Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De letters der Plantijnsche drukkerij 1555-1589Toen Plantijn in 1555 zijn drukkerij opende had hij deze op bescheiden voet ingericht. Onder de boeken verschenen in den loop der eerste zeven of acht jaren (1555-1562) vinden wij er geen, dat zich onderscheidt door buitengewoon fraaie of kostelijke letter. Hij bezat een dozijn Romeinsche soorten en een tiental Cursieven, een Grieksche, verscheiden Duitsche letters en een Schriftletter, zooals men die alle bij de drukkers van zijn tijd te Antwerpen gewoonlijk aantreft. Hij was echter al vroeg zijne vakgenooten vooruit in het gebruiken van dit alledaagsche materiaal; zijne M. Antonii Flaminii in librum psalmorum brevis explanatio van 1558 is onberispelijk van bewerking en nadert de volmaaktheid; zijn Terentius van 1560, in zakformaat, is niet minder keurig van uitvoering. Plantijn gebruikte daarbij velerlei soorten van gesneden hoofdletters, eveneens van bescheiden aard en die hij in den handel moet gevonden hebben. Een dergenen, die hem in de eerste tijden de gegoten letters bezorgde, was François Guyot, met wien hij reeds in 1558 in betrekking stond, maar van wien wij eerst in 1562 met zekerheid weten dat hij aan Plantijn leverde. Den 23n Januari van dit jaar had onze drukker van hem ontvangen een Cicero cursief, een Cicero romein, een Brevier Romein en een Brevier cursief. François Guyot was een Parijzenaar, die zich te Antwerpen was komen vestigen en daar den 22n Augustus 1539 tot het poorterschap werd toegelaten; eerst in 1561 werd hij als vrijmeester in de St-Lucasgilde opgenomen onder den naam van François de lettergieter; hij stierf in 1570. Hij had een zoon van denzelfden naam en van hetzelfde bedrijf, die als meesterszoon in de Liggeren der Gilde werd ingeschreven in 1577, insgelijks als lettergieter. In 1581 vinden wij een Gabriel Guyot te Middelburg gevestigd als boekdrukker en lettergieterGa naar voetnoot(1), wellicht een tweede zoon van den ouden Frans. Van Ameet Tavernier, drukker en lettergieter, kocht Plantijn in 1558 154 pond van een klein Romein, zijnde 82095 letters met de quadraten. Toen in 1562 zijn have en alm gerechtelijk werden verkocht kwamen ook zijne letters onder den hamer. Wij vinden vermeld in de lijst der verkochte goederen een ‘Almanak romein en een Almanak cursief,’ van welke hij 517 pond bezat; een ‘Romein essendiana’ (dessendiaan) met de Cursief, wegende 579 pond; een ‘Mediaan romein en een Mediaan cursief,’ 1120 pond; een ‘Augustijn romein, een Cursief en Grieksch,’ 683 pond; een oude ‘Non-pareille romein en cursief’ met de nieuwe ‘Nonpareille,’ 574 pond; de oude letters van den Bijbel met de Cursief, 500 pond; de nieuwe letters van den | |
[pagina 8]
| |
Bijbel in 8o, 195 pond; een Ascendonica Grieksch en een Hoogduitsche letter, 239 pond, een ‘Philosophie romein,’ 347 pond; een ‘Duitsch mediaan,’ waarmede de Noorwercxsche landen (Hans Staden van Homberch, Historie ende beschryvinghe eens lants in America gheleghen) gedrukt zijn, 202 pond; een Hoogduitsche accorderende op den Bijbel, 141 pond; een Ascendonica romein en cursief, 392 pond; een ‘Mediaan geschreven letter,’ 162 pond; een ‘Tekst italica met de Romein,’ 624 pond; een groote Ascendonica romein, 45 pond en een kas met kapitalen met de ‘florace,’ 21 pond.Ga naar voetnoot(1) Toen hij in September 1563 naar Antwerpen terugkeerde en met Karel en Cornelis van Bomberghe, Joannes Goropius Becanus en Jacques de Schotti een vennootschap tot stand bracht, waarvan hij de bestuurder was, zorgde hij al dadelijk voor het herinrichten van zijn werkhuizen en met ruimer geldmiddelen deed hij dit dan ook op breederen voet. Weer wendde hij zich tot François Guyot. Deze leverde hem in October 1563 van een soort Romein, genaamd ‘Brevier op Garamond’ 112270 stuks aan 8 stuivers het duizend; van een cursief St Augustijn 61761 stuks, tegen 7 stuivers het duizend, van een kleine Ascendonica en Garamond 110321 tegen 6 stuivers. | |
