Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||
Moderne bibliothekenIII
| |||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||
voorgangers, doch tevens de geschreven bronnen opnieuw met de meeste zorg nagezien. Vooral was het mij een groot voorrecht dat Curatoren mij toegang tot hun archief verleenden; ik voel mij verplicht hun E.G.A. daarvoor mijn oprechten dank te betuigen, en ook hun secretaris Mr. J.E. Boddaert te danken voor de groote welwillendheid waarmede hij mij bij mijne onderzoekingen geholpen heeft.
De Leidsche Hoogeschool, bij octrooi van 6 Januari 1575 gesticht, en 8 Februari van dat jaar plechtig ingewijd, werd eerst gevestigd in het voormalige St. Barbaraklooster aan het Rapenburg, op den hoek van de Langebrug, toen Voldersgracht geheeten, welk gebouw later als Prinsenhof bekend is. Maar die behuizing bleek te klein, en 4 September '75 werd besloten de voormalige Faliede Bagijnkerk voor het houden der lessen interichten. Ook daar bleef de Universiteit niet lang. In 1581 verhuisde zij naar de overzijde van het Rapenburg, naar de vroegere kerk der Witte Nonnen, waar zij tot op heden is gebleven. Professor Donellus echter, die bezwaar had tegen het trappenklimmen in het nieuwe gebouw, bleef zijn colleges houden in het koor der Bagijnekerk ‘het Auditorium Donelli’ en ook de anatomische lessen zijn bij voortduring in het kerkgebouw gehouden geworden.Ga naar voetnoot(1) In het nieuwe gebouw werd door Curatoren een vertrek voor librarie aangewezen. Veel boeken zal men toen nog niet gehad hebben; de Prins had in 't stichtingsjaar terstond aan de Universiteit den door Arias Montanus in 1569 bij Plantijn uitgegeven viertaligen bijbel in 8 deelen ten geschenke gegeven, waarvan men de inscriptie o.a. bij Schotel nalezen kan; Plantijn had zelf, toen hij in 1581 bij Lipsius logeerde, door hem een Corpus Iuris en Becani Opera, voortbrengselen zijner persen, laten aanbieden, waarvoor hij, naar de gewoonte dier tijden met wijn vereerd werd; ook anderen hadden, gelijk in de aanstelling van van der Does gezegd wordt, ‘zich geneycht verclaart’ dit voorbeeld te volgen, maar heel veel kreeg men nog niet. Van aankoop van boeken is nog geen sprake. Wel werd met het oog op de dingen die komen zouden reeds 1 Maart 1587 de curator Janus Dousa tot bibliothecaris en tevens historieschrijver van Holland aangesteld, op een wedde van ƒ. 300, maar ten deele zal dit wel te beschouwen zijn als een kiesche manier om hem te beloonen voor alles wat hij voor de Universiteit deed en gedaan had. Veel haast maakte men intusschen met het in orde brengen van de boekkamer niet, tot dat men plotseling, einde 1586, verrast werd door het legaat van Johannes Holmannus Secundus, theologiae professor, die begin December van dat jaar overleden was, en zijn geheele belangrijke boekverzameling aan de Universiteit naliet. De catalogus dezer boekerij werd in 1600 door den Senaat aan de Staten van Holland en Westfriesland opgezonden, toen er sprake was van het verleenen van pensioen aan Holman's weduwe; maar die catalogus is niet meer aanwezig onder de ingekomen stukken dier Staten. Wel jammer, want we zouden | |||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
ons dan een voorstelling kunnen maken van den rijkdom van dezen boekenschat, die volgens getuigenis van den Senaat, den grondslag legde voor de Leidsche bibliotheek. Met spoed werd nu de boekkamer ingericht; het was een benedenvertrek met vier ramen, waarschijnlijk een der kamers van het tegenwoordige botanische laboratorium, uitziende op den HortusGa naar voetnoot(1). Voor het publiek waren er twee tafels met lessenaars er op, en banken aan weerszijden; vijf boekenkasten met deuren stonden langs de muren. De boeken werden alle boven en onder op de snede en ‘op 't leer’ gestempeld; ook voor op de snede moest de stempel gezet worden, maar dit is bij gebonden boeken onmogelijk, en zoover ik weet is 't nooit uitgevoerd. De andere stempels op de snede zijn nog thans in