgripenden dieren
Die hier gaen in wolfs manieren;
Doewise ave, het es tijt.
Het Lat. (Lib. Div. Oper. P. III, Visio X Cap. 16) heeft slechts: ‘Quamdiu rapaces lupos istos patiemur et tolerabimus, qui medici esse deberent et non sunt,’ maar de zin kan niet anders worden aangevuld, dan op de wijze, door mij in den tekst voorgesteld. Omgripend van dieren gezegd, in den zin van roofzuchtig, komt in 't mnl., zoover ik weet, nergens elders voor, maar het is er zeer goed voor te gebruiken. Vg. onze uitdr. ‘een vuur dat om zich grijpt’, voor alles verslindt. | |
[pagina 290]
| |
Cap. 20, vs. 25 vgg.: hierom alse wrede diere
Werdense bestrict in dese maniere ....
Men leze: Werden wi bestrict.
Lat. t.a.p. ‘idcirco ut ferocissimae bestiae nos capiunt.’
Vs. 31 vgg.: Ende die wet si oec strueren,
Ende aldus die wolve verteren
Ende met overate verslinden;
Van overspele si hem onderwinden,
Ende bringen die re toe vele met
Si judiceren ons buter wet.
Lat. t.a.p.: ‘legemque destruunt, quemadmodi lupi agnos devorant atque in crapula voraces sunt, adulteriaque quam plurima perpetrant, et propter talia peccata absque misericordia nos judicant.’ Misschien moet men in den 2en regel het obj. van verteren en verslinden, nl. die scape, invullen, maar in elk geval moet de voorlaatste regel gelezen worden: Ende diere toe bringen vele met,
Si judiceren ons buter wet.
‘die er zelf zooveel aan doen, zich er zoozeer aan schuldig maken, veroordeelen ons er om.’
Vs. 52: si selen hebben onder
Alle riken ende distenberen,
lees: disturberen: Lat. t.a.p.: ‘totam regionem sibi subjiciendo disturbabunt.’
Cap. 22, vs. 27: Besie wi erffelike daer nare
Met discrecien, ende nemen ware
Wat dat hem geoffert es
Vore die ziele.
| |
[pagina 291]
| |
Men leze: Besiewi erenstelike daer nare.
Lat. 1.1. ‘Diligenter autem consideremus, quid cum magna discretione pro animabus defunctorum oblatum sit.’
Vs. 37: Die werelike liede selent al
Entsce goet hebben groet ende smal.
Lees: selen al
Derdsce goet hebben.
Lat.: Omnipotens enim Pater recte divisit omnia ...., terram vero terrestribus.
Vs. 42: So dat niement des anders deel
Met rove, noch met genen sticken
Vort ne sal dat men ontplicke,
Want en seide niet none geboet enz.
Lat. t.a.p.: ‘ita ut neutra pars istorum aliam per rapinam opprimat. Deus quidem non praecepit, enz.’
Men leze: Vort ne sal nemen no (?) ontplicken,
Want God en seide niet none geboet.
Ontplicken is wisselvorm van ontplucken, evenals sticken van stucken. Ontplucken in den zin van afnemen, berooven komt meer voor. Zie Oudem. i.v.
Cap. 23, vs. 19: Al wenende ende al clagende mede
Secgen si: Dese werd ter stede
Om dat wi den Aelmachtigen God
In onse Orden niet sijn gebod, ....
Hierom so siwi ontset.
| |
[pagina 292]
| |
De woorden zijn hier zeer verward, doch er is slechts eene zeer kleine fout in; de voornaamste fout ligt in de interpunctie en verklaring van Le Long: Men leze: Al wenende ende al clagende mede
Secgen si dese wort ter stede:
Omdat wi, enz.
Lat. (t.a.p.): ‘Ululando clamabunt et dicent: Quia omnipotentem Deum in ordine officii abjecimus, idcirco super nos confusio haec inducta est.’ Gebod als bnw. ken ik niet. Ik houd het er voor, dat aan 't begin van den volgenden regel Doen moet worden ingevoegd.
Cap. 25, vs. 29. Ende die pays, die oec vor dien
In den tijt, dat God vorwaer
Geboren werd, die werdet daer
In dien tiden volwilt algader.
