Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *6]
| ||||||||||||||||||
William Moris - 24 Maart 1834 - 3 October 1897
| ||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||
De tentoonstelling van het moderne boek in het Museum Plantin-Moretus te AntwerpenWil men een gerechtigd oordeel uitspreken over wat deze Tentoonstelling heeft gebracht, en haar juiste beteekenis kenschetsen, dan moet men allereerst nagaan welke de inzichten waren die de inrichters bezielden, wat zij bedoelden en onder welke voorwaarden de Tentoonstelling tot stand werd gebracht. De eigenlijke aanleiding tot het houden dier Tentoonstelling ligt in een feit van materiëele orde: er werden namelijk in het vorige jaar een paar oude huisjes palende aan de achterzijde van Plantin's huis, in de Heilig Geeststraat, door de Stad ingelijfd. En toen was meteen ook het denkbeeld opgerezen die huizen inwendig geheel om te bouwen in den trant der 16de-eeuwsche woningen. Van eerstaf had bij den Conservator, den heer Max Rooses, vastgestaan, dat die huizen het aloude domein der Plantijnsche drukkerij moesten vergrooten. Zoo won men voor het Museum een viertal zaaltjes, welke bestemd waren voor het bergen van de talrijke verzamelingen, waar tot dan toe geen ruimte genoeg voor gevonden was om ze tot haar recht te laten komen. Nu is de waardige Conservator van Plantin's Huis, zooals bekend, een man van initiatief, en zoo rijpte in zijn hoofd het denkbeeld: eens te verzamelen wat er in onzen tijd zooal aan degelijk en keurig typographisch werk verricht werd; de eclectische bibliophiel Max Rooses verheugde zich bij voorbaat in de gedachte, naast al het voortreffelijke van vroeger tijd, ook bijeen te krijgen al het mooie wat den dag van heden tot stand was gebracht door de boekmakers van beroep; als bewaarder van zijn Museum, was het hem een ware versnapering, na zoovele jaren met ‘jaloersche zorg’ de schatten van eertijds bewaakt en verzorgd te hebben, nu ook eens het nieuwe te mogen herbergen, en hij stelde zich levendig voor wat de oude Plantin zelf er over gedacht zou hebben: en zie, uit zijn oude lijst keek de oude heer, met zijn schrander bedachtzaam gelaat gemoedelijk naar zijn ‘huisbewaarder’ en zei van ja. En zoo gebeurde het. Maar, zoo men weet, is de heer Rooses, behalve een man van initiatief, ook iemand die begaafd is met een zeldzame mate van doordrij vingskracht en vasthoudingsvermogen. Wie, in 1890, den Boekwezendag | ||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||
bijwoonde, weet wat hij van die in dubbelen zin éénige vergadering gemaakt heeft: uit alle plaatsen van Europa waren toen schriftgeleerden, boekwormen en boekenliefhebbers naar de Scheldestad gekomen, en hielden er ernstige, degelijke besprekingen - die in een lijvig boek, dat de ijverige inrichter zelf bezorgde, bewaard zijn gebleven - en waaruit nog voor langen tijd veel belangrijks te putten blijft. De heer Rooses wist voor zijn nieuw plan een kring van belangstellenden te winnen; een inrichtingscommissie kwam tot stand - en, na menige bijeenkomst - waarin ieder, die iets te zeggen had, zijn steentje in het zakje werpen kon, werd met het werk begonnen. Groote eenheid en algemeen bewustzijn van wat er te doen viel, ik moet het eerlijk zeggen, was er van eerstaf niet. De leden der commissie waren wel wat heel talrijk, en de steentjes in het zakje zouden een aardig mozaïek van diverse schakeeringen en zelfs van dissonante kleuren gevormd hebben. Maar... de zaak is, dat ten slotte de weg gevonden werd, die leiden zou tot een resultaat. Men werd het eens dat, gezien de geringe ruimte, maar een zeer beperkte keus van modern boekwerk zou bijeengebracht mogen worden; niet álles wat verschenen is, maar 't beste, of iets van 't beste, moest er aanwezig zijn: de Tentoonstelling moest een overzicht leveren. En daarom moest eerst en vooral getracht worden, dat de hoofdstroomingen, die in de boekdrukkunst der laatste jaren merkbaar zijn, goed zouden te vatten zijn geweest in deze kleine ‘bloemlezing’. Daar zat hem nu juist het moeilijke. Probeer een strooming te herkennen, in een poel of stilstaand water, waar sinds vele tientallen van jaren de gewone kikkers en padden rustig hun kikkerend kwaken laten ketteren - onbezorgd of er in de wijde wereld, buiten hun rustig poeltje of stilstaand watertje, nog wat gebeurt, waarvan in hun vernepen kikkersbrein niet eens een vermoeden bestond. Ik vraag verschooning voor de onbeleefde beeldspraak, maar ze drukt eenigszins uit wat ik meen. Natuurlijk liggen die poelen verre buiten de grenzen van ons geliefd vaderland, en de nauwkeurige plek op de landkaart van Europa zou ik niet goed kunnen aanwijzen. Maar één ding staat vast: van een strooming, een ware herleving, een welbewust pogen tot hernieuwing was maar in één land van de wereld een duidelijk en goed afgelijnd spoor te vinden, en wel in Engeland, in het land van William Morris. Die naam was een mijlpaal, een vuurbaak in de duisternis. En, met sterke vergrootglazen naar alle zijden rondturend, van op den hoogsten top van de Antwerpsche kathedraal, bespeurde iemand, dat er ook beweging was.... in Scandinavië, dat er in Duitschland een hoop mieren aan 't krioelen was in vreemd gedoe - dat ze in Oostenrijk ook al | ||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||