gebruik. Gedurende den zomer 1587 kwam de kamer in orde, na de vacantie werd zij voor de lidmaten der Universiteit opengesteld. De 31 October 1587 is de dies natalis der bibliotheek der Leidsche Hoogeschool. In den straks nader te bespreken ‘Catalogus van 1597’ leest men op de 4e bladzijde: CIƆ. IƆ. LXXXVI De datum is hier juist, het jaartal onjuist. Het is zoo overgenomen uit den, eveneens straks te noemen, Index achter den ‘Nomenclator van 1595’ waar op de 1e bladzijde de inscriptie uit den door Vulcanius ten geschenke gegeven Demosthenes-codex vermeld wordt, en het jaar 1587 in den tekst dier inscriptie juist voorkomt, gelijk uit dat hs. zelf blijkt, terwijl boven die inscriptie foutief 1586 staat. Trouwens, het Dachbouck van Jan van HoutGa naar voetnoot(2), dat chronologisch alles, wat er op het gebied der Universiteit gebeurde, mededeelt, laat in dezen geen twijfel over. Het zal wel niet louter toeval zijn dat Vulcanius, de professor in het Grieksch, zich juist in dezen tijd van een groot gedeelte zijner boeken wilde ontdoen. Het sortiment der Leidsche boekverkoopers zal wel niet bijzonder groot zijn geweest, maar Vulcanius had zich gedurende zijn lange reizen een | |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
groote bibliotheek verzameld; het was nu een goede gelegenheid de overtollige en incompleeteGa naar voetnoot(1) exemplaren van de hand te doen. De bibliotheek kochtGa naar voetnoot(2) voor ƒ. 354 van hem een collectie, waarvan de lijst in van Hout's Dagboek voorkomt; 't zijn vooral Grieksche en Latijnsche klassieken, maar ook andere, Vesalius' Anatomia, Melanchton's werken, een Mercator e.a. Meerendeels zijn het uitgaven van H. Stephanus. Kort te voren had Vulcanius onder zijne vrienden een gedeelte zijner boeken verloot, hij spreekt er van in zijn brief aan Th. Canter, uitgegeven achter Alciati Tractatus contra vitam monasticam p. 97, en in het Dachbouck ligt een los boekenlijstje met opschrift: ‘Memorie van de boucken.... synde inde loterije van D. Bonavent. Vulcanius’. Ook van B. Gryphius Buys kocht men eenige werken, wellicht toen hij naar DuitschlandGa naar voetnoot(3) vertrok. Verder worden er dezen tijd veel boeken geleverd door Fr. RaphelengiusGa naar voetnoot(4), den professor-drukker-boekverkooper, en door Louis Elsevier, den pedel-boekbinder, die geregeld de Duitsche missen afreisde. De nieuwe boekkamer bleek al zeer spoedig ongeschikt; zij was te vochtig en er werden, uit plaatsgebrek elders, dagelijks colleges gegeven, zoodat Curatoren op advies van den Senaat in hunne vergadering van 1 Maart 1591 de Faliede Bagijnkerk voor bibliotheek bestemden, waar zij tot op heden is gebleven. Het besluit zelve dat van zooveel gewicht voor de bibliotheek is geweest, en dat ook in andere opzichten niet zonder belang is voor de geschiedenis der Universiteit, volgt hier in zijn geheel, overgenomen uit van Hout's Dachbouck. | |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
1591 Maart. Het St. Agnieten of Faliede Bagijnhof lag aan de N. zijde van het Rapenburg. Het strekte zich uit van de tegenwoordige custoswoning tot aan de Kloksteeg; langs de Kloksteeg tot aan de Donkere Gracht, de afwatering van de Papegracht die, toen gedeeltelijk nog open, thans geheel overwulfd, onder perceel Kloksteeg 13 en dwars door 't voormalige hof naar het Rapenburg loopt. Deze Donkere Gracht en de tuin van de Commandery waren de grenzen aan de N. zijde, een zijsteegje, zoo 't schijnt, van de Scheepmakerssteeg vormde de O. | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