Lat. 1.1.: ‘Pax enim illa, quae adventum Incarnationis Filii Dei praecesserat, illis diebus pleniter perficietur.’ Men leze dus: ‘Die pays, die was vor dien, .... die werdet daer .... volvult algader.’ Volvullen is een gewoon woord in 't mnl., eng. to fulfill.
Cap. 26, vs. 1. Na desen pays, die nu ter ure
Was al die werelt dure,
Soe sal alle grote comen
Alse vore nie was vernomen.
Lat. C. 21. t.a.p.: ‘Tanta pericula praefatam quietem subsequentur, quanta prius visa non sunt.’ Lees dus: Soe sal also grote vrese comen.
Vg. vs. 7. In vs. 8 moet ontsien veranderd worden in gescien.
Vs. 18: Wach dor wat si wi getoren.
| |
[pagina 293]
| |
Lat. t.a.p.: ‘Ut quid nati sumus!’
Men leze dus: Wach, dor wat siwi geboren!
De verklaring van Le Long is geheel verkeerd en, zooals gewoonlijk, op den klank af gegeven.
Cap. 27, vs. 6, vgg.: alsoe dat Keyserike met allen
In vele handen sal comen mede
Overmids die verhoelne Godlijchede
So dat bina sal al gebreken
Ende overmids haer quade treken
Dat Keyserike na dien tijt.
Deze woorden zijn vrij verward, doch met eene eenvoudige wijziging te recht te brengen. Men verzette nl. regel 4 en 5, en leze: Overmids die verhoelne Godlychede
Ende overmids haer quade treken,
So dat bina sal al gebreken
Dat Keyserike.
Lat. 1. 1. Cap. 25: ‘ita ut imperium in manibus eorum divino judicio paulatim decrescat et deficiat.’
Cap. 27, vs. 43: Dan selense ander meester maken
Ende artscepscepe om dese saken
In andren namen, in menigerhande rike,
Die vorddragen ende selen wiken
Ende also dat die Paus tien tiden
Verloes sine macht wide ende siden.
Latt. 1. 1.: ‘Alios quoque magistros et archiepiscopos sub alio nomine in diversis regionibus sibi praeferent, ita ut etiam apostolicus eo tempore.... Romam.... vix obtineat.’ Het Lat. sibi praeferent, heeft de bet. van over zich aanstellen, en het is mogelijk dat de dichter dit bedoeld heeft in het 4e vers. Men | |
[pagina 294]
| |
verbetere hiernaar artscepscepe in artsbisscopscepe, Die vs. 4 in diesi, schrappe Ende in vs. 5, verandere tiden en siden in tide en side; verloes in verliest en vatte ende in vs. 4 op als quibus.
Vs. 63: So dat si niet wederkeren
Ter quaetheit ende ter trecheit swaer,
Die si vore hadden daer.
Lat.: ‘ne deinceps malis illis affligantur, quibus divino nutu prius afflicti sunt.’ Er schijnt hier niet letterlijk vertaald te zijn. Malum dat hier als ramp bedoeld is, schijnt als boosheid, zedelijk kwaad te zijn opgevat. Van daar dat het eenigszins moeilijk is, te beslissen, door welk woord trecheit, dat corrupt is, moet worden vervangen. Het eenvoudigst komt mij voor het te veranderen in arecheit, d.i. archeit, syn. van quaetheit. Cap. 28, vs. 10. Ter onderleringe. Verbeterd door De Vries in ter ouder leringe. Zie Taalk. Bijdr. II, 80. De onmiddellijk volgende verzen zijn ook niet in orde: Alse in ere onwerden sijn toe gevare
Ende an die keerden ende die houde;
Ende doen yegewelc coninc boude
Ende prinsen ende biscope met
Hebben si hem daer toe geset,
Dat si hem castien daer
Bi den andren so openbaer.
Lat. C. 26: ‘ita ut homines illorum dierum ad antiquas consuetudines et disciplinas antiquorum hominum in honestate se convertant, et eas teneant et observent sicut antiqui illas tenere et conservare consueverant, sed etiam tunc unusquisque rex et princeps, ac episcopus .... se ipsum in alio castigabit.’ Het is mogelijk, dat Velthem niets begrepen heeft van den zin der woorden, die hij vertaalde; het kan zijn, dat hij inhonestate gelezen heeft voor in honestate en dat daaraan onwerde is toe te schrijven. Maar behalve deze fouten zijn er nog an- | |
[pagina 295]
| |
dere te verbeteren. Men leze gevaren in plaats van gevare, houden voor houde; dan voor doen (vs. 3) en schrappe si in vs. 5. Velthem las ook misschien castigavit voor castigabit.