wakker werden, in Zwitserland en Italië hier en daar ook begonnen éen arm of éen been omhoog te steken.... De torenwachter had ook in het dichterbijliggende Nederland allerlei beweging waargenomen, die hem erg begon te interesseeren. En toen hij ten slotte weer naar onder keek, kwam er waarachtig ook van dáár een paar seinen, dat niet alle leven in Plantins gewesten uitgedoofd en uitgestorven was. Nu maar met vlijt aan de taak. En de oproeping ging uit, het werd verkondigd wijd en zijd, dat Plantin zijn vakgenooten noodigde in zijn huis, en.... er kwam gang in 't spel. Maar - we mogen het hier weer op den ernstigen toon van den historieschrijver nemen. Wat er toen bleek was verbazend, evenzeer voor wie later de Tentoonstelling zagen, als voor hen die ze inrichtten. Wat te zien kwam, overtrof eenvoudig alle verwachtingen, en wederom bleek het, hoe weinig menschen er eigenlijk noodig zijn om een goede onderneming te doen gelukken. De commissie was zoo gelukkig in bijna ieder land de hand te kunnen leggen op een belangstellend en bekwaam persoon, die voor het verzamelen en verzenden van een keuze der beste produkten zou zorgen. En zoo mocht zij gebruik maken van de belanglooze medewerking van den heer A.S. de Rochemont, den redacteur van het Nieuwsblad voor den Boekhandel, die Noord-Nederland te Amsterdam vertegenwoordigde, van den heer J. Chatrousse, den secretaris van den Cercle de la Librairie te Parijs, die voor Frankrijk zorgde, van den heer Leo S. Olschki, die Italië voor zijn deel nam. De heer Dr. Leischung, directeur van het Kunstgewerbliches Museum te Brünn (Mähren), stuurde mooie exemplaren uit zijn museum en spoorde zijn landgenooten tot deelneming aan. De heer Arthur Wörnlein, beheerder van het Deutsches Buchgewerbehaus te Leipzig, bezorgde nagenoeg heel de Duitsche inzending. Voor Scandinavië zorgde een man ‘van goeden wille en bekwame vlijt’, Boktrycker Waldemar Zachrisson, die niet alleen uit Zweden, Noorwegen en Denemarken een honderdtal werken afzond, maar ons nog vriendelijk deelachtig maakte aan zijn ervaring als inrichter der Göteborgsche Tentoonstelling in 1900. En misschien heeft de Tentoonstelling aan dezen laatste de grootste verplichtingen van allemaal: hij was 't die de inrichters den weg effende tot Engeland en ons naar zijn bekende vrienden, de beroemde meester-printers van de Doves Press, de Ashendene Press, naar den befaamden boekbinder Douglas Cockerell, enz. enz. verwees en ons bij hen inleidde. En toen de schrijver dezer regelen met Pinksteren van dit jaar te Londen aanlandde, wist hij waar hij ze vinden moest, de mannen die al dat nieuwe leven in de moderne | ||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||
boekdrukkunst tot stand brachten, en aan wier werk ook onze Tentoonstelling haar welgelukken in de eerste plaats dankt. Kelmcsott Manor (William Morris' landhuis)
Het was daarmeê niet alles bereikt en gedaan. Wel moest er nog eerst storm geloopen worden tegen het Britsche flegma, dat van geen verzenden over zee wilde hooien, en aan ‘propaganda’ een broertje dood heeft. Men weet niet genoeg, hoe in de Engelsch-sprekende landen, verre van eenige reklame of bekendmaking te behoeven, de beste dezer pressmen alom bekend staan en meestal naar waarde geschat worden; daarbij worden zij door wereldtentoonstellingen, als St. Louis en vakkundige exhibitions, als toen juist in Agricultural Hall, te Londen zelf, nagezeten; zoodat bij de voornaamsten onder hen (die, als altijd, van alle gerucht afkeerig zijn) stilaan een onverschilligheid tegenover alle tentoonstellen was ontstaan. En zoo begreep ik spoedig hoe 't mogelijk was, dat bij een man als Cobden-Sanderson, den meester-boekbinder, dien ik zag in zijn werkers-pakje stillekens bezig in zijn stil kamerke te Hammersmith, vlak bij de Thames, op eenige stappen van het huis waar William Morris zijn Kelmscott Press deed werken, zoo besefte ik weldra dat veel aandringen bij dien man van eenvoud, los van alle wereldsche glorie, onnoodig was. Niet gauw vergeet ik het tooneeltje in dat werkhuis der Doves Bindery: Cobden-Sanderson in zijn linnen werkhemd, met zijn stemmig grijs gezicht, zat daar op zijn stoel met vóor zich wat leder, bordpapier en in zijn hand de ijzertjes: en met de aandacht van den middel-eeuwschen kloosterbroeder wrocht hij stille voort. En toen de vriendelijke gentleman, Mr. Emery Walker, de rijzige schoone man met zijn hoogrood wezen, mij zoo beleefd tot hem leidde en van het doel mijner komst sprak, klonk het uit Cobden-Sanderson's mond: ‘Och, laat ze maar 'es naar Hammersmith komen, ik zal het hun allemaal geerne toonen; maar dat nu weer gaan verzenden... wat nut heeft het? Dat maken ze dan weer elders na, en dat is toch niet goed, niet waar? Dat ieder doe lijk hij 't goed vindt, naar zijn beste krachten.... Maar, voegde | ||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||
hij er met zijn Britschen galgenhumor bij, ik zal toch 'es komen kijken, zulle!’ Dat mocht nu wel eens een mislukken heeten! Kelmscott House (William Morris' woning en drukkerij)
