Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
De tentoonstelling van Fransche ‘Primitifs’ te ParijsIIMet den tijd van Jan van Berri begint een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis der Fransche verluchtkunst. Verkwistend en prachtlievend, was deze vorst bijzonderlijk een liefhebber van fraai versierde handschriften; verscheidene die hij liet bewerken, hebben onder zijn naam, een bijna spreekwoordelijke beroemdheid verkregen. Daarbij kwam, dat zijn betrekkingen buiten Frankrijk, bepaaldelijk met het Boergondisch hof, hem gelegenheid gaven niet-Fransche kunstenaars in zijn dienst te nemen, zoodat in zijn omgeving allerlei invloeden zich kruisten. Onder zulk een beschermer stond de verluchtkunst niet stil. De behandeling wordt steeds vrijer, de perspektief doet zich gelden, zoo in de vertaling van Boccacio's De claris mulieribus (no 61, B.N. fr. 598; verlucht vóór 1404), het Missaal van Etienne de Loypeau, Bisschop van Luçon (no 73, B.N. lat. 8886), bewerkt door kunstenaars van Jan van Berri. - Het meesterstuk dezer verluchtkunst, die nog met ietwat primitieve middelen werkte maar ze bewonderenswaardig verfijnd en gevarieerd weet aan te wenden, is het Fransch-Latijnsch Psouter (no 67, B.N. fr. 13091) met vooraangeplaatste figuren van profeten en apostelen, in grisaille, voor den Hertog bewerkt door André Beauneven (verlucht vóór 1402, Beauneven was in 1413 reeds overleden). Latere kunst kan deze grijsaardsfiguren, tegelijk zoo ernstig en zoo aantrekkelijk, evenaren, maar ze niet overtreffen. Of de groote miniaturen in het Getijboek van Hertog Jan (no 68, B.N. lat. 919), de zoogenaamde Grandes Heures, die zeker voor een deel van de hand waren van een ander miniaturist van naam, Jacquemart de Hesdin, wat grootschheid van opvatting betreft, naast die van Beauneveu waren te stellen, kan nu niet meer beslist worden: zij zijn op het einde der vijftiende eeuw uit het handschrift gesneden en sedert spoorloos verdwenen. De kleiner miniaturen van dat Getijboek, ofschoon nog tot dezelfde niet-naturalistische school behoorend, wat de behandeling van den achtergrond betreft, als die van BeaunevenGa naar voetnoot(1), zijn fijner en meer op de detail-werking berekend. Bewonderenswaardig zijn, in dat | |
[pagina 183]
| |
prachthandschrift, de randteekeningen, althans de beste, die men mede aan Jacquemart de Hesdin meent te mogen toekennen, met haar dekoratieve vernuftspelingen, arabesken en fantastische figuren: de frissche kleur is hier even aantrekkelijk als de geestige vinding. - Het handschrift aangeduid als het Kleine Getijboek van den Hertog, de Petites Heures (no 69, B.N. 18014) komt, wat de uitvoering der miniaturen betreft, met de groote nagenoeg overeen: men vermoedt hier dezelfde hand. Maar naast deze school, die nog in de oudere tradities leeft, komt een andere op: het groote verschil is de bewerking van den achtergrond. Terwijl Jacquemart de Hesdin bv. zeer goed den binnenkant van een gebouw weet voor te stellen, wordt, wanneer het er op aankomt de open lucht te schilderen, nog steeds de traditioneele gekleurde of geruite achtergrond gebezigd, waartegen de personen, boomen en verder dekoratief, zich afteekenen. Een nieuwe school komt op, die voor dien dekoratieven achtergrond het blauw des hemels in de plaats stelt. Hier is een groote stap gedaan: een wezenlijk landschap kan zich langzamerhand ontwikkelenGa naar voetnoot(1). Werken in deze manier zijn: de Terentius in 1408 aangeboden aan Jan van Berry (no 62, B.N. lat. 7907, A.), het Livre des Merveilles (no 63, B.N. fr. 2810) en het Livre de la Chasse (no 92; B.N. fr. 616). Maar in de eerste plaats behooren tot deze nieuwe school: de Bijbel (no 88, B.N. fr. 166) vroeger in dit Tijdschrift besproken, en de Très riches Heures van Chantilly, op de tentoonstelling vertegenwoordigd door heliografische facsimiles (no 72). Er zal nog veel te doen zijn eer het verband dat tusschen deze twee werken