Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Initialen in de vijftiende en zestiende eeuwDe boekdrukkunst ontstond in een tijd, dat het decoratieve hoogtij vierde. Kanten kragen, zijden en fluweelen met bont afgezette gewaden, afgemaald op mannen- en vrouwen-portretten, leeren dat eenvoud destijds geen mode was. Het boek, toen nog alleen het handschrift, bleef niet buiten die strooming, getuige uitwendig de kostelijke banden, inwendig de verluchting der geënlumineerde manuscripten. Ware de boekdruktechniek voldoende geweest, geen twijfel of het oudste typografische boek zou van die algemeene versiering een weerspiegeling gegeven hebben. Vóor dat randlijsten en titelbordures als siermateriaal zich in de drukkerswereld vertoond hadden, kon ter bijzondere opluistering van de boekdrukpagina aan niet veel meer de aandacht geschonken worden dan aan de aanvangsletter, de initiaal. Trouwens, zoolang een boek geen titelbladzijde had en de naam van het boek gevonden moest worden, hetzij geheel aan het einde in de kolophon, hetzij verscholen in het incipit, was het aanvangswoord verreweg het belangrijkste van het boek, omdat dit als het ware het kenteeken er van was. Tot in den huidigen tijd heeft dit gebruik stand gehouden bij de pauselijke encyclieken, die nog immer naar hun aanvangswoorden genoemd worden. De aanvangsletter valt in het aanvangswoord eigenaardig in het oog. Daarin ligt de reden, waarom aan de allereerste letter, en ook aan andere aanvangsletters van minder beteekenis in den tekst, een bijzonder gewicht gegeven werd door de scriptores en hun navolgers, de oudste drukkers. De decoratieve ordonnantie liet de drukker den rubricator over. Een opengespaarde ruimte met een klein ingedrukt lettertje ter wegwijzing was het begin. Gaandeweg zou zich daaruit ontwikkelen onze alinea en het inspringen van een nieuwen regel. Eerlang werd den rubricator geen vrijheid meer gelaten; de initiaal werd op ware grootte medegedrukt met de bedoeling deze te kleuren. In die kleuring werd somtijds een groote mate van technische vaardigheid ten toon gespreid. Bij het photografeeren van een bladzijde uit het exemplaar van den Lancelot van Vérard (1494), berustende in de k.k. Hofbibliotheek te Weenen, ten behoeve eener photo-lithografische reproductie, bleek het aan Faulmann in 1882, dat de miniatuur, evenals de randbordure geen strikt handwerk, maar een volgekleurde houtsnede is. Evenzoo werden de initialen behandeld. Ook zij waren, evenals de toenmalige houtsneden alleen in omtrek aangegeven; aan den kooper | |
[pagina 222]
| |
van het boek bleef het overgelaten zijn exemplaar te verluchten. Het wordt door gezaghebbende bibliografen geboekt, dat deze methode het eerst in practijk gebracht is door Gunther Zainer te Augsburg omstreeks 1471; een specimen van een op deze wijze behandelde bladzijde uit een druk van Johannes Zainer te Ulm (1474) beeldt Olschki ai in zijn treffelijke Monumenta typographica (nr 677), terwijl Lewis F. Day in de Alte und neue Alphabete onder nr 60 een volledig alphabet van dienzelfden drukker uit het jaar te voren vertoont. Het enlumineeren en rubriceeren geraakte in de zestiende eeuw in onbruik; de gedrukte initiaal kwam in de plaats van de geteekende. De schetsachtige, ongekleurde initiaal van vroeger deed een aesthetisch niet goede uitwerking in den overigens zwarten spiegel van de bladzijde. Het redmiddel lag voor de hand: zwartmaking van de letter zelf. Daarmede ging echter de oorspronkelijke beteekenis der initiaal als zoodanig te loor. Niet meer een sierletter was zij, maar een letter gelijkwaardig aan de tekstletters, slechts in grootte daarvan verschillende. In die richting was dus het behoud der initiaal niet te vinden, ook dan niet wanneer zij een gefigureerden