Wat heb ik nadien dikwijls de bezoekers der Tentoonstelling beklaagd, die, te midden van al het fraaie wat we aan Engelsche boekbindkunst bijeengekregen hebben, het werk van Cobden-Sanderson niet hebben te zien gekregen. De gastvrije, maar de wereldsche glorie ál te zeer versmadende meester, had mij naar zijn woning geleid - een ideaal van een woning, zooals ik er nooit een gezien heb, zoo sierlijk eenvoudig, zoo gezellig-stil was het daar in die groene kamer, met de cosy corners en de warm-groen geverfde houten lambrizeering. En, terwijl wij door 't venster keken in den tuin, waar William Morris elken dag van zijn zes laatste jaren gewandeld had (Kelmscott House ligt vlak naast Cobden-Sanderson's woning) haalde de meester-binder éen voor éen al zijn meesterwerk voor den dag. Het rijke en toch eenvoudig-volmaakte dier bandjes, die weelde van smaak en handigheid, het keurige en oogstreelende van al dat werk in woorden te laten voelen gaat boven mijn krachten. Maar.... ik wou over de Tentoonstelling spreken, en ik haast mij - verschooning vragende om het persoonlijke van dit laatste intermezzo - tot mijn schapen terug te keeren. Gelukkig dat de jongere vakgenoot van Cobden-Sanderson, zijn gewezen leerling Douglas Cockerell, een williger oor leende aan den overzeeschen bezoeker: hij steunde mijn pogingen bij den heer C.W. Beckett, den secretaris der London Central School of Arts and Crafts, dien ik eindelijk zoo gelukkig was over te halen om voor Engeland te doen wat elders in 't buitenland voor ons reeds gedaan was. De bejegening van den heer Douglas Cockerell, en het bezoek te zijnen huize in Ivy Cottage en in zijn werkhuis, waren alleraangenaamst: daar zag ik voor 't eerst die verrukkelijke bandjes, welke het sieraad onzer Tentoonstelling uitmaakten: de Dramatic romances and lyrics van Robert Browning en Tennysons Ballads. Ook Mr. C.H. St. John Hornby gaf | ||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||
mij zijn groote instemming met het plan te kennen, en van hem vernam ik ook weder die uitroeping, die ik in Engeland zoo herhaaldelijk te hooren kreeg: ‘Oh, the Museum Plantin! - Scarce you could have choosen a more appropriate place in the world for that purpose!’ De heeren Antwerpenaars vermoeden niet allen wat een juweel zij in hun geboortestad bezitten, en daarom haal ik gaarne die internationale blijken van waardeering aan, wel wetende dat deze voor sommige lieden meer beteekenis hebben dan de gewoonste waarheid op gewonen toon gezeid. Maar, zonder onze broeders uit... Noord-Nederland, zouden wij met ál dat nog niet tot een waarlijk overzichtelijke Engelsche afdeeling geraakt zijn. En daarom meen ik hier ‘een tol van erkentelijkheid’ te mogen betalen door de namen te noemen van hen die daartoe 't meest hebben bijgedragen: in de eerste plaats, de heer J. Visser, van Rotterdam, die ons nagenoeg al de boeken der Kelmscott Press en menig ander van de Chiswick Press afstond; dan de heeren Dr. N.J. Beversen en Edw. B. Koster. Den Chaucer hadden wij, door bemiddeling van een ware enthousiaste, Mevr. Logeman-van der Willigen, in leen gekregen van een milden Engelschman: den heer Herbert Ellis. Naarmate al die kostbare dingen in het Museum Plantin aankwamen, werden zij zorgvuldig ingeschreven, aan den assuradeur ter verzekering aangegeven, dan ‘gecatalogiseerd’ - in éen woord, ze ondergingen het lot van alle boeken die in de handen van bibliothecarissen vallen. Onnoodig erbij te voegen dat zij van den dag der aankomst, tot zij in glazen toonkasten hun plaats kregen, en... later, met de teederste zorgen omringd werden, dat de bewakers van het Museum vanwege den heer des huizes de strengste orders hadden ontvangen, wat betreft het bewaken van den dubbelen schat die hun thans toevertrouwd werd. De bezitters der boeken mochten waarlijk gerust zijn. Toen dan al die boeken netjes hun fiche gekregen hadden, en de catalogus bij brokstukken persvaardig naar den drukker gestuurd kon worden, begon het aangenaamste, belangrijkste en tevens niet het minst bezwaarlijke van de taak: die ruim duizend boekdeelen, folianten, kwartijnen en octavo's te bergen in... de vier kleine zaaltjes, en dat op zulke wijs dat de bezoeker er dag door zien kon, merken dat er, zooveel mogelijk, gestreefd was naar een overzichtelijk aantoonen van wat de boekdrukkunst der laatste jaren tot stand had gebracht. Er kwam nog heel wat kijken, en menigmaal waren het de heeren inrichters die op hun neus keken! Niet gauw zal ik de uitdrukking van 's heeren Max Rooses gelaat vergeten, en zijn half-verontwaardigd, half-klagend armen-in-de-lucht-werpen, toen ik hem nog eens, en dan nóg eens moest komen vragen, mij aan wat meer ruimte te helpen: wij kwamen niet toe, | ||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||
