Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 1
(1881)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| |
Een nieuw hoofdstuk der Tweede Partie van den Spiegel Historiael.Hoe algemeen bekend de Spiegel Historiael van Maerlant, met de vervolgen van Utenbroeke en Velthem, in de 14de eeuw geweest is, blijkt uit het groot aantal fragmenten van verschillende handschriften, die allengs te voorschijn zijn gekomen. Ook na de voltooiing van onze uitgave der Tweede Partie kwamen alweder nieuwe bladen voor den dag. Vooral werd, eenige maanden geleden, eene belangrijke vondst gedaan door Mr. N. De Pauw, Procureur des Konings te Brugge, wiens Bijdragen tot de Geschiedenis der Middelnederlandsche Letterkunde in Vlaanderen reeds het bewijs hadden geleverd, hoeveel merkwaardigs bij ijverige nasporing nog in de Vlaamsche archieven kan worden ontdekt. Ook zijn onderzoek naar de overblijfselen van den Spiegel, die nog wellicht te Brugge mochten schuilen, werd met eene gewenschte uitkomst bekroond. In het Stads-Archief mocht het hem gelukken drie perkamenten bladen te vinden, in groot-folio, met vier kolommen op elke bladzijde, elke kolom van 76 a 80 regels, en dus kenlijk afkomstig van het kolossale handschrift, dat eenmaal al de vijf partieën van den | |
[pagina 116]
| |
Spiegel moet hebben bevat, en waarvan tot dusverre reeds 13 geheele en 2 halve bladen elders waren teruggevondenGa naar voetnoot1). De gedeelten van hetzelfde handschrift, die indertijd door den heer Van der Haeghen werden ontdekt en gewoonlijk de Gentsche fragmenten genoemd worden, moesten eigenlijk de Brugsche heeten; want ook deze waren van Brugge afkomstig, waar zij als omslagen van erfboeken dienst hadden gedaan. De drie nieuwe bladen, nu door Mr. De Pauw in het Archief van Brugge gevonden, en mede in tweeën gevouwen om tot hetzelfde oogmerk te dienen, dragen de volgende opschriften van eene latere hand: ‘Ommelooper van de goederen in Maldeghem, de anno 1559’; ‘Cohier of beterdynghe der prochie van Litteweghe, de anno 1694’; ‘Beterdynghe van de .... landen onder deselve heerelijchede, 1699, 1700’; en ‘Ommeloopere van de Coopmanspoldere (toebehoorende J.B. Maelstaf), anno 1717.’ Het blijkt derhalve, dat het handschrift in de 16de eeuw uiteengescheurd is, om de bladen tot omslagen voor de rekeningen enz. van verschillende gemeenten te gebruiken. Daar de genoemde dorpen alle in de omstreken van Brugge gelegen zijn, en een ander blad in het Archief van St. Anna-ter-Muiden gevonden werd, is het niet onwaarschijnlijk, dat in en rondom Brugge nog wel meer bladen verscholen liggen. De Vlaamsche letterkundigen zullen, naar wij hopen, geene moeite sparen om er onderzoek naar te doen. Van een zóó onschatbaar handschrift moet elk overblijfsel opgespoord en aan de wetenschap dienstbaar gemaakt worden. Van de drie nieuwgevonden bladen behooren er twee tot de Eerste Partie. Het eene loopt van C. XXVIII, vs. 34, tot | |
[pagina 117]
| |
C. XL, vs. 12, van het Zesde Boek; het andere bevat een gedeelte van het Achtste Boek, en wel van C. XLII, vs. 37, tot C. LIV, vs. 30. Van een en ander had Mr. De Pauw de goedheid mij eene collatie te zenden. Wat de varianten voor de critiek van den tekst belangrijks opleveren, hoop ik bij eene latere gelegenheid mede te deelen. Thans bepaal ik mij tot de Tweede Partie, van welke het derde - verreweg merkwaardigste - blad een tiental hoofdstukken bewaard heeft. Het fragment begint met de drie laatste verzen van C. X van het Derde Boek, welk hoofdstuk in ons tekst-hs. ontbreekt. Daarna loopt het geregeld door tot het eerste vers van C. XXI, en bevat dus gelukkig ook het geheele 20ste hoofdstuk, waarvan in het Weener hs. slechts de vier eerste verzen voorkomen, terwijl voor de rest naar den Breviarijs wordt verwezen Doch behalve deze aanwinst van een verloren hoofdstuk levert het fragment ook bruikbare bijdragen voor de critiek van C. XI-XIX, o.a in C. XII een zestal verzen, die in het tekst-hs. bij vergissing waren overgeslagen. De lezingen van het fragment, ofschoon niet altijd zuiver, zijn toch meermalen boven die van het Weener hs. te verkiezen. Op sommige plaatsen worden onze emendaties er door bevestigd, op andere nieuwe verbeteringen aangewezen. Ik laat hier de collatie volgen, voor zooverre althans de belangrijkste varianten betreft, en ten slotte den tekst van het nieuwgevonden hoofdstuk, met die aanhalingen uit Vincentius, die tot recht verstand onmisbaar zijn. C. X. De drie laatste verzen van dit cap., dat in het Weener hs. geheel ontbreekt, luiden aldus: Int jaer ons Heren, heb ic verstaen,
CC ende X werf drie:
Wie so wille, geloves mie.