grens. Het was een groot hof, met circa 50 huizen. In het noordelijk gedeelte, nauw begrensd door de omliggende woningen, stond de kerk, een kloek gebouw uit de 15e eeuw, met hoogen spitsen toren, dien men op bijna alle plattegronden en kaarten van Leiden terugvinden kan. Een gedeelte van het Bagijnhof is nog in wezen (al zijn de huisjes zelf natuurlijk door nieuwe vervangen) en draagt ook nog dien naam; ook de kerk heeft, hoewel herhaaldelijk verbouwd en veranderd, haar vorm behouden. Een afbeelding van het Bagynhof, in vogelvlucht, gaf dr. du Rieu in de 2e uitgave van zijn ‘Lambert Daneau à Leyde’ in het ‘Bulletin de la commission pour l'histoire des Eglises Wallones’ I p.96; een plattegrond dr. Pleyte in ‘Leiden voor 300 jaar en thans’ plaat 8 en bijl. XVIII (cf. bl. 30); beide naar teekeningen van circa 1580. Er is in beide voorstellingen eenig verschil, en ik had ook daarom gaarne de origineelen die op het Gemeente-Archief alhier berusten zelf ingezien, maar het is mij niettegenstaande herhaald verzoek niet geluktGa naar voetnoot(1). Afbeeldingen van de kerk alléen bij dr. du Rieu in de 1e uitgave van ‘Lambert Daneau à Leyde’, afzonderlijk in 1881 verschenen, naar een teekening van circa 1580; bij Rademaker, Rijnland in 100 afbeeldingen (1732), die wij hiervoor reproduceerden; in de collectie Bodel Nyenhuis op onze bibliotheek bevinden zich nog een drietal teekeningen. Zóo heeft de bibliotheek er tot circa 1820 uitgezien. De ingang van het Bagijnhof was op 't Rapenburg; in 1648 werd hier een monumentale poort geplaatst waarvan de beschrijving bij v. Mieris II p. 555. Deze Faliebagijnkerk nu werd tot bibliotheek ingericht; zij werd door een zwaren binnenmuur loodrecht op de zijmuren in twee stukken gedeeld; over de geheele lengte van het gebouw werd een zoldering ingelegd. Uitwendig onderging het gebouw geen belangrijke wijzigingen; de ramen werden in tweeën gedeeld, en het haantje van den toren stond zijn plaats af aan een vergulde Pallas. Het gedeelte ten N. van den binnenmuur, het vroegere koor der kerk, diende op beide verdiepingen voor de anatomie - de anatomische lessen en het anatomisch kabinet. Hier werden allerlei zeldzaamheden niet enkel op anatomisch, maar ook op ethnographisch en oudheidkundig gebied bijeen gebracht, die thans in een anatomisch kabinet op de kermis goed op haar plaats zouden zijn. Er bestaan verschillende catalogi van, vervaardigd door de elkaar opvolgende custoden, Blanken, Schuyl en Eisendragh, in 't Nederlandsch, Latijn en Fransch. In talrijke boeken, reisbeschrijvingen en beschrijvingen van Leiden vindt men er melding van gemaakt, vrij uitvoerig b.v. in den 18e eeuwschen Baedeker, Uffenbach, in zijn Reisen III p. 438. Het voorste benedengedeelte van de kerk dat in een paar vertrekken verdeeld was, diende voor schermschool; hier werden ook de lessen in de wiskunde | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
gegeven, die voornamelijk voor a.s. ingenieurs en genie-officieren bestemd waren; zij werden in 't Nederlandsch gegeven door een lector; een professor lessen in 't Nederlandsch te laten houden scheen niet mogelijk. In 1644 werd aan de Engelsche gemeente vergunning verleend hier des Zondags godsdienstoefeningen te houden; enkele leden dier gemeente zijn hier begraven, hun grafsteenen zijn bij latere verbouwingen onzichtbaar geworden; van een Laudon is in den binnenmuur der bibliotheek het wapen, in marmer gehouwen ingemetseld. Later toen de anatomische verzameling zich meer en meer uitbreidde werden ook in dit gedeelte van het gebouw kasten met curiosa en praeparaten geplaatst. De Engelsche gemeente heeft hier kerk gehouden tot 1807 toen zij bij gebrek aan leden ophield te bestaan. De bovenverdieping tot aan den binnenmuur werd tot bibliotheek ingericht; de ingang was onder den toren. November 1593 was de bouw zooverre gereed dat de bouwcommissie maatregelen voor de overbrenging der boeken kon nemen. Het plaatsen der boeken werd bij afwezigheid van den bibliothecaris aan P. Bertius, den onderregent van het Staten-College opgedragen. De oude Jan van der Does toch was door zijn benoeming tot raadsheer in den Hoogen Raad genoodzaakt geweest naar den Haag te verhuizen en had Curatoren verzocht zijn zoon Jan, die hem steeds bijgestaan had, en feitelijk alle bibliotheekswerkzaamheden in den laatsten tijd vervuld had, in zijn plaats aan te stellen, waartoe Curatoren gaarne overgegaan waren (11 juli 1593). Zijn instructie - indien men de weinige voorschriften over de uitoefening zijner betrekking zoo noemen wil - hield in dat hij de boeken in behoorlijke orde moest houden ten gerieve van doctoren, professoren en studenten, aan wie hij voor alle anderen daarvan het gebruik moest toestaan; dus reeds niet uitsluitend ten behoeve van de universiteit. Dousa jr. heeft niet veel meer voor de bibliotheek kunnen doen; hij ging in 1594 op reis met zijn broeders Georg en Steven, en is kort na zijn terugkomst gestorven. Bertius nam zijn functieën waar; hij heeft de boeken in het nieuwe gebouw gerangschikt, naar het door van Hout uitgedachte plan.Ga naar voetnoot(1) De boekén werden naar hun inhoud in 7 vakken verdeeld: Grammatici, Theologi, Philosophi, Jurisperiti, Medici, Historici, Mathematici. Zij werden in lessenaars, plutei,Ga naar voetnoot(2) opgesteld, die gemerkt werden met de letters van een voor elk vak verschillend typographisch alphabet; de grammatici met een gothische a, de theologi met een hebreeuwsche a, de philosophi met de grieksche a, enz; de tweede pluteus kreeg de 2e letter van het alphabet enz.; elk boek werd op den rug gemerkt met de letter van zijn pluteus en een volgnummer. Oorspronkelijk had elke pluteus éen plank met boeken; later werd daaronder een tweede plank aangebracht. Bij de inrichting in 1593 waren er voor de theologi 3 plutei noodig, de overige vakken konden elk met 1 volstaan, 9 dus in 't geheel, welk aantal later tot minstens 25 is uitgebreid. Naast elken pluteus hing in 't middenpad een lijst van de boeken | |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
die hij bevatte, zooals ze thans nog in de Laurentiana te Florence hangen. De boeken waren bevestigd aan kettingen die aan 't einde van een ring voorzien waren, waardoor een ijzeren stang liep, zoodat meerdere boeken naast elkaar op den pluteus gelegd konden worden; dit was een uitvinding van Jan van Hout, waarmede Bertius erg ingenomen schijnt. Alleen de folio's waren aldus geplaatst. De quarto's en kleinere formaten stonden gelijk vroeger in gesloten kasten, arcae. De werken van Leidsche professoren werden in een afzonderlijke kast bewaard. Afbeeldingen van de bibliotheek in dezen toestand vindt men op een gravure van Woudanus uit 1610 die herhaaldelijk gereproduceerd is, o.a. in de pag. 37 genoemde reproductie van Lorichs Constantinopel p. 7, en bij Clark, the Care of Books p. 170, en die wij hiernevens weergeven naar een ex. op de Leidsche bibliotheek; kleiner en in spiegelbeeld bij Meursius, Illustrium Hollandiae et Westfrisiae Ordinum alma Academia Leidensis (1612) p. 228; in zijn Athenae Batavae (1625) p. 36; in Les Delices de Leide (1712) tegenover p. 149; in de Deliciae Batavicae, mij o.a. bekend uit het exemplaar dat tot Album Amicorum van Philipp Mulhausen gediend heeft (thans in de Kon. Bibl. in den Haag). In 1595 verscheen bij Fr. Raphelengius de eerste catalogus der bibliotheek, door Bertius bewerkt; het is de reeds vroeger genoemde ‘Nomenclator Autorum omnium quorum libri vel manuscripti, vel typis expressi exstant in Bibliotheca Academiae Lugduno-Batavae’. Hij bestaat uit 12 quaternen gem. A-M, sommige van 2, de meeste van 4 bladen. Dit is de oorspronkelijke vorm, waarvan de bibliotheek éen exemplaar bezit: reeds hetzelfde jaar vóor 11 October verscheen een appendixGa naar voetnoot(1), 2 quaternen gem. CC en CCC en enkele losse stukjes die uitgeknipt en op daartoe opengelaten bladen bijgeplakt werden achter het gedrukte. De twee quaternen behooren achter quat. D en zouden dus m.i. DD en DDD gemerkt hebben moeten worden. Zij bevatten de aanwinsten op theologisch gebied; wat de andere vakken aan nieuwe boeken gekregen hadden vond op de losse blaadjes voldoende plaats. Handschriften komen hier nog weinig voor; in den oorspronkelijken Catalogus de boven reeds besproken Demosthenes; dan een Aetius door Raphelengius geschonken, en de Inscriptiones Smetii, wier geschiedenis Siegenbeek uitvoerig bespreekt. In den appendix komen daarbij nog een Priscianus (nu hs. B.P.L. 92), een Martianus Capella (B.P.L. 87 of 88) en een Ovidius, waarvoor Sallustius schijnt te moeten worden gelezen. Op de quaternen A-M volgen er in de meeste exemplaren nog 2 gem. N en O, inhoudende een ‘Index librorum qui ex donatione et liberalitate aliena bibliothecae publicae Academiae Lugduno-Batavae inserti sunt.’ Ik stel dezen Index later dan den appendix, wijl daar 2 hss., een Isidorus en een Orosius (B.P.L. 11 en 110) genoemd worden, die de appendix niet heeft. Ik heb over dezen eersten catalogus misschien wat te uitvoerig gehandeld, maar hij is vrij zeldzaam, en het toevoegen van den appendix heeft wel eens verwarring gesticht. | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
De Bibliotheek in 1610
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. II, 41. | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
Bertius kreeg voor zijn moeite ƒ. 150; in '96 keerde Dousa terug en stierf weldra; 24 Febr. 1597 werd Paullus Merula, professor historiarum, tot zijn opvolger gekozen. De redenen die Curatoren er toe leidden hem te kiezen zijn nog al curieus, maar verklaren tevens waarom men Bertius, die na zijn uitstekend werk toch wel eenige aanspraken had, niet nam. Merula had nl. kort te voren verhooging van wedde verzocht; de billijkheid hiervan erkenden Curatoren, maar zij vreesden tevens dat de collegas van Merula ook verhooging zouden vragen indien ze hem gegeven werd; en dat lieten de middelen niet toe. Maar de anderen zouden geen aanspraken hebben indien Merula het als wedde voor zijn bibliothecariaat kreeg; en zoo werd hij benoemd op ƒ. 100, eerst tot ƒ. 150 en later tot ƒ. 200 verhoogd. Er was nog een ander argument om hem te kiezen: Merula woonde op 't BagijnhofGa naar voetnoot(1) en hij of een zijner huisgenooten was dus steeds bij de hand om de bibliotheek voor bezoekers te openen. Dat tweede argument heeft misschien wel het zwaarste gewogen, want in de eerste jaren van de bibliotheek is de openstelling voor 't publiek een van de moeilijkste vraagstukken geweest die zich hebben voorgedaan. Men was begonnen met aan elk professor en enkele andere bevoorrechtenGa naar voetnoot(2) een sleutel te geven van de buitendeur en van de kastenGa naar voetnoot(3) waar de quarto's en de kleinere boeken stonden; voor de plutei was het niet noodig daar de boeken de bibliotheek niet mochten verlaten. Maar reeds hij den dood van den jongen Dousa heerschte er groote wanorde, daar de professoren hun sleutels aan studenten leenden die ze lieten namaken. Men gaf toen enkel sleutels tegen onderteekening van een bepaald formulier, welks inhoud niet meer bekend is. Maar al heel spoedig, Mei '97, lieten Curatoren de sloten veranderen en vorderden de sleutels terug, terwijl zij Merula gelastten den professoren altijd, den studenten Woensdag en Zaturdag 2-4 toegang te verleenen; er werd voor deze 2 middagen een opsiender aangesteld. 't Volgende jaar echter gaf men aan het dringend verzoek van professoren gehoor en kregen zij de sleutels terugGa naar voetnoot(4) onder conditie dat op kosten van hem die zijn sleutels leende, het slot weder vermaakt zou worden; en een paar maal is het nog vermaakt; er staat niet bij op wiens kosten. Merulas beheer is voor de bibliotheek uiterst zegenrijk geweest. Toen hij een paar jaar na zijn aanstelling (1599) verhooging van tractement vroeg mocht hij in waarheid zeggen dat hij ‘door zijn zorg voor de bibliotheecque en zijn sollicitatiënGa naar voetnoot(5) bij steden, collegiën en personen schenkagien die zeker den prijs | |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