bestaat geheel is opgehelderd; eer de kunstgeschiedschrijvers erin geslaagd zijn de verschillende invloeden, noordelijke en zuidelijke, die hier bijeen komen en op elkander inwerken, geheel te ontwarren. Eén punt is thans zeker: op het oogenblik dat Jan van Berri stierf, de Heures van Chantilly onvoltooid aan zijn erfgenamen nalatend, werkte voor hem en in zijn omgeving een school van miniaturisten van den eersten rang. De verluchtkunst was tot vollen wasdom gekomen. Ofschoon de politieke gebeurtenissen, de rampen die Frankrijk en Parijs onder de regeering van Karel VI en Karel VII troffen, de ontwikkeling der kunst wel zullen hebben tegengehouden, vindt men toch, uit het verder verloop der vijftiende eeuw, stukken die bewijzen dat zij niet stilstond: het Brevier van Jan van Bedford (no 106, B.N. lat. 17294), het Getijboek van Admiraal de Coëtivy (gestorven in 1450, no 112, verzameling van den heer Yates Thompson), met de allerliefste voorstelling | |
[pagina 184]
| |
der H. Maagd, lezend in een tuin, de Getijboeken van René d'Anjou (no 117 et 118, B.N. lat. 1156 A en 17332), de Kronijk van Jean de Courie (no 121, B.N. fr. 2685). met haar schilderachtige historische miniaturen, de Mirakelen van Jean Miélot, met prachtige grisailles (no 122, B.N. lat. 9473), het Getijboek van Lodewijk van Savoye (no 124, B.N. lat. 9473) met die allerliefste optocht van musiceerende dames (uitgevoerd omstreeks 1455). Het is in het derde kwartaal der XVe eeuw dat wij aan het hof van Lodewijk XI Jean Foucquet aantreffen, den koning der Fransche verluchters. Personen die zouden twijfelen aan de waarde van de door kunsthistorici verkregen resultaten, kan men den raad geven te lezen wat in 1838 door Paulin Paris en De Bastard, in deel II der Manuscrits françois de la Bibliothèque du Roi van den eerste, werd geschreven over Foucquet, toen nagenoeg onbekend. Hoeveel is niet sedert ontdekt! In 1838 kende men reeds den Josephus der Bibliothèque Nationale die, door de ongeveer gelijktijdige aanteekening over Foucquet, bon paintre et enlumineur du roi Louis XI, het uitgangspunt is geworden van alle verdere onderzoekingen (no 128, B.N. fr. 247). Dat handschrift werd begonnen voor Jan van Berri, wiens verluchters de drie eerste miniaturen vervaardigden; de overige zijn van de hand van Foucquet. Dit is slechts een eerste deel: het tweede is in Engeland voor den dag gekomen en in het bezit van den heer Thompson (no 129), maar dat thans slechts één der dertien miniaturen bevat die het weleer hebben versierd.- Wat deze verluchting van den Josephus onderscheidt is de prachtige, rijke kleur, het gebruik van goud, dat aan de figuren een schitterend, bijna fantastisch aanzien geeft, en de heerlijke landschappen waarin sommige tooneelen zijn geplaatst. Dezelfde behandeling, de goudkleur en de landschappen, vindt men in sommige kleinere miniaturen der Grandes Chroniques de France (no 130 B.N. fr. 130) die mede aan Foucquet kunnen worden toegekend, en in groote miniaturen, gesneden uit een handschrift dat een kompilatie over oude geschiedenis (Lucanus, enz.) moet hebben bevat en die eveneens in het bezit zijn van den heer Thompson (tentoongesteld met de schilderijen van Foucquet, in het pavillon de Marsan, no 354) en die misschien den Josephus nog overtreffen (vooral de prachtige voorstelling van Caesar, den Rubico over; rekkend). Aan den anderen kant stelde de vergelijking in staat aan Foucquet toe te kennen de onvergelijkelijke reeks der miniaturen, gesneden uit het Getijboek van Etienne Chevalier, thans te Chantilly. Op de tentoonstelling is een allerliefste verluchting aanwezig die tot hetzelfde handschrift moet hebben behoord: Anna en de drie Maria's in een tuin. (no 131; B.N. nouv. acq. lat. 1416). Waar vormde zich Foucquet, onder welke invloeden? Vragen waarop de kunstgeschiedenis antwoord moet geven. Zeker is dat hij niet alleen stond: als bewijs kan men noemen de verluchting van de Fransche vertaling van Augustinus' De Civitate Dei, waarschijn- | |