met de vier arme zaaltjes! En de conservator van Plantin moest, hoeveel het hem ook kostte, toch telkens toegeven, dat, al ging het op den duur over zijn hout, er geen ander middel op zat dan... in Plantin zijn domein te dringen en hem eerst een klein hoekje, daarna een galerie, toen een tweede, en ten slotte nog een heel zaaltje af te prachen! Het plaatsen der boeken in de eindelijk klaar gekomen lessenaars was een heele geschiedenis. De heer Max Rooses, die de benedenzaaltjes Nederland, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en België voor zijn rekening had genomen, werkte er dagelijks van 's morgens tot laat in den namiddag, en hoe dikwijls stond hij, haast wanhopig, te kijken op zijn werk: 't ging zoo verbazend moeilijk al die, dikwijls zoo disparate, elementen tot een harmonieerend geheel te schikken, op zulke wijs dat het beste evenals het minder beteekenende toch tot zijn recht kwam, op zulke wijs dat, niet alleen niemand gekrenkt werd, maar ook dat, na veel woekeren met de karige ruimte, er nog middel overbleef om te maken dat de bezoeker in dien overvloed van boeken het spoor niet bijster raakte. Zij die er licht over-heen-praten, weten niet wat het is, onder voorwaarden, als hier geboden, het resultaat te bereiken dat dan toch ongeveer bereikt werd. Dat zij niet zouden verkrijgen wat zij zelf verlangden, wisten de inrichters zelven wel, op voorhand. En de vraag heeft zich bij hen meermaals gesteld: was het Museum Plantin wèl de plaats waar zulke tentoonstelling het best tot zijn recht kon komen? Ongetwijfeld waren de voorwaarden van verlichting en ruimte niet bevredigend. Die moderne boeken verdienden getoond te worden in een helder modern gebouw - geen dier parvenu-gebouwen lijk er eilaas in den laatsten tijd te Antwerpen zijn bijgekomen, en die, naar mijn inzien, bedroevende staaltjes van nationalen wansmaak zijn. Maar een mooi gebouw, door een waar kunstenaar aangelegd, naar moderne eischen, zooals bv. een Berlage er een zou kunnen maken, een kunst-tempel, waar uit breede ramen het licht stemmig valt, en waar overal schoone lijnen van hechtheid en tevens sierlijkheid spreken: bestaat er zulk een bouw te Antwerpen? De eenige zaal die in aanmerking had kunnen komen, ware dan geweest de enorme feestzaal van den Dierentuin, maar behalve dat die niet zoo heel stemmig is en, voor een boekententoonstelling, al te hoog en te uitgebreid (en bovendien niet te verkrijgen), bleef nog de bedenking over: waar, buiten het Museum Plantin, kon men hopen een bergplaats te vinden voor het eigendom van menschen van heinde en verre, eigendom dat van midden Juli tot midden October moest uitgestald blijven? Zonder te spreken van dit belangrijke, dat dit nergens zoo goed en zoo keurig bewaard kon worden als in het Museum. Trouwens, | ||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||
en dit geeft den doorslag, nergens en ook niet buiten Antwerpen, - de Engelschmans hadden het ter snede opgemerkt - zou een stemmiger midden gevonden kunnen worden voor het doel: immers, alles in Plantins huis noopt tot ernst en aandacht, tot eerbied en bewondering? Waar kon men beter de nieuwere met de oudere kunstwerken van het vak vergelijken? Lag hier Morris' Chaucer, en daar de Bible der Doves Press, dan kon men ginds Gutenbergs Bijbel aantreffen en de drukken van Aldus Manutius, van Jenson, van Geeraard Leeu, van de Vérards, de Estiennes, de Elzeviers, van al de helden der glorieuze tijden - toen het ambacht van boekdrukker terecht ‘een kunst’ heeten mocht. Al het vorige, hoe uitvoerig ook, moet eigenlijk als inleiding gelden, dienende tot beter begrip van wat de tentoonstelling te beteekenen had. Een bondig overzicht van wat daar bijeen was, komt thans aan de beurt. De catalogusGa naar voetnoot(1) wijst de aanwezigheid aan van 1067 verschillende nummers, waarbij verschillende dubbels te voegen zijn, die te pas kwamen om de in de kasten tentoongestelde boeken uit meer dan éen standpunt te laten beoordeelen. De gevolgde orde, die, na ernstig bedenken en overleggen, de eenig doelmatige en vooral - wegens de beschikbare ruimte - de eenig doenbare bleek, was die volgens landen, zooals dat ook in andere boektentoonstellingen, namelijk te Göteborg, geschiedde. De Tentoonstelling was geen louter ambachtelijke, maar een van overwegend aesthetischen aard: wat vooral treffen moest, was: welke pogingen in verschillende landen gedaan waren geworden om een mooi boek tot stand te brengen. Binnen de grenzen van elk land zou dan getracht worden zooveel mogelijk een overzicht naar chronologische of technische orde te geven. De rangschikking volgens de landen wordt hierdoor nog verklaard, dat feitelijk ieder nationaliteit tracht haar eigen stempel op haar werk te drukken en het zelfs onbewust doet; die ordening lag dus voor de hand. Alléén voor Engeland bleek een systematische ordening mogelijk: dáár alleen heeft het moderne boek reeds een historie; in de andere landen moet die nog gemaakt worden. Aan de toekomst moet dus voor die landen overgelaten worden hetzelfde te verrichten. De volgende landen waren vertegenwoordigd: Nederland, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië, Portugal, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Engeland, Amerika, Japan, België. | ||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||
