Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Moderne bibliothekenIII
| |
[pagina 228]
| |
dit ingezien (Mahne l.l. p. 125) en zijn oordeel over de waarde der bibliotheek moet van dit punt uit beschouwd worden. De gedrukte boeken, zegt hij, zijn de voorname werken op elk gebied, die niet in het bereik van elken particulier vallen; maar de handschriften zijn niet veel meer waard; vroeger wel, toen andere Europeesche bibliotheken nog weinig beteekenden, waren de Leidsche hss. gezocht, maar thans is dat anders geworden. En dan zijn 't meestal jongere codices. Hij vertelt dan verder over inrichting en toestand der bibliotheek, en ik zal het hier in 't kort herhalen. Het oude gebouw is goed, maar te klein; zoodat een gedeelte der boeken naar een vochtig en geenszins brandvrij huis is overgebracht. De oude bibliotheek is Woensdag en Zaterdag van 12-2 geopend, het nieuwe huis enkel Woensdag op die uren. Curatoren en Professoren, en enkele andere personen die toestemming van Curatoren gekregen hebben, mogen boeken voor hoogstens 3 maand te leen ontvangen. Voor aankoop ontvangt de bibliothecaris jaarlijks ƒ. 300, welke som echter niet eens voldoende is om de grootere werken te completeeren. In buitengewone gevallen geven Curatoren mij echter extra subsidie, en een aanvraag daartoe wordt mij nooit geweigerd. Het bestuur van de bibliotheek hebben Curatoren steeds aan zich behouden; onder hen is de bibliothecaris werkzaam; de Oostersche boeken zijn aan den zorg van den professor in de Oostersche talen toevertrouwd. Om de 4 jaar wordt de bibliotheek gerecenseerd door den rector, de 4 assessoren, den bibliothecaris en den secretaris van Curatoren. Het legaat Perizonius wordt jaarlijks gerecenseerd. De laatste jaren van Wyttenbach's bibliothecariaat zullen niet tot de aangenaamste behoord hebben; de zware druk der belastingen, de vermindering der fondsen door de tierceering belemmerden den aankoop; een extra-subsidie van 6000 francs in 1811 voor aankoop van hss. van Hemsterhuis en Valckenaer uit de bibliotheek van wijlen professor Luzac werd wel door Curatoren toegestaan, maar de hertog van Plaisance, aartstresorier, gaf het geld niet. 't Was de eenige maal dat mij een subsidie geweigerd werd, schrijft Wyttenbach in zijn bovenvermelden brief. En bij de algemeene gedruktheid in den lande vloeiden ook de giften niet ruim; het legaat Verryst van 1806 is niet bijzonder gewichtig te noemen, wel de collectie Hugeniana van Mr. Royer, die ik straks nader zal bespreken.