[pagina 9]
| |
Van den drukker Jan Loe kocht hij de Ascendonica, gesneden door Guyot, en de Mediaan geschreven letter, van welke beide soorten Loe in de veiling van Plantijn's goederen eigenaar was geworden. In dezelfde maand October 1563 richtte hij een eigen gieterij in; hij kocht 25 pond koper om te mengen tusschen de harde stoffen om letters te gieten, 125 pond antimonium, 30 pond ijzervijlsel, 25 pond kopervijlsel, 47 pond tin, 396 pond oude letters, 300 pond looden buizen, verder ijzeren potten en twee kroezen om de metalen te smelten, schalen om ze te wegen, en ander gerief voor de gieterij. Op zijn zolder liet hij een oven en een schouw metselen, die hij een maand nadien liet overbrengen naar eene kamer vroeger als drukkerij gebezigd. In November daaropvolgende kocht hij nog 13 pond ijzervijlsel, 41 pond koper, 6 pond geel koper, 600 pond lood, 150 pond tin. In December daaropvolgende sloeg hij nog 500 pond metaal in, waaronder 50 pond tin en 150 pond lood. Plantijn had dus een eigen gieterij en van 1565 tot 1567 arbeidde daar een man van het vak, zekere Jacques Sabon. Groot werk schijnt er echter niet verricht: meer voor het vervaardigen van bijzaken, voornamelijk bloemen, kwadraten en hoofdletters diende zij. De groote leveringen werden altijd uitgevoerd door gieters, die buiten de drukkerij werkten; de 500 pond metaal in December 1563 door Plantijn aangekocht werden aan François Guyot overgemaakt om een Cursief mediaan te gieten. | |
[pagina 10]
| |
In November 1563 sprak Plantijn een tweeden leverancier aan en ditmaal een Vlaming Laurens van Everborgh of van Everbroeck, want Plantijn gebruikte de twee schrijfwijzen door elkander. Den 21n dier maand kocht hij van hem 72 pond groot Canon; in December 91222 stuk Italiek ascendonica, en een Italiek Garamond. Daarbij ging hij voort zich te voorzien bij François Guyot: in December 1563 kocht hij bij hem een deel deffecten van den Brevier romein, een deel Fransche letters, kwadraten en liniën, verder een Parangonne cursief romein, een groote Hebreeuwsche letter, een Brevier italiek en een Romein Sint Augustijn. Intusschen liet hij ook beeldletters snijden. In October 1563 teekende Pieter Huys voor hem een gebloemden Alfabet Latijn en Grieksch, in December liet hij een ander soort redelijk groote hoofdletters (Lettres grandelettes) door Arnold Nicolaï snijden. In de eerste maanden van het vennootschap werd hij eigenaar van tal van matrijzen, want toen hij op het einde van 1563 een lijst opmaakte van die welke hij bezat, teekende hij de volgende lettersoorten aan: de Nonpareille romein Hautin 124 matrijzen, de Nonpareille cursief Hautin 110 matrijzen, de Brevier romein Garamond en de Brevier cursief Granjon, de Colineus romein, de Garamond klein romein of klein Ascendonica en de daarmede overeenstemmende cursief, het Grieksch van Granjon, 359 matrijzen, de Duitsche letters genaamd Keulsche letters 104 matrijzen, de Philosophie romein 113 matrijzen, de Mediaan geschreven letter 138 matrijzen, de Italiek bovenkas (dessus) Granjon, een andere Italiek Granjon, een derde Italiek Granjon 120 matrijzen, het Grieksch van Hautin 413 matrijzen, de Augustijn Garamond, de Augustijn romein Hautin 155 matrijzen, het Grieksch van Hautin 298 matrijzen, den tekst romein | |
[pagina 11]
| |