Cap. 29, vs. 27: Alsoe dattie werelt nie
In sonegen stote quam als die.
l. sodanegen state. Lat. t.a.p. eenigszins anders: ‘quoniam mundus in uno statu nunquam permanet.’ In vs. 13 van hetzelfde hoofdstuk moet natuurlijk reinichede veranderd worden in onreinichede, lat. immunditiae.
Cap. 31, vs. 10. Want si ne hebben niet openberd
Den tijt no bekint met,
Die ic hem te kinne had geset.
Wat openberd hier beteekenen moet, is mij niet duidelijk. Lat. (Hild. Epist. 48) heeft slechts: ‘quia tempus illud non cognoverunt, quod eis ad videndum et subditos suos ad docendum dedi.’ Men verwacht een woord dat gebruiken, besteden of een syn. van bekinnen uitdrukt.
Cap. 31, vs 15: Want die werd sijn gegeven
Om te voeden die cleine int leven
Die gi met rechte maket blide
In den tiden, maer in ontide.
Duister. Lat. t.a.p. heeft: ‘Nam et ubera ad nutriendum parvulos meos eis data sunt, quae ipsis recto et congruenti tempore non praebent.’ Werd is dus corrupt, indien nl. niet Velth. gelezen heeft verba voor ubera, hetgeen ook al niet tot de onmogelijkheden behoort. Maar het meest waarschijnlijk komt mij voor, dat werd moet veranderd worden in uder of uuder (Kil. ook wder). Men behoeft dan slechts de d te verplaatsen. - In vs. 3 moet met rechte veranderd worden in niet | |
[pagina 296]
| |
rechte, waardoor maer in vs. 4 beter verklaard wordt; eindelijk leze men tide voor tiden.
Cap. 31, vs. 19: Daerom die kindere, die pelgrime
Van honger sterven selen 's ni me (!)
De schrijfwijze is al even fraai als Le Long's verklaring. Men leze alse pelgrieme: sniemen, ‘unde sicut peregrini filii fame multi defecerunt.’ Velth. heeft weer niet bijzonder veel van den Lat. tekst begrepen.
Vs. 27: Si willen bliscap hebben groet
Sonder enich verdringen bloet.
lees: verdienen, lat. ‘gloriam absque merito habere volunt.’
Vs. 43: Wat die duvel in hem sal
Van secgen u quaetheit al.
Men leze: ‘Want d.d. sal Van u secgen quaetheit al.’ Lat.: ‘Nam et diabolus in semet ipso de vobis dicit.’
Vs. 73 vgg.: Ende die duvel sal dan comen
Met blickecheit, hebbic vernomen,
Ende met ansichte vord
Ende sal secgen dese word;
Lat: ‘diabolus pallida facie veniet.’ In plaats van deze 4 regels leze men dus deze twee: Ende die duvel sal dan comen
Met bleken ansichte, hebbic vernomen.
De duivel zegt hier niets in het Lat. en vs. 77 is dus hier volkomen ongepast. Eerst vs. 79 begint hij te spreken.
Vs. 37: dese sal ic so dic sonderen, ....
Dat ic minen wille sal al
Vorderen.
| |
[pagina 297]
| |
Volgens Le Long: bet. de eerste regel: ‘deze zal ik zoo dikwijls doen zondigen (!!).’ Men leze fonderen. Lat: ‘eos omnibus modis ita infundere (volo), ut omnem meam voluntatem perficiant.’
Vs. 41: Aldus sal ic in dese liede
Mijn teken ende al mine bediede
Assuveleeren, gelijc oft van Gode
Algader quame mine gebode.
Volgens Le Long bet. assuveleren zooveel als verzekeren. Het fr. assurer leek er genoeg op om het als verklaring te kunnen gebruiken! Men leze: assimileren, Lat.: ‘Sic in hominibus istis signa mea omnipotenti Deo assimilabo.’
j. verdam.
Amsterdam, Juli '81. |
|