Maar daarna brak een tijd van voorspoed aan; de eerste jaren van het nieuwe koninkrijk zijn voor de bibliotheek en in 't algemeen voor de Leidsche universiteit goede jaren geweest. Zoo werd op de begrooting voor 1817 een som van ƒ. 5000 uitgetrokken voor aankoop van boeken, aldus verdeeld: theologie ƒ. 360; rechtsgeleerdheid ƒ. 360; geneeskunde ƒ. 800; wis- en natuurkunde ƒ. 1300; letterkunde ƒ. 540; extra-aankoop ƒ. 1640; bovendien voor bindwerk ƒ. 1400 en voor schrijfloonen ƒ. 600; te zamen, behalve de vaste tractementen ƒ. 7000. Aan de dringende behoefte naar een ruimer gebouw werd eindelijk voldaan. Het ‘Besluit (van 2 Aug. 1815), waarbij de organisatie van het hooger onder wijs in de noordelijke provinciën wordt vastgesteld’ bepaalde in art. 166: ‘De stichting van een nieuw akademisch gebouw te Leiden zal worden aange- | |
[pagina 229]
| |
vangen zoodra de omstandigheden het maar eenigzins zullen toelaten en inmiddels zullen Curatoren de plannen en bestekken doen vervaardigen, naar welke de hoegrootheid der daartoe benoodigde uitgaven zal kunnen berekend worden.’ Maar Curatoren raadden de stichting van éen universiteitsgebouw af wegens de hooge kosten, en oordeelden dat verbetering van de bestaande voldoende was. In den loop van 1819 werd de verbouwing der Faliede Bagijnkerk aanbesteed, die in Maart 1822 gereed was. De toren werd afgebroken, de scheidingsmuur tusschen anatomie en bibliotheek geheel weggeruimd, en het geheele benedengedeelte, de vroegere Engelsche kerk en de anatomie met boekenkasten betimmerd, éen lange kast over de geheele lengte der zaal met loodrecht daarop aansluitende zijkasten, en kasten langs de muren. Aan den voorkant werd tegen de kerk een groot gebouw aangezet, 7 ramen breed en twee verdiepingen hoog. Het rechter (westelijk) gedeelte diende beneden voor de anatomie; het linker gedeelte en de geheele bovenverdieping bevatte kamers voor de bibliotheeksbeambten en de leeszaal voor 't publiek. De huisjes van het Bagijnhof langs het Rapenburg werden afgebroken. De Bibliotheek van 1822-1862.
Bovenstaande afbeelding is genomen naar een plattegrond van Leiden uit omstreeks 1840, waaronder op den rand enkele gezichten op Leidsche gebouwen gevonden worden. Het is zoover ik weet de eenige afbeelding der bibliotheek uit dien tijd; ze is, ook in bijzonderheden, zeer nauwkeurig. Inwendig is het voorgebouw later geheel vertimmerd; de voorgevel heeft slechts weinig veranderingen ondergaan; de 2 deuren zijn toegemetseld en in 't midden is de ingang gekomen. Wyttenbach had in 1816 den hoogleeraar v. Voorst als adjunct-bibliothecaris gekregen; maar tevens noodigden Curatoren den Senaat uit (5 Jan. 1816) een commissie uit de faculteiten te benoemen, ten einde zich met het ‘heilzaam werk | |
[pagina 230]
| |
der catalogiseering’ bezig te houden. Tijdeman zoude met haar samenwerken. Resultaten van dit werk zijn mij niet bekend en zal men ook niet behoeven te zoeken. Drie jaar later werd de commissie gelukkig weder ontbonden, en werd prof. van Voorst tot bibliothecaris benoemd (8 Febr. 1819); zijn salaris werd in 1821 op ƒ. 800 bepaald; tot onderbibliothecaris werd Jacob Geel aangesteld, een allergelukkigste keuze. Zijn tractement bedroeg ƒ. 1500; in 1827 werd een tweede onderbibliothecaris aangesteld, Dr. J.T. Bergman. Vooral het aanstellen van wetenschappelijke beambten was een groote stap in de goede richting. Tot nog toe was het bibliothecariaat bijna altijd bekleed geweest door een professor, wiens voornaamste werkzaamheden elders lagen; zijn eenige hulp waren beambten geweest die voornamelijk voor