Engeland, Zweden en Nederland uitgezonderd, die nagenoeg alles toonden wat aldaar merkwaardigs in de laatste 20 jaar werd voortgebracht, kon men in ieder der andere landen leemten vaststellen. Voor Amerika vooral is te betreuren, dat het werk der University Press Cambridge, Mass., U.S.A., die The Printing Art drukt, niet vertegenwoordigd was: een factor tot vergelijking met wat over den Oceaan (veelal naar het voorbeeld van Morris) bestreefd wordt, was, eilaas, afwezig. Ook de Roycroft Press was niet te leeren kennen uit het ingezondene; andere Amerikaansche persen evenmin. De tijd om met Amerika te onderhandelen was er niet; trouwens alles werd door St. Louis opgeslokt. In Engeland misten wij, zooals reeds werd gemeld, de banden van Cobden-Sanderson: éen maar is er toevallig aangeland, het eigen handexemplaar van Morris' News from nowhere, met eiken dekbladen en zwijnslederen rug: een relikwie, die met niet genoeg eerbied kon omringd worden. Wat al in- en uitlandsch bindwerk zou men niet cadeau geven voor zulk een eenvoudig meesterstukje! Uit Frankrijk was het gehalte der inzendingen ook niet geheel bevredigend: Saint Louis had ook dáar velen naar het Verre Westen gelokt, en zoo mochten wij niet alles bijeenkrijgen wat wij verlangd hadden: voorbeelden der pogingen van Auriol, van Grasset, de talrijke bibliophilen-uitgaven waren niet genoegzaam op 't appél verschenen: maar wat wèl kwam is dan toch toonaangevend; althans men zal Frankrijks boekdrukkunst niet lasteren als men ze naar het ingezondene beoordeelt. Ook Duitschland kan veel meer geven dan het gegeven heeft; maar wij moesten ons althans wel vergenoegen met wat het Buchgewerbehaus, dat de - eilaas, al te haastige - schifting gedaan had, ons had gezonden, evenzéer als wat ons uit de Reichsdruckerei toekwam. Alles bijeengenomen, mag men gerust aannemen, dat, indien álles er niet was wat de moeite waard was om gezien te worden, deze bloemlezing van ruim 1000 boekwerken een treffelijk geheel vormde, dat voor moderne boek-maken soms bewondering, dikwijls achting, meestal belangstelling afdwingt. Ik zeide 't reeds: de Engelsche afdeeling was het volledigst. De catalogus geeft een trouw beeld van die wonderbare werkzaamheid der Engelsche hedendaagsche printers, die, op voorgaan van den baanbreker William Morris, een kapittel der moderne toegepaste kunst geheel alleen vervullen. De 50 bladzijden, die deze afdeeling in den catalogus beslaat, spreken in dubbelen zin volumes! Men krijgt er - voor de eerste maal, meen ik - een geheel helder en historisch overzicht: eerst komt de | ||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||
kernige, korte en degelijke aanteekening van den heer C.W. Beckett, die een ware wegwijzer heeten mag; daarop volgen de uitgaven van de Kelmscott Press van William Morris (32 nummers)Ga naar voetnoot(1), de Vale Press (Hacon & Ricketts) (12 nummers), de Eragny Press (E. & L. Pissaro), (2 nummers), de Doves Press (T.J. Cobden-Sanderson & Emery Walker) (6 nummers, alles wat de Doves Press heeft voortgebracht, met daarbij een unicum: een keurig proefblad, 1e druk, door Cobden-Sanderson met de hand onderteekend); de Ashendene Press (C.H. St. John Hornby); de Essex Press (C.R. Ashbee) (18 nummers, en ik meen ook dat er niet méer waren); dan de, zoo goed als onbekende, prachtige Dun Emer Press (Elizabeth Corbeth Yeats, van Dundrum, Ierland) (2 nummers). Daarachter volgen de beroemde nog bestaande commercieele persen: de Chiswick Press, met niet minder dan 32 werken, van allereerste gehalte; de Cambridge University Press (22 nummers), de Oxford University Press (19 nummers); verder drukken van Ballantyne, Constable, uitgaven van George Allen, Adam & Ch. Black, J.M. Dent, Edmond Evans, John Hogg, Longmans Green & Co, Macmillan & Co. Ten slotte komen de binders: eerstens Douglas Cockerell (met 7 banden), met reden aan 't hoofd geplaatst, gevolgd door het werk van een groep leerlingen uit zijn klas; dan komen verschillenden, meestal kweekelingen van Cockerell, die thans hun eigen werkplaats hebben, en waaronder Sangorski & Sutcliffe de belangrijkste zijn. Ik meen niet te overdrijven, wanneer ik acht dat ook de meesteischende hier bevredigd mocht zijn. Hier was dan gelegenheid de Morrissen te zien, waarvan men zooveel had hooren spreken - en die zoo weinigen (ten onzent althans) met oogen gezien hebben. Een bevoegd man als de heer J.W. Enschedé, die dikwijls over Morris' werk schreef, verklaarde mij immers zelf, dat het de eerste maal was dat hij zooveel verschillende exemplaren van de Kelmscott Press bij elkaar te zien kreeg? Wel mocht deze tentoonstelling dus een openbaring heeten in onze gewesten. En te loochenen valt het niet: Morris triomfeert op de Antwerpsche Tentoonstelling. Hij triomfeert, niet omdat hij 't laatste woord heeft gezegd, maar omdat hij 't eerste woord heeft gezegd, dat vernieuwing heeft gebracht, herleving waar alles dood scheen. En men moge nu afdingen op de bruikbaarheid van Morris' werk, hem zijn ‘medievale richting’ verwijten, terecht het al te overladene en archaïstische zijner randversieringen afkeuren, - hij moest toch érgens een aansluiting vinden, en, dat deze revolutionair eigenlijk de echte traditionalist was, pleit eens te meer voor de degelijke gronden waarop | ||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||