Garamond, den Tekst romein Granjon 104 matrijzen, den Tekst italiek Hautin 154 matrijzen, den Tekst italiekGuyot 121 matrijzen, het Hebreeuwsch gesneden door Le Bé voor Garamond, de Parangonne romein Garamond, de Parangonne italiek van Granjon, de Point Canon van Granjon, de groot Canon van Garamond 143 matrijzen, het groot Hebreeuwsch zeer groot van Guillaume Le Bé. Verder teekent hij aan als niet gejustifieerde Matrijzen: een Italiek genoemd ‘l'immortelle’ van Granjon 110 matrijzen, een Grieksch ter grootte van den Brevier-Hautin 410 matrijzen, eene Fransche letter van Granjon ter grootte van de Mediaan Hautin 132 matrijzen, een Hebreeuwsch van Pral ongeveer 500 matrijzen. In 1564 gaat hij voort zijn voorraad letters te vermeerderen; hij koopt bij François Guyot allerlei deffecten zoo Grieksche als Latijnsche, verder een Mediaan cursief, een Italieken tekst, een Augustijn romein, een Romeinschen tekst, een Mediaan romein, een Brevier-romein en een Bijbel in 8o bourgeoise, een Hebreeuwsch Augustijn, een Bourgeoise Ascendonica en een Hebreeuwsche letter van twee punten. In hetzelfde jaar bezorgt Laurens van Everborgh hem een Grieksche mediaan, een Fransche schriftletter van Hamon, een schriftletter Nonpareille italiek, een Nonpareille romein, een italiek en velerlei deffecten. Hij liet door Corneille Muller een gebloemden Hebreeuwschen Alfabet snijden en ging voort met allerlei voorraad op te doen voor zijne gieterij. In 1565 en 1566 ontvangt hij nog aanzienlijke hoeveelheden letters van François Guyot en Laurens van Everborgh. Beider gieterijen blijven voor hem werken tot in 1571. In November 1570 is François Guyot gestorven en in het volgende jaar worden de rekeningen aan zijne weduwe betaald. In 1566 koopt Plantijn van Johan Guaillard, waarschijnlijk den snijder der | |
[pagina 12]
| |
Gaillarde, een Italiek op den Brevier, de eenige letter welke deze hem leverde. Nr II. Geteekend te Parijs, gesneden door Arnold Nicolaï in 1563.
In 1564 was hij in betrekking gekomen met Robert Granjon, den drukker, uitgever en lettergieter van Lyon. In November van dit jaar had hij hem een partij boeken geleverd en in de drie volgende jaren zond hij er hem nog. In het begin van 1565 begon hij van den Franschen lettersnijder materiaal voor zijn eigen gebruik te koopen. Den 16n Januari levert Granjon hem vier matrijzen en stempels voor Hebreeuwsche letters; den 3n Februari bestelt Plantijn hem de stempels en de matrijzen van de groote Grieksche letters op den patroon van het Grieksch van den koning van Frankrijk op de Parangonne. Plantijn kwam met hem overeen dat hij de stempels der letters zou teruggeven, nadat hij er de matrijzen van ontvangen had, indien Granjon zulks verlangde. Van den 9n Februari tot den 29n Juni 1565 ontving Plantijn 200 stempels van de Grieksche letter, die hij tegen 2 gulden het stuk betaalde en die hij in 1568 voor zijn veeltaligen Bijbel gebruikte. Den 5n Juli daaropvolgende teekenden Granjon en Plantijn een overeenkomst waarbij de eerste zich verbond twee italieken te snijden, de eene ongeveer van het Garamond-korps, de andere van de zoogenoemde Philosophie, zijnde dit tusschen den Garamond en den Mediaan of Cicero, tegen 40 stuivers den stempel en de matrijs. Plantijn behield zich den uitsluitenden eigendom der twee lettersoorten voor. Van Juli tot December 1565 werden hem die stempelsen matrijzen geleverd. In Februari 1566 ontving hij van Granjon 19 stempels Mediaan romein en verder in het jaar verscheidene kleine leveringen: stempels voor bloemen, cijfers, hoofdletters, muzieknoten. Nr VIII. Grieksch alfabet met grotesco versiering, gedagteekend 1573.