[pagina 185]
| |
lijk in 1473 bewerkt door zekeren egregius pictor Francisais, waarschijnlijk dezelfde als Maître François l'enlumineur, arbeidend voor Charles d'Anjou, in hetzelfde jaar 1473 (no 141 en 142, B.N. fr. 18 en 19). Deze miniaturen hebben groote overeenkomst met de stijl van Foucquet. - Uit den zelfden tijd zijn: een Bijbel (no 133 en 134, B.N. fr. 20065 en 20066), het Conpendion Ystorial (no 146, B.N. fr. 9186), het Leven van Christus (no 150, B.N. fr. 177-179), het Getijboek van Louis de Laval (no 153, B.N. 920), de Légende Dorée (no 157, fr. 244), het Leven van Lodewijk IX (no 165, B.N. fr. 2829). Uit den tijd van Karel VIII is de schoone frontispies van het handschrift der Statuten der Orde van St. Michiel (no 175, B.N. fr. 14363), dat men heeft willen toekennen aan Jean Perréal. Tot de regeering van Karel VIII behoort ook het Getijboek (no 177, B.N. lat. 1370) met schoone miniaturen, grijs op grijs, die men toeschrijft aan Jean Bourdichon. Jean Bourdichon is, met Foucquet, de groote naam der Fransche verluchtkunst. Ook hier heeft de kunstgeschiedenis een onbetwistbaar uitgangspunt gevonden: het stuk van 1508 dat Jean Bourdichon noemt als verluchter van het beroemde Getijboek van Anna van Bretagne, met zijn groote miniaturen en zijn bewonderenswaardige randteekeningen, met bloemen en insecten (no 178, B.N. lat. 9474). Dezelfde ietwat zware, maar sprekende en preciese uitvoering der figuren, hetzelfde doorwerkte, schilderij-achtige voorkomen der verluchting, vindt men in een ander beroemd handschrift, het Getijboek van Ferdinand van Napels (no 176, B.N. lat. 10532), dat natuurlijk voor een Italiaansch werk doorging, tot de heer Mâle, twee jaar geleden, wees op de overeenkomst van dit werk met dat van Bourdichon. De tweede helft der vijftiende eeuw was het hoogtepunt der verluchtkunst, voor Frankrijk zoowel als voor Vlaanderen en Italië; en toch was het te voorzien dat haar bloei niet lang meer zou duren. Zij verloor te zeer haar eigen karakter: het dekoratieve element, dat de ziel was geweest der middeleeuwsche verluchtkunst, handhaafde zich alleen in de randversieringen, zooals die van het Getijboek van Anna van Bretagne of van het ietwat oudere Jeronimusleven (no 166, B.N. fr. 418); de uitgewerkte miniaturen, als die van Foucquet en Bourdichon, zijn minder verluchtingen, dan in een handschrift opgenomen schilderijen. Het was duidelijk dat de miniaturisten dezen wedstrijd met de zich steeds vrijer ontwikkelende schilderkunst niet lang zouden kunnen volhouden. Aan den anderen kant waren de opkomende houtsneê- en kopergraveerkunst voor de eveneens opkomende drukkunst wat de miniatuur geweest was voor den tijd toen de boeken alleen werden afgeschreven: men weet hoe de Parijsche boekhandel van het einde der vijftiende en het begin der zestiende eeuw Livres d'Heures in de wereld zond die, door de illustratie in houtsneê en zelfs door de keurige randversiering, tot op zekere hoogte met de handschriften konden wedijveren. | |
[pagina 186]
| |
Nog lang bleven prachtvolle, met miniaturen versierde handschriften, getijboeken en dergelijke geliefde luxe-artikelen voor hooggeplaatste en rijke personen: zóó de allerliefste Heures der familie Ango, te Rouaan (1514; no 198, B.N. nouv. ac. lat. 392), waar het dekoratief karakter nog goed bewaard is; uit het midden der zestiende eeuw de Heures van Hendrik II, die van Dinteville (nos 205 en 206): maar de uitvoering wordt langzamerhand zwaarder, uiterlijke praal, voorstellingen uitgevoerd in camaieu (groen, rood, of goud), moeten vergoeden wat aan innerlijk gevoel ontbreekt. Het jongste handschrift der tentoonstelling (no 210), het Gebedenboek van Kardinaal d'Armagnac, is rijk, maar uittermate zwaar van uitvoering. De verluchtkunst wordt een kuriositeit, als het perkament, dat haar bestaan, de eeuwen door, mogelijk had gemaakt.
Parijs G. Busken Huet
|
|