hij bouwde, en die vóór hem geheel uit het oog waren verloren. De adel van zijn werk wordt door niemand betwist, en de waarde van zijn optreden kan niet onderschat worden: hij was de baanbreker, en ware hij er niet geweest, nooit zouden wij vandaag zoo klaar zien in deze dingen, nooit zouden pogingen zijn ontstaan, als thans in Zweden door Zachrisson, en in Amerika door de richting, vertegenwoordigd door The Printing Art, en nu eindelijk ook in Nederland door enkelen, die zelfstandig voortwerken in de richting door hèm aangewezen. Het karakter van luxusvoorwerp, dat nog eenigszins zekere uitgaven der Kelmscott Press aankleeft - niet alle, want wie zou bv. de Shelley-uitgaaf (met de Golden type gedrukt, zonder randversieringen en enkel nu en dan een sierlijke initiaal) mooier en eenvoudiger wenschen kunnen dan Morris haar tot stand bracht? - ontneemt aan de innerlijke waarde van Morris feitelijk niets: het hangt maar van de sociale verhoudingen af, dat wat tháns voor weinigen zijn moet, eenmaal voor vélen zijn zal; en de sociale verhoudingen zullen noodwendig mettertijd ingrijpende hervormingen ondergaan. Een Morris-cultus aanprediken ligt niet in mijn bedoeling: maar wij moeten, tot de kern gaande, beseffen dat hij van eerst af gevoeld heeft, wat thans zoowat gemeengoed gaat worden (bij de enkelen die thans de toekomst zijn, natuurlijk; de anderen blijven rustig achter en verkneuteren zich in hun bonte smoutdrukjes, stijlloos gefantaseer en - robuste zelftevredenheid). Het ligt niet in mijn plan hier uitvoerig te handelen over technische vraagpunten, waarin ik een leek ben. Men moet echter niet vergrijsd zijn in ervaring, om te beseffen, dat de victorie van Morris uitgaan zal. Zijn principes zegevieren thans in elk modern boekwerk, dat er aanspraak durft op maken tot de ‘boekkunst’ te behooren. Zijn eigen voorbeeld moet niet overal slaafs nagevolgd worden, maar de grondgedachten die hem leidden, worden thans omtrent algemeen erkend als gezond en leefbaar. De heer C.W. Beckett resumeert die hoofddenkbeelden zeer goed, waar hij schrijft: ‘De hoofdzakelijke vragen, waar Morris onze aandacht op ingeroepen heeft, zijn: geen moeite te sparen om goed werk te verrichten met degelijk materiaal; de eenheid van het boek is niet de enkele bladzij, maar het paar bladzijden door ons oog omvat, de twee text-massas enkel gescheiden door een smalle spatie in de vouw van het blad; de wijdte der marges dient in de volgende stijgende orde bedacht te worden: hoofd, zijranden en voet. De quaestie der spatiëering achtte hij van het uiterste gewicht, niet alleen wat het plaatsen van de letter op het lettervlak betreft, maar ook voor den afstand der letters in een woord, van | ||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||
de woorden in een regel, en van de regels in een bladzijde, en hij bewees dat, zelfs zonder eenige poging tot ornementatie, een boek een kunstwerk worden kan, mits de letters, goed geteekend, op vierkanten basis, dicht bij elkaar gezet worden, zonder nuttelooze ‘blanken’. ‘Aangaande de illustratie, het zij teekening of ornementeele versiering, drong Morris er op aan, dat zij als deel uitmakend van de bladzij beschouwd worde, dat zij een deel van het geheele schema van het boek weze. Morris' eigen versieringen en de harmonieuze teekeningen van zijn vriend Sir Edward Burne-Jones zijn treffende voorbeelden daarvan’.Ga naar voetnoot(1) Van ieder der door Morris ontworpen lettertypen, the Golden type, the Troy type en the Chaucer type kon men, in de opengeslagen boekdeelen, de werking waardeeren; zijn opvattingen betreffende toestelling (mise en page) of tekstverdeling, het gebruik van rood en zwart, randversieringen, omslag in grauw bordpapier of perkament met zijden lintjes, enz., kon men van nabij onderzoeken. Mooie portretten van den Engelschen dichter en master craftsman hingen boven dit werk: het kranige figuur van Morris hing daar als een hulde aan hem en - durf ik het zeggen? - er ging van die beeltenis ook een leering uit: zij vertelde ons dat men in de eerste plaats een schoon, volledig mensch te zijn heeft, wil men edel en blijvend werk scheppen. En nu moge men aan 't ontleden en met ijver aan 't bewijzen gaan, dat Morris niet alles heeft gedaan wat wij verlangen kunnen: ik beweer maar, dat hij het eerst-noodige gedaan heeft, en daar komt het immers in de eerste plaats altijd op aan? Het was niet zoo moeilijk meer de binnenlanden van Amerika te gaan exploreeren, als Colombus maar eerst het nieuwe werelddeel had ontdekt.Ga naar voetnoot(2) Drie persen schijnen mij in de Engelsche afdeeling van allerhoogst belang te zijn, na de Kelmscott Press: de Doves Press, met haar sober en voornaam, misschien eenigszins eentonig werk, wel wat al te sterk Jenson's boeken herinnerend, vooral in de Bible; de Dun Enter Press van Dublin met haar mooi geelgetint papier en haar smaakvolle lettertype, zonder eenige jacht op oorspronkelijkheid; en eindelijk de voor- | ||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||
