noodig achtten er over te spreken, is het terugblikkend gedeelte. Want deze jongere drukkers hebben niet geaarzeld hunne oudere meesters uit te noodigen, den bezoekers te toonen hoe een schoon boek er uitziet, en tevens, o ironie, hun eigen schamelheid des te beter bewezen. Heel deze tentoonstelling van het Boek, van zijn aanvangswezen als handschrift af tot zijne volmaakte typographische uiting in het incunabel, vervolledigd door de uitstalling van eene prachtige reeks oude banden, zal hoofdzakelijk een leering zijn, hopen wij, voor de meeste leden van het syndicaat-zelf. Den bezoeker is ze, bij die leering, een diep genot.
De handschriften en wiegedrukken, eigendom van de Gentsche Staats- en Stadsbibliotheek - evenals de oude banden het zijn - werden uitgekozen en gerangschikt door den geleerden conservator den heer van den Berghe. Gaande van de 6e tot de 16e eeuw, van de zware liggeren en ‘slapers’ tot de geringere boekjes van gemakkelijken handel, toonen zij het manuscript van vóor de uitvinding der drukkunst, compact en haast onverplaatsbaar, ten behoeve van den alleene clericus, in enkele prachtige voorbeelden aan in de Vita Sancti Amandi der 9e, in den Beda in Apocalipsim der 10e eeuw, in den scheongeschrevenen Hieronymus in Matheum Evangelistam (10e eeuw); in den statigen, belangrijken Liber Floridus der aanvangende 12e eeuw, waar beginletters en miniaturen - even met kleur aangewasschen - talrijk zijn; in den buitengemeen-zuiveren Cicero, De senectute (13e eeuw); in de twee rijke, fraaie Bibliae Sacrae (13e eeuw): wonderen van delikate schrijf- en ornamenteerkunst, en die zéker uit dezelfde werkplaats komen, zoo ze niet zijn van éene hand.
Daarna: 15e eeuw, en het handschrift in zijn strijd met de opkomende boekdrukkunst. De versiering wordt meer en meer belangrijk; de zorg van den vervaardiger is evenzeer voor de uitwendige schoonheid als voor de feilloosheid van den tekst. Zij prijkt in de Opera van Thomas à Kempis; in de Monotesseron van Joannes Gerson, geschreven, waarschijnlijk, in Gent zelf, tusschen 1480 en 1503, vol belang vanwege de zeer talrijke miniaturen die veel stijl en fijne vaste kleur vertoonen en om het landschap te bestudeeren zouden zijn; in de Constitutiones Sancte Brigittae waarvan de (twee) groote miniaturen in hunne byzantijnsch-lijnige teekening en de schematische behandeling der paysages opmerkelijk en streng schijnen; in het grootendeels-nederlandsche Lijden Christi, dat, in zijne schilderijen, onmiddellijk doet denken aan een navolger van den eersten Bening en, vanwege de achtergronden, aan een paar schilderijen in helle kleur, ter Brugsche tentoonstelling van 1902 verkeerdelijk toegeschreven aan David; in het Getijboek, eindelijk, genoemd van René van Anjou, het schoonste, meest aristocratische manuscript dat Gent bezit, bepaald tot de school van Berry behoort, en, in vergelijking met het werk der Limbourc's, eene afzonderlijke studie zeer waard ware.
Eene reeks kleinere schriftboeken nu bereiden het druksel vóor. Zij bewijzen, met de verspreiding van het onderwijs onder het vrije volk, de vermenigvuldiging van het boek en, daardoor, de noodzakelijkheid van de uitvinding der drukkunst.
Deze wordt hier uitgestald in eene lange rij incunabelen uit onderscheiden landen en steden. Duitschland biedt Schoeffer en zijn weifelen, dat tracht, in