Den 7n September kwamen beiden overeen dat Granjon zou leveren de stempels en matrijzen van de kleine Fransche letter, die hij laatst in Antwerpen had gemaakt, tegen 200 gulden. Door Fransche letter moet verstaan worden wat men Caractères de civilité heette. De Fransche gieter verbleef dus in onze stad, wat overigens voldoende blijkt uit het feit dat de overeenkomsten hier gesloten werden, dat Granjon ze eigenhandig onderteekende op de registers van Plantijn en dat de leveringen met tusschenruimte van enkele dagen geschiedden. In Januari 1567 doet Plantijn aan | |
[pagina 13]
| |
Granjon eene eerste betaling op rekening van een groote Fransche letter; in April van hetzelfde jaar ontvangt hij van hem vier stellen matrijzen, twee van een Parangonne cursief en twee van een Augustijn cursief; in Mei bestelt hij hem de stempels ten getale van 90 en vier stellen matrijzen van een Romein klein canon. In November 1569 levert Granjon 108 stempels met hunne matrijzen van de Syrische letter, die Plantijn gebruikte in zijn veeltaligen Bijbel. Den 18n April 1570 doet Plantijn hem zijn laatste bestelling, namelijk de stempels en vier stel matrijzen van een italiek op de groote Ascendonica. Onze drukker leverde het koper voor de matrijzen en betaalde 25 stuivers per stempel. Nr XI. Letters met natuurlijke bloementakken.
In 1570 was François Guyot gestorven en hield Robert Granjon op voor Plantijn te werken; in hetzelfde jaar wordt Hendrik van den Keere of Du Tour van Gent zijn groote leverancier. Plantijn had reeds met den vader, Hendrik van den Keere den oude, boekdrukker te Gent, zaken gedaan in 1558; in 1567 had hij ze hernomen met den zoon, die hem den 7n Januari 1568 een en twintig matrijzen bloempjes leverde en boeken van hem ontving. Nr VII. Romeinsche alfabet met grotesco-versiering en saters, gedagteekend 1570.
Te rekenen van 1570 namen die betrekkingen immer grooter uitbreiding. Het archief van het Museum Plantin-Moretus bezit de uitvoerige rekeningen van Henri Du Tour over al wat hij aan Plantijn leverde van het begin van 1570 tot den 30n Juli 1580. In zijn eigen register, dat zich in hetzelfde archief bevindt, teekende de Gentsche gieter aan hoeveel zijne vroegste rekeningen bedroegen. De eerste is gedagteekend van den laatsten Februari 1570 en bedraagt 142 gulden 8 ½ stuivers. In Juli van hetzelfde jaar leverde hij nog voor 186 gulden 2 ½ st.; in 1571 voor 957 gulden 7 ½ st.; van December 1571 tot April 1572 voor 550 gulden; van April 1572 tot Paschen 1573 voor 1018 g. 14 ¾ st.; van Paschen 1573 tot 11 September 1574 voor 1802 g. 19 ½ st.; van 11 September 1574 tot 30 Juli 1580 bedragen de rekeningen 7060 gulden 14 ¼ stuivers, in geldwaarde van onzen tijd ongeveer vijftig duizend frank. Hij leverde Plantijn alles wat deze voor zijne drukkerij noodig had: stempels, matrijzen, gegoten letters en muzieknoten, regletten, quadraten en verder gerief. Plantijn had hem zijn stempels en matrijzen gezonden en geen twijfel of hij hield zijne gieterij gedurende dit heele tijdver- | |
[pagina 14]
| |
loop gesloten. Bij zijne rekening voegde Du Tour gewoonlijk wat hij noemde het Register voor het gieten. Bij het inzien van een zulker lijsten, die der Philosophie-romein bijvoorbeeld, vinden wij dat de geheele reeks letters, leesteekens, samentrekkingen, verdubbelingen, letters met accenten, cijfers en hoofdletters 120 stuks bedroeg, en dat het volledig stel der gegoten soort 57786 stuks in getal was. Nr XX. Letter met krulwerk gebruikt door Jan Moretus in 1599.