naamste der bestaande commercieele persen: de Chiswick Press. Hier kan men eerst nagaan wat een Morris vermocht, nu blijkt dat al zijn beginselen in de produkten dezer machtige drukkerij wél begrepen en eerbiedig gevolgd worden Het vruchtbare van Morris' optreden merkt men eerst uit de onwenteling in het werk van hen die nà hem komen. Ik ga hier natuurlijk niet al de namen der inzenders van ieder land opnoemen. Onder de bekende namen van uitgevers en drukkers zijn er echter die op zich zelf welsprekend zijn. Eerstens in Nederland: de Erven Bohn te Haarlem, (met o.a. Derkinderen's al te byzantijnsch versierden Gysbreght), de uitgever C.A.J. van Dishoeck, te Bussum, S.L. van Looy, te Amsterdam, A.W. Sijthoff te Leiden, (die zijn Codices-reproducties en alles wat van het Breviarium Grimani in facsimile tot nu toe verscheen inzond), de uitgaven van A.B. Soep, Morris' Kunst en Maatschappij e.a., van L.J. Veen, en die van Vincent Loosjes, boekversieringen van R.W.P. de Vries Jr., de banden van Elias. P. van Bommel (ernstig, mooi en oorspronkelijk werk, waarmede Holland terecht pronken mag) en verder nog van Mensing, de Haan en Ywema. Uit de uitgaven van Scheltema en Holkema, door verschillende drukkers bezorgd, blijkt een hoog streven, dat in de eenvoudig- sierlijke vertaling van Aeschylus door Boutens en het prachtboek over Jacob Maris door Th. de Bock klaar spreekt. Bij de bekende firma Enschedé en zonen kwam veel moois tot stand, en, in andere richting weliswaar dan laatstgenoemde firma, ijveren Ipenbuur en van Seldam met onvermoeibaren ijver, eenstemmig met den heer J.W. Enschedé (Overveen), om ‘logika in boekdruk’ in Nederland te bevorderen; dat de Grassetletter thans wel bekend is danken wij zeer zeker in hooge mate aan de propaganda van deze firma en haar medewerker den schrijver, den mederedakteur van dit tijdschrift, al hoeven wij daarom niet steeds voetstoots àl zijn denkbeelden bij te treden.Ga naar voetnoot(1) In Frankrijk treffen wij werk aan van Grasset, te weinig, eilaas, en zeer goede monsters van wat Edouard Pelletan in 't licht gaf: hij blijkt wel degelijk de verstandigste en meest stijlvolle der Fransche uitgevers te zijn (in Frankrijk, meer dan elders misschien, is 't de uitgever die zijn eigen stempel op het boek drukt, niet de drukker), Edouard Rouveyre, Hachette, de Imprimerie Nationale en verschillende bibliophilen-genootschappen stellen er minder of meer gelukt werk ten toon: ik hoû er over 't algemeen niet van; het is wat licht werk en, hoewel | ||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||
niet smakeloos altijd, doorgaans een loochening van het constructieve principe van het boek. Het werk van Tissot, La Vie de Jésus van Manie, is mij een gruwel in zijn bonte akeligheid. In Duitschland wordt gezocht, gezocht... dat het wreed is! Daar pronkt het met plompe praalzucht, het dikke zware Nibelungenboek met zijn zinkachtig gekleurde platen van Josef Sattler, en zijn gezochte letter: een monument, ik erken het, maar geen schoon monument: groot, maar niet grootsch. Eenheid is nog meer te vinden in de catalogussen voor St. Louis van de Reichsdruckerei: het is een geheel, doorgevoerd met sterken wil, een leelijk geheel echter - maar een geheel toch. Te veel opgedirkt, te weinig oprecht en onmiddellijk gevoeld (ja, het gevoel komt ook hier te pas). Er ontbreekt veelal dát wat geleerdheid, kennis en studie niet vermogen te geven: aangeboren gave en smaak. Maar dat zoeken van Duitschland, is 't ook veelal blind-verloren, moet eenmaal tot iets leiden. De heldhaftige strijd voor en tegen de fractuur zal wel eens zijn beslag krijgen: een mooi nationaal type zal eenmaal tot stand komen, als maar eenmaal de uitwendige eenheid, die soort militaire centralisatie die tot het boekwezen schijnt door te dringen, verbroken wordt. Wat de heele bende meeloopers betreft, die in Morris-stijl, in Sezession-stijl, en in welken ‘stijl’ dan ook, hun onmacht herhalen... zij zullen spoedig verdwijnen, als er één man met zuivere inzichten en met het meesterschap, niet alleen theoretisch, maar ook practisch optreedt. Eckmann, Behrens, Schiller, Voigt, de ál te archaïstische Sattler, Poeschel, Jessen e.a. zijn thans namen die een toekomst voor de Duitsche boekdrukkunst waarborgen. Duitschland is 't land waar tot nu toe 't meest gezocht en..., in verhouding, 't minst gevonden werd (van de landen die meetellen, natuurlijk). Men moet naar Scandinavië gaan om in Europa de onmiddellijke, begrijpende volgelingen van de Engelsche hervormers aan te treffen. En met hoeveel sympathie schrijf ik hier den naam neer van dien prachtmensch: Waldemar Zachrisson te Göteborg. Een eigen type heeft hij, zoover ik weet, tot heden niet geschapen; maar wat wij van hem te zien kregen, bewijst een grondig inzicht in het vraagstuk van 't boek: diep doordrongen van Morris' denkbeelden, die de groote boekdrukkers van eertijds ook bezielden; daarbij in de eerste plaats een man van practijk, door en door modern en, bovendien... een idealist, is hij een der schoonste vertegenwoordigers van dat sympathieke Zweedsche volk, dat onzen Vlaamschen aard, op zijn best, zoozeer nabij komt: ernstig in den grond; warm, levendig en levenslustig naar buiten; geestdrift bij vaste, echte overtuiging! Wat hij met zijn Wezätas Maanadshäfte bedoelt, is, buiten een zinnige reclame voor zijn eigen werkhuis, een doorloopende mailing aan al | ||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||