achtergrond had. In weerwil daarvan bleef die proefneming niet zonder gewicht voor de toekomstige typografie; zij duidde naar die lettervormen, welke tot ontwikkeling gekomen, later dienst zouden doen voor het samenstellen van titels (lettres de deux points). Een uitweg scheen mogelijk: door een versiering aan de letter te geven, hetgeen slechts gevonden kon worden door het teekenen van decoratieve lijnen buiten de omtrekken. Dit middel werd inderdaad dan ook toegepast, maar slechts daar waar zulks mogelijk bleek. Niet bij het romeinschrift, maar bij de afgeleide vormen der gothiek, in het bijzonder bij de fractuur. Die Verschnörkelung werd zoo zeer uitgebreid, dat de letter zelf in het midden der zestiende eeuw schuil ging onder een overmaat van krulwerk. Zoolang deze methode niet overdreven werd gaf zij bij de fractuur geen ongunstig resultaat. Bij de romein was het anders. Haar kapitalen, ontleend aan het latijnsche majuskelschrift, leenden zich niet tot een dergelijke behandeling; haar strenge, plastieke vormen verzetten er zich tegen. Voor sier-initialen moest hier dus iets anders gevonden worden. De oplossing werd gezocht in dezer voege: de letter wit te doen uitschijnen op een zwarten grond. Daarmede werd tevens beoogd een sneller techniek te scheppen om de sierletters te vervaardigen Het was gemakkelijker in een vlakke plaat de lijnen verdiept uit te steken op de manier der kopergraveurs (gravure au burin) dan het grootste deel van dit plaatje weg te snijden, zoodat de gravure en relief overbleef. Inderdaad werd zoo doende wel eens een goed effect bereikt, maar een technische moeielijkheid was onverwacht zich komen opdoen. Zoodra de initiaal zekere afmetingen overschreed, bleek het niet mogelijk den drukvorm naar behooren af te drukken; met kleine beginletters, ook met | |
[pagina 223]
| |
smalle randlijsten ging het nog, thans niet meer. De oorzaak, waaraan voorshands niet te verbeteren was, lag in de constructie van de houten drukpers; eerst de negentiende eeuw zou hierin afdoende maatregelen brengen. Ik moet dit eenigszins nader toelichten. De bovenzijde van den drukvorm, met inkt bedekt, wordt gebracht onder den vlakken rechthoekigen degel, die door een mechanische inrichting naar beneden bewogen, het vel papier tegen den vorm perst en dezen den inkt afneemt. Wil nu de voorwaarde vervuld worden, dat het afgedrukte vel overal gelijkelijk zwart is, dan moet elke plaats van den vorm ook een gelijke drukking ondergaan. Bij een krachtige persing zal van eventueele ongelijkheden niet veel bespeurd worden; bij een zwakke daarentegen wel. Een andere persing als een betrekkelijkzwakke was bij de houten handpers niet te verkrijgen. Het was daarom noodig factoren voor die gelijkheid reeds voor den druk zooveel mogelijk te construeeren, anders gezegd den drukvorm zelf zoo gelijk mogelijk in elkaar te zetten, zonder veel witte tusschenruimten. Als in het voorbijgaan merk ik hierbij op, dat daarin één der redenen gelegen is, waarom vijftiende- en zestiende-eeuwsche gedrukte bladzijden zoo weinig wit in den bladspiegel laten zien; hun geslotenheid, die een uitvloeisel zou moeten zijn van een beter decoratief begrip der oude boekprinters vergeleken met de hedendaagsche, is goeddeels niet anders als een gevolg van het zwakke samenstel der houten drukpers. Waarom dus groote initialen, wit op zwarten ondergrond, onbruikbaar waren, is thans duidelijk: de drukkunstige gelijkheid van den vorm was verstoord. Voor zoover het de initiaal betrof, kon hierin voorzien worden door het oppervlak van den achtergrond weer te verkleinen. Dit geschiedde door ornementatie te brengen in den achtergrond. Alfred W. Pollard, aan wiens opstel in The printing art van Januari 1904 ik voor een deel de feitelijke