De laatste levering van Henri Du Tour aan Plantijn had plaats den 30n Juli 1580; in de tweede helft van dit jaar stierf hij en in December bood zijne weduwe Elisabeth de stempels, welke hij achterliet, aan onzen drukker te koop. Deze nam ze in het begin van het volgende over tegen den prijs van 1300 gulden. Toen Du Tour gestorven was zond zijne weduwe Plantijn's materiaal terug en voegde er een uitvoerigen inventaris bij van wat naar Antwerpen weerkeerde. Er waren 29 letterstempels, negen ervan waren gesneden door Robert Granjon, zeven door Garamond, één door Guillaume Le Bé, één door P. Haultin (of Hautin) en twee door Henri Du Tour. Daarbij kwamen nog 10 stempels van muzieknoten, waarvan twee door Granjon en twee door Du Tour gesneden waren. Er werden 63 soorten van matrijzen verzonden, 23 van Robert Granjon, 12 van Garamond, 6 van Haultin, 1 van Le Bé en 12 van Du Tour. Verder nog tien matrijzen van muzieknoten. Nr IV. Gestrikte letters met figuurtjes in 1568 gebezigd.
Van den Keere was toen de eenige lettergieter in ons land. Toen in 1574 Matthias Gast Plantijn verzocht een man van het vak naar Spanje te zenden, antwoordde de Antwerpsche drukker, dat hij er geen enkelen geschikten zou vinden. ‘Want, schreef hij, sedert den dood van Ameet Tavernier en van François Guyot heb ik er slechts éénen goeden kunnen aantreffen, dien ik tot mijnen dienst heb bekwaam gemaakt, en nog moet ik hem om zoo te zeggen gedurig inlichten omtrent wat hij te doen heeft in zekere gevallen’. | |
[pagina 15]
| |
Na het afsterven van Henri Du Tour liet Plantijn niet veel meer snijden of gieten. Een der werklieden van den overledene, Thomas De Vechter, zette de zaken van zijnen meester nog eenigen tijd voort en werkte tot 14 December 1581 te Gent voor Plantijn. In het begin van het volgende jaar vestigde hij zich te Antwerpen en werkte daar voor onzen drukker tot aan het einde van 1584, wanneer hij naar Leiden trok, waar hij bleef wonen en werken. Nr XVI Letters niet musiceerende engelen.