van 1000 gulden excedeerden, en singulariteitenGa naar voetnoot(1) de studien aengaende’ verkregen had. Wat Merula voor de bibliotheek wist te krijgen ziet men het beste uit den 2en Catalogus der bibliotheek, door hem zelf bewerkt. Het is de ‘Catalogus principum, civitatum et singulariorum qui donatione vel inter vivos vel mortis caussa bibliothecam publicam, in Academia Lugduno-Batava institutam, liberaliter ditarunt. Lugduni Batavorum ex officina Ioannis Paetsij. 1597’. Hoewel in 1597 verschenen bevat deze catalogus de boeken die geschonken zijn tot in 1603. Blijkbaar heeft men dus een of meermalen een vervolg uitgegeven dat achter het bestaande gebonden werd. Een oorspronkelijk exemplaar zonder de vervolgen heb ik niet kunnen vinden. De catalogus legt ook een schitterend getuigenis af van de mildheid waarmede vorsten, steden en particulieren de jonge Universiteit, het troetelkind, begiftigden: de groote steden van Holland, Leiden, Dort, Haarlem, Delft gaven belangrijke en zeldzame werken, of verzamelingen van schrijvers op bepaald gebied; prins Maurits vulde de collectie Mathematici aan met alle boeken die hij op dat oogenblik kon machtig worden; boekdrukkers gaven een exemplaar hunner uitgaven; kostbare incunabels is de bibliotheek toen rijk geworden, als den Apuleius dien zij van Everard Bronchorst kreeg, een der weinige op perkament gedrukteGa naar voetnoot(2) boeken die wij bezitten; de eerste handschriften die onze zeevaarders uit Indië hadden medegebracht vonden hier eene plaats en wachtten op hem die ze zoude komen lezen en | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
ontcijferen. Aan Westersche hss. ontving Merula het kostbare Williram hs. uit Egmond afkomstig en een Martialis in sierlijk Italiaansch renaissance schrift; in 't geheel komen hier 21 Latijnsche en 2 Grieksche hss. voor die door geschenk verkregen waren. Ter versiering had men talrijke portretten gekregen; van Maurits in Januari 1600 de levensgroote portretten van zijn vader, dat thans in de leeskamer, en van hem zelf, dat op de directeurskamer hangt; op de straks genoemde afbeeldingen ziet men deze 2 naast elkaar tegen den N. muur boven den schoorsteen hangen; de kinderen van Raphelengius gaven het portret huns vaders dat nu in de ambtenaarskamer een plaats heeft gevonden. Onder de verdere ornamenten noem ik de door Melchior Lorichs geteekende afbeelding van Constantinopel in 1569Ga naar voetnoot(1), een geschenk van den rentmeester der goederen van de voormalige abdij van Egmond, Nicolaas van der Wiele, dat aan de W. zijde onder de vensters hing; en de Aard- en HemelglobenGa naar voetnoot(2) van Jodocus Hondius. In het Archief der bibliotheek is nog een andere catalogus, door Merula saamgesteld, welke nooit in druk is verschenen; het is: ‘Rariorum Biblioth. Acad. Lugdun. Catalogus. Compositus a P.G.F.G.N. Merula, Icto et historiarum in Acad. Lugd. Bat. prof. et ibidem bibliothecario. Anno MDCVII.D.D. Curatoribus ab eodem oblatus’. De boeken zijn in rubrieken verdeeld, ‘boucken met de handt geschreven; boucken van ouden ende welgheachten druck, etc.’ Het belang van dezen catalogus voor de geschiedenis onzer hss. ligt daarin dat alle hss. die tot 1607 gekocht zijn, vermeld worden met den naam van de vroegere eigenaars, welke hss. in den vorigen catalogus natuurlijk niet voorkomen. Merula heeft zeker van zijn relaties in Dort geprofiteerd om belangrijke aankoopen te doen op de verkooping der bibliotheken van Cornelis Rekenaer, den Dortschen rector, en vooral op die van Fr. NansiusGa naar voetnoot(3) den conrector daar, die in 1595 gestorven was; hier werd een 40 tal hss. gekocht, waaronder een prachtig Franco-Saksisch Evangeliarum (B.P.L. 48). Van de erfgenamen van Gerart Falckenburg had men een groote partij boeken met aanteekeningen in handschrift overgenomen. De grootste kostbaarheden werden bewaard in het kamertje van den bibliothecaris, het cantoer of studoirken, dat aan de zuidzijde, bij de trap is te zoeken, en in een paar kasten die tegen dat kantoortje aanstonden. MerulaGa naar voetnoot(4) ging in 1607 tot herstel van gezondheid een reis naar zijn vrouws-familie in Rostock maken; hij is daar 19 Juli van dat jaar overleden. Hij is was een der. beste bibliothecarissen die de Leidsche bibliotheek gehad heeft. (Wordt vervolgd). P.C. Molhuysen. |
|