het aanbrengen en opbergen der boeken dienden; thans kreeg men wetenschappelijke mannen die zich geheel aan hun taak konden wijden. Sedert October 1822 werd de bibliotheek gedurende 5 dagen in de week ('s Woensdags niet) van 12 tot 2 uren opengesteld, behalve in de vacanties; bovendien in April, Mei, Juni en September nog van 4 tot 7. Handschriften en boeken met aanteekeningen waren op deze uren niet te bekomen, maar werden op andere uren beschikbaar gesteld. Studenten konden alleen door tusschenkomst van een professor boeken aan huis ontvangen. De collectie Huygens, waarvan reeds vroeger sprake was, is op verschillende tijden aan de bibliotheek gekomen. In 1697 reeds ontving men na den dood van Chr. Huygens alle door hem nagelaten papieren en brieven, die grootendeels de stof geleverd hebben voor de uitgave van zijn ‘Oeuvres complètes’, door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, waarvan thans 9 deelen verschenen zijn. In 1810 kwam daarbij, uit het legaat van Mr A.J. Royer, het ‘Planetarium en Equatie Horlogie door wijlen zijn oudoom Chr. Huygens geïnventeerd, alsmede alle glazen door hem geslepen, zijn marmere en kopere medaillons en een portefeuille brieven en papieren hem concerneerende’, later, met uitzondering van de brieven en papieren, aan de Sterrewacht overgedragen. In 1823 werd te Amsterdam een belangrijke collectie stukken van Constantijn Huygens den vader, en Christiaan publiek verkocht, en in haar geheel door den Koning aangekocht. De hss. zijn tusschen verschillende bibliotheken verdeeld; ook de Leidsche kreeg haar aandeel, o.m. de brieven aan Constantijn en de briefwisseling zijner zoons onderling. (Zie: De Gedichten van Constantijn Huygens, uitgeg. door J.A. Worp, voorrede op dl. I (1892) blz. ix en volgg.) Geel, aan wien in 1828 de titel van professor honorarius was toegekend, volgde in 1833 na het overlijden van prof. Van Voorst, dezen op. Geel's bibliothecariaat is voor den naam van de Leidsche bibliotheek van groote beteekenis geweest; maar zij dankt haar goeden naam minder aan hem als bibliothecaris, dan wel als geleerde. Bibliograaf is Geel nooit geweest, al zijn er twee catalogi onder zijn naam verschenen; ingrijpende verbeteringen in administratie of inrichting zijn tijdens zijn bestuur niet aangebracht; maar Geel was een geleerde van hoog aanzien, die tot de bekendste philologen van zijn tijd in nauwe betrekking stond, geen kamergeleerde, maar een veelzijdig man die in het letterkundige | |
[pagina 231]
| |
Nederland een eerste plaats bekleedde en die op de ontwikkeling van zijn jongere tijdgenooten van grooten invloed is geweest. Was het wonder dat er iets van den roem van Geel op zijn bibliotheek terugstraalde en zij door hem bekend werd? Gelijk eertijds Curatoren Scaliger naar Leiden lokten, daar zij inzagen dat reeds enkel zijn tegenwoordigheid de jonge Universiteit tot glans en eer zou strekken, en zijn eernaam van ‘lumen Academiae’ niet te veel zegt, op bescheidener gebied heeft Geel als ‘lumen bibliothecae’ de hechte grondslagen gelegd voor het aanzien waarin de Leidsche bibliotheek zich mag verheugen. De keurige studie die Mej. Wolters in ‘Noord en Zuid’ xxiii (1899) p. 465-512 over Geel schreef, heeft zeker bewerkt wat zij er zich mede voorstelde, ‘den knappen geleerde... iets nader te brengen tot de kinderen van onzen tijd’. Maar wij missen nog steeds een leven van den classieken philoloog, en een studie in die richting, zoude, geloof ik, ook den bibliothecaris ten goede komen. Geel heeft twee catalogi onzer bibliotheek uitgegeven n.l. den ‘Catalogus librorum