C. XI. vs. 3 en 4. De omzetting van deze beide verzen wordt bevestigd. 6. Ciricuse. 7. Tarsen. 14. De woorden Dat si kersten was ontbreken te recht. 15. Enten sone (blijkbaar de ware | |
[pagina 118]
| |
lezing). 20. brocht dare (zonder nare). 25. hem emmer weder. 32. kerker heeft mense g. 37. Moghe geven (de ware lezing). 38. Gaderde weder die sticken mit eren. 39. so ict bekende. C. XII. vs. 19. liede ontbr., te recht. 21. al bloot. 22. Ende Apolijn twine troest hi die sine. 24. Doe ontbr., en te recht, want nu blijkt dat de ware lezing is: Die hier sterven bi hem?’ Te hant Sprac uten b.d.v. 35. Daer hi voer, grote deemsterhede (de ware lezing, blijkens Vinc.: Unde vero proficiscebatur, tenebre videbantur). 48. Achte ware. Ook bij Vinc. octo. 52. si M. God anevaen. 71. saen. 106 vlg. Deze beide verzen ontbr., terwijl 105 en 108 aldus luiden: Die haer misdaden clene no groot, Maer een liebaert heeft gedoot. 111. Onze verbetering wordt bevestigd. 113. speersde. 114. daer ontbr. Tusschen 116 en 117 ontbreken in het Weener hs. zes verzen, die hier teruggevonden worden en aldus luiden: 116[regelnummer]
Mittien die keyser geboot
Dat men haer thaer ofscere,
Als offer an laghe hare were.
Ende si sprac ten keyser dare:
‘Also alstu mi nemes mijn hare,
So sal di nemen dijn rike God.’
Doe was si na skeysers gebod
117[regelnummer]
In Seus tempel geleit ter stede.
De inhoud van die verzen komt ook bij Vinc. voor. De afschrijver van het tekst-hs. heeft zich blijkbaar vergist, doordien zijn oog van die keyser geboot op skeysers gebod afdwaalde. 121. sderden dages. 126. An M. heefti gesproken. 131. hem ontbr. 143. tijt oec w. 145. Ypolijt. 148. Dat nut mach geven. C. XIII. vs. 5. CC ende XXXVII mede. 8. haddi den cure. 14. Onze verbetering betrapen wordt berestigd. 19. Was dese van Rome gheboren. 24. Van Puppine. C. XIIII. vs. 4. VI jaer was hijt int r. 8. stichte. 12. Teropompus. 18 vlg. Onze verbeteringen worden bevestigd. De beide verzen luiden aldus: Dattene buten Rome der stede Philip, een | |
[pagina 119]
| |
groot here, versloech. 22. Te Rome een groot here voor desen, maar de lezing van het Weener hs. is natuurlijk de ware. Bij Vinc. heet Philippus prefectus pretorii. C. XV. vs. 8. voor den tiden. 17 en 18. In omgekeerde volgorde. 20. Dese keyser ontfine kerstenhede (De ware lezing. Achter vs. 18 behoort eene komma, achter vs. 19 eene punt te staan). 21. Bi P. 22. sprake an. C. XVI. vs. 15. te verderven. 18. Dan si die vrucht b., doch de lezing van het Weener hs. is de ware. 19 en 20. Dan daer bi die dinc gescieden, Die si den pape hoorde bedieden (blijkbaar de ware lezing). 24. Een knapelijn kint. 25. Wil si. 28 en 29. An onse kint en sellen wi Ons besmetten niet. 31. liet. 34. het ontbr. 35. het ontbr. 