wie het te zien krijgt, wát er voor het boek moet gedaan worden: die kleurige en keurige boekjes zijn toonbeelden van smaak, en zoo eigen, zoo nationaal. Zijn Boktryckeri-kalender is een uitgaaf, zooals wij er in Europa geen tweede kennen: elk jaar met een ander type gedrukt, bevat het opstellen over alles wat er merkwaardigs in het leven van het boek - als kunstwerk - voorvalt, en strijdt met warmen ijver voor de meest nieuwe denkbeelden. Zou men niet Zweedsch willen leeren om die kostelijke boeken te lezen? Zachrissons landgenoot Albert Bonnier, van Stockholm, is de uitgever van Carl Larssons frissche gekleurde teekeningen: dat boek ‘Larssons’ is: a joy for ever! De kennismaking met dat werk zal voor mij een der aangenaamste herinneringen aan de Antwerpsche Tentoonstelling blijven. De reproductiemiddelen zijn sinds Ett Hemm zeker wel vooruitgegaan, dat moet gezegd. In Denemarken treffen wij Simon Bernsteen aan, die op zijn handpers aller-persoonlijkst werk voltooit. De Deensche boekbanden zijn ook heel eigenaardig, streng gehouden en zeer vriendelijk meteen. Ons vaderland (België) komt in den catalogus aan... den staart. Eilaas, ware 't maar in den catalogus alleen! Wel mocht in de korte inleiding van den catalogus de volgende zinsnede staan: ‘Moge - zooals de printer van dit boekje treffend in zijn drukkersmerk schreef - moge wat hier geplant werd, “gedijen voor het land”!’ Buiten een paar uitzonderingen - de Antwerpsche firma J.-E. Buschmann, in de eerste plaats, wier uitgaven der door Karel Doudelet geillustreerde Beatrys, Here Halewijn, Onze Kunst, en Oud Antwerpen bekend zijn, en in wier werk steeds een ernstig trachten merkbaar is - en de uitgaven van E. de Man, te Brussel, (drukwerk van A. Berqueman of Vve Monnom, te Brussel), buiten wat eenige jaren geleden door de uitgevers van het tijdschrift Van Nu en Straks beproefd werd - en later door Julius de Praetere voor Stijn Streuvels', H. Teirlinck's en Karel van de Woestijne's bundels, en links en rechts nog een poging - is het: nihil! Vooral voor onze landgenooten moge deze tentoonstelling eene les zijn. Wat de binders betreft, buiten eenige kundige nabootsers van oud bindwerk, als de bekende Paul Claessens, te Brussel, en het technisch-sterke, hoewel aesthetisch niet gelukkige werk van A. de Decker-Lemaire te Gent - moet men zich afvragen: ‘waar der ouderen fierheid heengevaren is’, wanneer men dien peperkoekendeeg, met zijn logge versieringen, zonder éénig pogen tot schoonheid - laat staan: bereiken - aanschouwt... Gelukkig wanneer zelfoverschatting nog de onkunde niet overtreft! Maar - de vaklui zullen het wel 't best weten, en ik waag me ook niet verder op dit gebied. | ||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||
Ik eindig deze reeds lange beschouwingen - of liever deze herinneringen aan de Tentoonstelling van het Boek, welke drie maanden lang, van 16 Juli tot 16 October 1904, in Plantins Huis gelogeerd was. Veel hebben wij genoten van de gasten, vooral van hen die ons over zee toekwamen, en noode, noode, zien wij ze vertrekken. Zullen wij ze nog terugzien, zooals ze daar bijeen kwamen, het werk van zoovele arbeidershanden, die 't schoone wilden en het dikwijls wrochtten? Misschien. Te Berlijn wordt thans, voor het volgend jaar, een groote tentoonstelling voorbereid: moge zij uit de hier opgedane ervaring partij trekken, en nog vollediger, nog klaarder kijk gunnen in het werk van den boekkunstenaar, tot grooter bate van het gelukkig niet langer versmade ambacht. De ernst waarmede de tentoonstelling door de afgevaardigden dier ontworpen tentoonstelling bestudeerd werd - nl. door de heeren Jean Loubier, ‘direktorial-Assistent an der Bibliothek des Kgl. Kunstgewerbe-Museums’ te Berlijn en Arthur Wörnlein, ‘Verwaltungsdirektor des Deutschen Buchgewerbevereins’ te Leipzig - blijft borg voor het slagen dezer nieuwe onderneming. Er blijft mij een woord te zeggen over het onthaal dat de Antwerpsche tentoonstelling genoten heeft. Gaarne wordt hier erkend dat de pers zich over 't algemeen met groote belangstelling over de Antwerpsche tentoonstelling heeft uitgelaten. Geen enkel blad, of het heeft woorden van lof gehad voor wat hier ten toon kwamGa naar voetnoot(1): de waardeering, in hoe vage bewoordingen soms ook geuit, bleek oprecht. En, wat er al te kort moge gekomen zijn - de inrichters zelven weten het al te goed - déze twee dingen althans waren aanwezig: ernstige bedoeling en goede wil. Het zuiverste resultaat der Antwerpsche tentoonstelling is, dat het werk van William Morris - wiens naam, maar vooral wiens werk hier zoo goed als geheel onbekend was - alhier thans bekend en dus: bemind is. En wíe dát bereiken kon, bereikte veel: want, nog eens, William Morris, en wie na hem kwamen in Engeland en elders, zijn wel de karakteristiekste vertegenwoordigers der boekkunst in onze dagen. Wie oogen had om te zien, en eenigen aanleg om zich een eigen | ||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||
oordeel te vormen, moet in de tentoonstelling niet alleen iets gezien en iets bewonderd hebben, maar, èn publiek èn inrichters hebben bij dit werk ook iets geleerd. En daartoe is niemand te oud noch te wijs. Wie dit niet hebben ingezien, zal ik door verder redeneeren niet overtuigen. Maar zij die ‘beminnend begrepen’, zullen 't met mij eens zijn: de Antwerpsche Tentoonstelling mocht er wezen en heeft haar doel bereikt.Ga naar voetnoot(1)
17 Oct. 1904 Emm. de Bom
| ||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||
Toelichting bij de platen in dit opstel
|
|