bibliothecae publicae Universitatis Lugduno-Batavae 1814-1847 illatorum’, 1848, 8o, en den ‘Catalogus librorum manuscriptorum qui inde ab anno 1741 bibliothecae Lugduno-Batavae accesserunt’ 1852, 4o. Het is dus het vervolg op het in 1741 verschenen Supplement op den Catalogus van 1716. Toch heeft Geel het noodig geoordeeld alle hss. die in dit Supplement voorkomen opnieuw te beschrijven; het ontbreken van een Index aan het Supplement maakte dit wel gewenscht. Feitelijk geeft dus Geel's Catalogus alle handschriften (behalve de Oostersche) op, die sedert 1716 een plaats in de bibliotheek vonden. De meeste handschriften-collecties die hier beschreven worden, zijn in het voorgaande reeds genoemd; sedert had de bibliotheek nog een 4tal klassieke hss. van In de Betouw gekregen (1821); de bekende Latijnsche dichter Hoeufft had in 1843 de papieren van Laurens van Santen gelegateerd, en op de auctie Wyttenbach had de bibliotheek in 1822 een 55 hss., meestal adversaria van dien geleerde, gekocht. Geel's Catalogus is zeer goed bewerkt; een enkele maal is wel eens een stuk uit een handschrift over 't hoofd gezien - men weet hoe moeilijk het te voorkomen is, waar vaak verschillende werken zonder afscheiding op elkaar volgen, vroeger nog meer dan thans, nu wij over zooveel betere en meer uitgaven kunnen beschikken - soms wordt een werkje of een verdwaald blad niet terecht gebracht, wat voor ons die na Geel werken gewoonlijk met niet al te veel moeite geschieden kan, nu hij het moeilijkste deel van het werk gedaan heeft; de dateering is niet altijd precies; maar in 't algemeen is deze Catalogus een hoogst betrouwbare bron voor onze codices; en bovenal - en dit juist toont de meesterhand - hij is voor zijn tijd een alleenstaande verschijning, die tot model zou strekken voor vele latere handschriften-catalogi. Minder gelukkig is de beschrijving der Epistolae (no 941 en volgende). Het is noodig geweest alle collecties brieven opnieuw te bewerken, en daarbij konden vele kostbare stukken op den waren naam gebracht worden. Als Interpres legati Warneriani was in 1817 prof. H.A. Hamaker opgetreden; hij zette zich terstond aan de bewerking van een nieuwen catalogus der Oostersche handschriften; de laatste was in 1716 uitgekomen, en Reiske's Index was niet in druk verschenen. Van Hamaker kwam in 1820 het ‘Specimen | |
[pagina 232]
| |
catalogi codicum mss. orientalium bibliothecae Academiae Lugduno-Batavae’, 4o, waarin slechts 21 hss. beschreven zijn uit; verder heeft Hamaker niets gegeven; zijn taak werd na zijn dood (1835) voortgezet door zijn opvolger H.E. Weyers, die een andere proeve van een Catalogus, evenmin voltooid, in deel I der Orientalia p.295-504 uitgaf. Prof. Juynboll, Weyers' opvolger, droeg het maken van een catalogus aan zijn adiutor Dozy op, en deze mocht er in slagen den lang verbeiden catalogus gereed te maken: het is de ‘Catalogus codicum orientalium bibliothecae academiae Lugduno-Batavae’ 8o, waarvan dl. I in 1851 verscheenGa naar voetnoot(1); dl. 2 is eveneens van Dozy; dl. 3 en 4 werden bewerkt door P. de Jong, en M.J. de Goeje; dl. 5 door de Goeje, 6 door M. Th. Houtsma. De tweede druk wordt thans door prof. de Goeje en Houtsma uitgegeven; het eerste deel verscheen 1888. De Hebreeuwsche hss. werden beschreven door Steinschneider in den Catalogus codicum hebraeorum bibl. Acad. Lugd.