36. int getal. 37. Daert. 42. Stoet hi ende. 43. dien loven dese k. 44. Bringe mi. 45. staen. 46. die woorde. 47. Ponciaen (zoo ook vs. 55 en 67). 53. Vragede wat ware. 54. Die si daer h.h.s. 61. sijn meester. 64. Alse hi gisteren was tenen male. 68. hem dat d. 71. gaen. 76. an hem gegaen. 85. Poncius om hem beraden. 86. Hoe sijt met meesten love gedaden (de ware lezing). 87. h. doe d.m. 90. Gaf hi dese a. 94. Ende si seiden: daer om wilwi. 97. En weest hier of meer misraect, 98. Ens - die. 105. vingen. 112. also ontbr. 113. Ende wart so k.e.h. 114. Ende crancte kerstijnheit sere. C. XVII. vs. 8. Ter keysere onwarde. 9. So - slaen. 10. Waer d.m. kerstine c. bevaen. 11. De ontbr. 12. die ontbr. 14. F. wi n.h. 18. van hogen (aldus te lezenGa naar voetnoot1)). 23. de ontbr. 24. E. in der w. C. XVIII. vs. 2. Denijs (zoo ook vs. 11). 4. Alse m. hare vulre partien. 7. Hoe p. om m.h. dus sere. 9. ghichte. 10. gedichte. 16. bescreef. 17. Die passie van vele m. 21. tide ontbr. 22. maecte die heidine. 27. tormenten. 28. si grote p. 29. Me- | |
[pagina 120]
| |
trinus (bij Vinc. Metranus). 31. tlijf stucken. 32. Dat en. 33. hem ontbr. 36. nam hi. 37. slepedense. 38. si dat lijf. 40. stont. 41. niene voeget. 42. geloeget. 45. diet al g. 48. Si togen haer uut. 52. w. daer die dinc. 54. te pinen mach b. 55. ontfesten (bij Vinc. ut ei omnes iuncturas membrorum prorsus solverent). C. XIX. Opschrift. Van Novate den buggere. Vs. 1. Luttel kende die quaet. 3. desen stonden. 4. hoeftsonden. 6. Hem ontbr. 7. Om geen berou no om ghene. 11. tegen dese. 16. in was ontmaect. 21. screver (aldus te lezen). 22. Mits die. 25. toget. 26. D.h. menich h. besmet. 27. twereltlike. 28. Dat al mit banden bint. 29. si ghene d. 32. Neen, si besurent sware. 34. Ende niet heren van den gewinne (eene lezing, die met het Latijn van Vinc. beter overeenstemt).
En nu volgt het 20ste hoofdstuk, dat in het Weener hs., op de vier eerste verzen na, ontbreekt. Het luidt aldus:
Van sint Aechten. XX.
Ga naar margenoot+EneGa naar voetnoot1) van zeden, scone, utevercoren
Was Aechte, ene maget welgeboren
Van Cathanense. Nu quam van hare
Voor Quintiane die niemare,
5[regelnummer]
Diese te wive hebben woude,
Dat si node loven soude,
Die baeliu was van den lande.
Maer als hise kerstijn bekande,
Doe dedise mit enen wive,
10[regelnummer]
Die was van onsuveren live
Ende vele der werelt hadde geplogen,
Of sise yet soude mogen bogen
Tsinen wille in enigher wise.
Dit wijf hiet Affrodise,
| |
[pagina 121]
| |
15[regelnummer]
Diese niet verkeren mochte.
Doe deetmense in den kerker onsochte
Ga naar margenoot+Een stic, ende doe vragede men hare
Wat si woude; al openbare
Seide si dat si ware kerstineGa naar voetnoot1).
20[regelnummer]
Doe ghinc men haer doen pine.