mededeelingen ontleen, noemt Erhard Ratdolt te Venetië (1476-1485) als een vijftiende-eeuwsche drukker, die reeds romein-initialen met plant-ornementen gebruikte. Met deze witte ornementatie van den achtergrond was tevens een ander technisch voordeel verkregen. Het egaal afdrukken van een effen vlak, ook nu nog met de zooveel verbeterde hulpmiddelen een lastige zaak, was zelfs bij zorgvuldig ininkten niet te bereiken door de zwakheid der pers en de ruwheid van het papier; nu was minder inkt, dus ook minder gevaar voor het volloopen der verdiepte lijnen en minder drukkracht noodig. Artistiek was eveneens een goed resultaat bereikt. Van zwart was de toon-intensiteit der initiaal grijs-zwart geworden, wat zich beter aansloot aan het aspect der bladzijde, maar niettemin nog intens genoeg gebleven was om levendigheid aan de pagina te geven. Toch werd niet immer het beoogde doel verkregen. De kleur-diepte van de romein-initiaal was somtijds niet in overeenstemming met die van de boek-romein; zij bleef zich nog te veel op den voorgrond dringen. | |
[pagina 224]
| |
Daarin ligt dan ook de reden, dat Ratdolt zijn groote romein-initialen, langs de zijden omstreeks 6 cm. metende, niet bij romein maar bij gothische boekletter aanwendde, omdat een gothische bladzijde meer een zwartere kleur laat zien dan een romeinsche. Andere Italiaansche drukkers, als Aldus Manutius in zijn Hypnerotomachia (1499) deden anders. De zwarte ondergrond viel geheel weg en in de plaats daarvan kwam een veelal dicht geëntrelaceerd lijnenspel of een plantfiguratie alleen in omtrek. Nu eens was de letter met haar versiering in een kaderlijn omsloten, dan weer niet. Die letter gaf een uitnemend effect in het bijzonder bij Grieksche boeken; de grillig gebogen lijnen der vele ligaturen veroorzaakten een lichteren toon in den spiegel dan bij de romein. Daar bleek een dusdanig behandelde initiaal bij slot van rekening toch te weinig diep van toon, zoodat weer teruggegaan werd tot den zwarten achtergrond, waar licht en leven in gebracht moest worden. Eenmaal om technische redenen dezen kant uitgegaan, begreep de artist-letterteekenaar dat ook voor hem voordeel te behalen was. Hij legde beslag op den achtergrond en behandelde dezen als een ruimte waarin ornementatie aangebracht kon worden, daarmede de druktechniek in de hand werkende. Hij bepaalde zich in hoofdzaak tot het aanwenden van lijn-motieven en van gestyleerde plantenvormen. Naar gelang den tijd van hun schepping, ontstonden zoo renaissance, Louis XIV en andere stijl-initialen, overeenkomstig de opvattingen, die in de andere versierende kunsten den toon aangaven. De overgang tot het menschelijk lichaam was gemakkelijk gedaan. Daarmede werd echter aan de boek-ornementatie een element toegevoegd, welks consequentie naar mijn opvatting op dwaalwegen moest voeren. De perspectivische voorstelling vertoonde zich in de initiaal. Eerlang kreeg de voorstelling de overhand; de initiaal was geworden een illustratie, waarover heen, zonder er mede verband te houden, een witte kapitale letter gelegd werd. In Max Rooses' werk over Plantin zijn vrij wat dergelijke initialen te vinden, die, hoewel afkomstig van dien vermaarden zestienden-eeuwschen drukker, mijn instemming niet hebben. De reeds aangehaalde Pollard gaat zelfs in zijn afkeuring heel ver: ‘At the other end of the sixteenth century the initials, and indeed the decorative work generally found in books from the Plantin press, are about as bad as they can be. Unluckily they set a fashion which remained in vogue throughout the seventeenth century, and contributed to make it, what it certainly is, the most degrated period in the history of printing’. De kern van deze passage schat ik niet onjuist, van oordeel zijnde dat de gothische boekversiering een logischer en dus een betere is dan welke andere ook, de allerjongste Noord-Amerikaansche school uitgezonderd. Slechts terugkeer tot de eerste tijden van de boekdrukkerij moet een louterenden invloed hebben op ons door en door bedorven modern drukwerk. Nu moet hieruit niet de gevolgtrekking gemaakt worden, dat ik een | |