-Bat. 1850, 8o. Geel legde zijn bibliothecariaat in 1858 neder. Hem volgde dr. W.G. Pluygers op, die ook na zijn benoeming tot professor het bibliothecariaat bleef bekleeden. Trouwens hij had een paar uitstekende beambten onder zich, dr. W.N. du Rieu, sedert 1866Ga naar voetnoot(2) conservator der handschriften en dr. P.A. Tiele die in dat jaar tot conservator der gedrukte werken was aangesteld, nadat Bergman zijn ontslag gevraagd had. Kort na Pluygers' komst, in 1862, was de verbouwing der bibliotheek begonnen. Van het oude kerkgebouw liet men alleen de muren staan; daarin werd een ijzeren kastwerk, met roostervloeren gebouwd; het werd gedekt met een dak van ijzer en glas. De fraaie en interessante houten kapconstructie (zie de afb. op pag. 99) ging daarbij verloren. Van de houten kraagstukken is slechts éen bewaard gebleven, thans in 't bezit van Mr. A. Ridder de Stuers, gezant te Parijs. Door de groote welwillendheid van Jhr. Mr. Victor de Stuers zijn wij in staat daarvan hiernaast een afbeelding te kunnen geven. Het voorgebouw werd, nadat de anatomie naar een nieuw laboratorium overgebracht was, inwendig verbouwd en geheel voor de bibliotheek ingericht. De twee deuren werden toegemetseld en door éen in 't midden vervangen. TieleGa naar voetnoot(3) heeft zoowel den alphabetischen als den systematischen | |
[pagina 233]
| |
catalogus der bibliotheek geheel nieuw bewerkt en dat op een voortreffelijke wijze, zooals men van dezen hoogst kundigen bibliograaf mocht verwachten. Hij heeft alle boeken opnieuw beschreven, een waar reuzenwerk vooral bij zijn zwakke gezondheid, die hem soms weken lang het uitgaan verhinderde. Hij heeft de grondregelen voor het catalogiseeren vastgesteld, die ook nu nog, met enkele wijzigingen, gevolgd worden.
Voorgevel der tegenwoordige Bibliotheek.
Eén aanmerking zoude ik slechts durven maken: bij Tiele is niet altijd de catalogus-titel de zuivere afspiegeling van den boektitel. Ik heb hier niet het oog op het moeilijke vraagstuk hoe b.v. gehandeld moet worden met de op verschillende titels anders gespelde namen van een zelfden auteur, of met weggelaten voorletters en dergelijke zaken die den boekbeschrijver telkens kwellenGa naar voetnoot(1) en waartegen hij, vooral waar het buitenlanders geldt, niet | |
[pagina 234]
| |
altijd opgewassen is; maar ik bedoel, dat Tiele voor sommige groepen van boeken geen titels gegeven heeft zooals een alphabetische catalogus eischt, maar die voor een Schlagwort-catalogus bestemd konden zijn. Zoo zijn alle anonyme werken die over ‘inscripties’ handelen, 't zij dat het eerste zelfstandig naamwoord van den titel Inscriptio, Inschrift, Inscription of anderszins luidde, op ‘Inscriptiones’ gebracht; alle catalogi, catalogues, Kataloge, Bücher-Verzeichnisse vindt men onder ‘Catalogus’ en al deze catalogi van particuliere of publieke bibliotheken zijn verder alphabetisch gerangschikt naar den bezitter, of de plaats waar die bibliotheek zich bevindt. Wel bestaan er geschreven verwijzingen, b.v. ‘Verzeichnis vide Catalogus’, maar de ervaring heeft geleerd dat het publiek hier niet voldoende op let. Sinds eenige jaren is met dit systeem dan ook gebroken en krijgt elk boek een catalogus-titel die zoo getrouw mogelijk den boektitel weergeeftGa naar voetnoot(1). Tiele ging 1 Mei 1879 als bibliothecaris naar Utrecht, zijn plaats werd 19 Sept. van dat jaar ingenomen door den tegenwoordigen conservator Louis D. Petit. Ook Pluygers nam in het zelfde jaar afscheid van de bibliotheek; zijn geschokte gezondheid noodzaakte hem tegen het einde van 1879 ontslag te vragen; hij overleed den 1 April 1880. Dr. W.N. du Rieu volgde hem op. Ook zijn naam zal onafscheidelijk zijn van die der Leidsche bibliotheek; dat de liberaliteit van ons depot steeds als een prijzenswaardig voorbeeld genoemd wordt, is hoofdzakelijk