Men hincse in eculio,
Een torment dat heet alsoGa naar voetnoot2),
Daer si of seide dat haer bequame
Alsof sire goede niemare of vernameGa naar voetnoot3);
25[regelnummer]
Want si seide, die maget fine,
Dat men dade menige pine
Aen dien tarwe, dit grene goet,
Eer men in den spiker doetGa naar voetnoot4).
Doe dede men haer die borst ofsniden.
30[regelnummer]
Te Quintiane sprac si tien tiden:
‘Du souds te rechte gevroeden bet,
Dan te quetsen dat let
Dattu zoges an die moeder dijn’.
Doe was gedaen dat magedijn
35[regelnummer]
In den kerker van felre wise,
Sonder dranc ende sonder spise.
Nachts quam sinte Pouwels te hare,
Als oft een aersater ware,
Ende hi seide hi woutse genesen.
40[regelnummer]
Si seide, dan soude niet wesen
Dat si genase bi eertsche saken.
| |
[pagina 122]
| |
Hi loech; doe wildi haer cont maken,
Dat hi van Gode gesent daer was.
Hi voer wech ende si genas
45[regelnummer]
Ende si heeft onsen Here gelovet.
Van vare worden si al verdovet
Van den lichte dat si daer sagen,
Also dat si haer gewagen
Dat si wech ghinge, worde sijs te rade.
50[regelnummer]
Si seide dat sijs niene dadeGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Des vierden dages wart die heilige maget
Voor den baeliu gebrocht, die vraget
Wie dat se hevet genesen,
Of si tsinen wille sal wesen.
55[regelnummer]
Si seide: ‘Daer en helpt niet om gehaect.’
Doe dedise wentelen al naect
Op gloeyende colen ende scerve gemancGa naar voetnoot2).
Doe wart daer eertbeve drancGa naar voetnoot3).
Een deel des muers viel van der poort,
60[regelnummer]
Ende heeft ij. grote heren vermoort.
Doe riepen die liede alre meest,
Dat daer gesciede dat tempeest
Dor donrecht dat men an hare dade.
Hierom wart men te rade,
65[regelnummer]
Dat mense ten kerker dede gaen.
Ende als sire in quam, also saen
Viel si neder in die gebede,
Ende gaf Gode die ziele ter stede.
Die kerstine namen den lichamen
70[regelnummer]
Ende gaven hem sepulture tsamen.
| |
[pagina 123]
| |
Doe quam daer een enghel rene
Ende gaf ene tafel van stene,
Daer men dit in bescreven siet,
Na dien dat tLatijn bediet:
75[regelnummer]
‘Si hadde enen heiligen sin,
Ghewillich ende haers dancs daer in,
Altoes in die ere van Gode,
Verlossigge haers lants van node’Ga naar voetnoot1).
Hierna die baeliu Quintiaen
80[regelnummer]
Die is in een scip gegaen,
Van peerden geslegen over boort,
Verdronken ende verdreven saen voort,
Dat men niet geweten can
Dat hi oyt vonden was, die manGa naar voetnoot2).
85[regelnummer]
Alst getide quam van den jare,
Dat seg ic u voor ware,
So wart gesien daer comen voort
Uut enen berghe bider poort
Groot vier, dat liep ter poorten waert
90[regelnummer]
Alse dat water loopt ter vaert.
Ende alsmen geware wart daer ave,
Liepen die heidine ten grave
Ende namen tdecsel so daer mede
Jegen tfier, ende daer ter stede
95[regelnummer]
Daer sijt gemoeten ist gecisseert,
Datten menigen heeft bekeertGa naar voetnoot3).
Hierna volgt nog het opschrift van C. XXI met het eerste vers van dat hoofdstuk, evenzoo luidende als in onze uitgave. | |
[pagina 124]
| |
Het opschrift echter is niet gelijk. Het luidt: Van den seven slapers. En werkelijk is dat opschrift het ware, als blijkt uit de lijst der hoofdstukken van het Derde Boek, in onze uitgave bl. 131. Mochten weldra nog andere bladen van het groote handschrift aan het licht komen en nieuwe bijdragen leveren tot aanvulling der nog ontbrekende gedeelten van den Spiegel Historiael.
m. de vries. |
|