[pagina 225]
| |
geïllustreerde initiaal daarom immer verwerp. Ik kan mij er mede vereenigen, wanneer de voorstelling betrekking heeft op het in het bijbehoorende hoofdstuk vermelde voorval, zooals, om een voorbeeld te kiezen, in den prentbijbel van Hoet, Houbraken en Picart ('s Gravenhage. P. de Hondt, 1728)Ga naar voetnoot(1). Zoodra echter diezelfde initiaal in ander werk gebruikt wordt zonder dat er verband bestaat tusschen prent en tekst, is zij af te keuren, omdat in het eerste geval, maar daarin ook alleen, de letter met haar omgeving een logische ethische beteekenis had. Er zijn bovendien nog andere redenen, waarom ik perspectievische initialen niet kan prijzen Ik wil dit met een enkel woord aanduiden door te zeggen, dat zij lijnrecht staan tegenover de eischen van het vlakornament en m.i. een boekdrukpagina daarmede overeenkomstig versierd moet worden. In de materieele ontwikkeling van de romein-initiaal ligt dus tevens de reden besloten, dat zij juist tegengesteld is aan de romein zelf; niet zwart op wit, maar wit op zwart of slechts in omtrek. Aan pogingen tot het concipieeren van versierde zwarte romein-initialen heeft het niet ontbroken; voor de zestiende eeuw zie men wederom Rooses' Christophe Plantin. Het is mij niet bekend, dat die pogingen, zelfs niet de allerjongste, tot het beoogde resultaat hebben geleid. De derde druklettervorm, de civilité, liet zich een ornementatie veel gedweeër aanpassen. Van nature reeds vol gracieuse buigingen, behoefde haar ornementalist slechts de aanwijzingen op te volgen in het wezen der letter liggende. Het schalksch fransch vernuft had vrij spel, niet gebonden als het werd door technisch-typografische eischen. Ik herinner aan de initiaal in La remembrance du mauvais riche van een onbekenden drukker te Lyon uit omstreeks 1490 en de dergelijke initialen van Antoine Vérard te Parijs. Eigenlijk gezegde civilité-initialen zijn dit niet, hoewel zij om haar vormen naar dit karakter zweemen. Een goed voorbeeld daarvan is te vinden in het materiaal der Raadhuisdrukkerij van Leiden (1602) en onder de lettervoorraad van Plantin. Jongere civilité-sierletters zijn, voor zoover ik weet, niet ontworpen. Evenmin is getracht een schrijfletter-initiaal te scheppen. Trouwens, ongeschikt als de schrijfletter is voor tekstletter, kan ik mij bezwaarlijk voorstellen, dat daaraan behoefte is. Die behoefte doet slechts van zich blijken bij de romein en de afgeleide gothieke letters. Of die behoefte een rationieele is, bleef hier buiten beschouwing. Ik stelde mij niet meer voor dan een vluchtig overzicht te geven van vroegere initiaal-vormen en daarbij in het licht te stellen, dat stylistische eigenaardigheden niet uitsluitend beheerscht werden door | |
[pagina 226]
| |
kunstopvattingen als gemeenlijk geloofd wordt, maar dat de vroegere druktechniek daarop een beteekenisvollen invloed oefende. Het is de taak van onzen tegenwoordigen tijd het vraagstuk van de romein-initialen op te lossen in harmonischen zin. Die oplossing kan niet gevonden worden door herhaling van hetgeen eenmaal was, maar door nieuw zoeken en door nieuw denken, zich aansluitende niet aan de vroegste feiten, maar wel aan de vroegste beginselen. Ook de drukkunst moet zich regelen naar de voorschriften van de kunst, van den handel, van de nijverheid en van de wetenschap, die nimmer stilstaan, maar in gestadige voorwaartsche evolutie verkeeren.
Overveen J.W. Enschedé
|
|