het gevolg van de wijze waarop du Rieu voortging op den door Geel aangewezen weg. Een belangrijke uitbreiding, de grootste die zij ooit ondergaan had, kreeg de bibliotheek in 1876, toen de geheele boekerij der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde bij haar gedeponeerd werdGa naar voetnoot(2). Bijbouw van een nieuwen vleugel was daartoe noodig. Een catalogus verscheen in de jaren 1887-89 in 3 deelen. Ten behoeve van het publiek werd deze catalogus uitgeknipt en evenals de titels der bibliotheek, tot afzonderlijke boekjes saam gevoegd. De bibliotheek van het Seminarium der Remonstrantsche Broederschap werd in 1878 in deposito gegeven. De titels hunner boeken zijn, op geel papier geplakt, tusschen de titels der andere boeken ingeschikt. In 1886 was opnieuw uitbreiding noodig en werd achter den vleugel van ‘Letterkunde’ een even groote aangebouwd. Eenige jaren geleden werd het huis Rapenburg 70, het vroegere huis van prof. de Vries, ten behoeve van de bibliotheek aangekocht. Alle kamers zijn met boekenkasten betimmerd, de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal heeft de studeerkamer van prof. de Vries in gebruik genomen, en zet daar op klassieken bodem zijn | |
[pagina 235]
| |
werk voort; in dit gebouw is een eigen binderij ingericht. Lang zal het niet duren of ook dit huis is geheel met boeken gevuld. Er resten mij nog enkele legaten en geschenken te vermelden: Mr. J.T. Bodel Nyenhuis legateerde (1872) zijn prachtige verzameling kaarten en atlassenGa naar voetnoot(1); professor de Wal (1892) zijn handschriftelijke Collectanea JuridicaGa naar voetnoot(2); de erfgenamen schonken in 1887 de gynaecologische bibliotheek van prof. Simon Thomas en in 1892 de ornithologische bibliotheek van den heer van Wickevoort CrommelinGa naar voetnoot(3); prof. Bierens de Haan had bij zijn leven zijn ‘Bibliotheca Paedagogica’ geschonken; zijn erfgenamen voegden daarbij zijn zeer aanzienlijke bibliotheca mathematica (1895); de verzameling Oostersche hss. werd in 1895 belangrijk vermeerderd door het legaat van Dr Neubronner van der TuukGa naar voetnoot(4). Verder noem ik hier de boeken aangekocht door de Thorbecke-stichting en aan de bibliotheek ten geschenke gegeven. De Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem stond in 1902 haar schitterende collectie tijdschriften - circa 350 verschillende - in bruikleen af. De in het vorige jaar verschenen ‘Lijst van Periodieken, te raadplegen op de Univ. Bibl. te Leiden’ wijst bijna 2300 nummers aan. Behalve de bovengenoemde Catalogi verschenen de Catalogus van de Javaansche en Madoereesche hss. door A.C. Vreede in 1892; die der Maleische en Soendaneesche door H.H. Juynboll in 1899; der Chineesche boeken door G. Schlegel in 1883, met supplement 1886, en der Japansche hss. en boeken door L. Serrurier in 1896, alle 8o. Volgens opgave van den Rijksbouwkundige, den heer van Lokhorst, bezat de Leidsche bibliotheek korten tijd geleden ongeveer 11050 strekkende M. boekenplank, bijna geheel gevuld, met 4131 M2 staande berging. Deze cijfers waren voor Utrecht op hetzelfde tijdstip 6915 en 2082; voor Groningen 6718 en 782. Dr. du Rieu had bij zijn optreden als bibliothecaris gemeend daarnaast ook zijn werkzaamheden als conservator der handschriften te kunnen waarnemen, maar de steeds wassende bezigheden dwongen hem naar hulp om te zien, en zoo werd 1 April 1886 dr. S.G. de Vries tot conservator der handschriften benoemd; hij volgde 1 Febr. 1897 du Rieu, die 21 Dec. 1896 overleden was, als directeur der Leidsche Universiteitsbibliotheek op.
Leiden P.C. Molhuysen
|
|