Behalve de stempelsnijders en gieters, die regelmatig voor Plantijn werkten, waren er ook wel enkele andere, bij welke hij zich bij gelegenheid voorzag. Zoo kocht hij op verschillende tijden van Guillaume Le Bé, den Parijschen stempelsnijder, een drietal Hebreeuwsche soorten, waaronder eene dergene welke gebruikt werden tot het drukken van den Veeltaligen Bijbel. Cornelis van Bomberghe, een van Plantijn's vennooten van 1563 tot 1567, bracht de Hebreeuwsche letter aan, die aan Daniel van Bomberghe, den Venetiaanschen drukker, toebehoord had. In de veiling der goederen van Jacques Susato, den bekenden Antwerpschen muziekdrukker, kocht hij den 25n Februari 1565 een groote en een kleine noot. Ook van zekeren Geeraard van Embden kocht hij eene lettersoort. In 1567 drukte Plantijn een Index sive Specimen Characterum Christophori Plantini. Het boek bevat 41 lettersoorten, 7 Hebreeuwsche, 6 Grieksche, 12 Romeinen, 10 Italieken, 3 Schriftletters en 3 Gothieken. In Mei 1575 maakte hij een lijst op van al de lettersoorten, die hij bezat. Er waren er toen 67 in het geheel, waaronder 26 Romeinen, 13 Cursieven, 8 Hebreeuwsche, 6 Grieksche, 11 Vlaamsche, 1 Syrische, 2 Schriftletters. Daarbij kwamen 7 soorten muzieknoten. Aan letters, noten, kwadraten, bloemen en letterstof bezat hij toen 38121 ¼ pond in gewicht. De inventaris, welke bij het overlijden van Plantijn in 1589 gemaakt werd, vermeldt in de drukkerij te Antwerpen: 5 soorten van stempels bevattende 647 stuks, 36 soorten gejustifieerde en 28 niet gejustifieerde matrijzen, 44605 pond gegoten letters. In het werkhuis te Leiden waren er 12 soorten stempels bevattende 1191 stuks, 30 soorten gejustifieerde en 9 niet gejustifieerde matrijzen. Het gewicht der gegoten letters aldaar aanwezig bedroeg 4042 pond. Een deel | |
[pagina 16]
| |
van het Leidsche materiaal keerde terug naar Antwerpen, wanneer de drukkerij der Ravelingens gesloten werd; een ander deel, namelijk de Oostersche letters, werd door Frans Ravelingen den jonge verkocht aan Thomas Erpenius, den Leidschen hoogleeraar en drukker in Oostersche talen. Nr VI. Letters met godsdienstige onderwerpen, geteekend door Peter van der Borcht, gesneden door Antoon van Leest in 1571.
De Plantijnsche drukken zijn wereldberoemd door hunne ambachtelijke volmaaktheid zoowel als door hunne wetenschappelijke degelijkheid. En niet alleen in prachtwerken is de verzorgde uitvoering te bewonderen: men kan geen fraaier, smaakvoller werk in zijnen aard aantreffen dan een eenvoudige bladzijde Romein in een heel gewoon octavo, zooals hij die drukte in 1564, kort nadat hij zijn materiaal vernieuwd had. In de grootere Romeinsche letter komen de kenmerkende eigenaardigheden duidelijker en treffender uit. Wij hebben gezien dat het meestal Fransche lettersnijders en -gieters waren die voor Plantijn werkten: François Guyot was een Franschman, zoowel als Robert Granjon en ook Henri Du Tour (van den Keere) schijnt wel van Fransche afkomst te zijn. Alhoewel zijn vader reeds te Gent woonde en drukte, gebruikt hij nooit anders dan den Franschen vorm van zijn naam en schrijft hij nooit anders dan Fransch in zijne brieven en rekeningen aan Plantijn gezonden. De Fransche lettersnijders hadden de Romeinsche lettersoorten van de Italiaansche drukkers, zooals die bijvoorbeeld door Jenson en Aldus Manutius te Venetië gebruikt werden, aangenomen en hadden ze eenigzins hertoetst. Plantijn verge- | |
[pagina 17]
| |
noegde zich niet met de soorten, die reeds in omloop waren: wanneer hij een letter liet snijden door Robert Granjon eischte hij er den uitsluitenden eigendom van en hij getuigt zelf dat hij Henri Du Tour gedurig moest leiden en hem raad geven. De wijzigingen, die van snijder tot snijder en ook die welke van de koninklijke Fransche Romein-letter tot die van Plantijn werden aangebracht, zijn microscopisch en toch wezenlijk.
Nr XIX. Niet gebezigde letter, geteekend door Peter van der Borcht, gesneden door Antoon van Leest.
De Fransche koninklijke letter met hare verfijning van de dunne trekken of uiteinden van de aanhalen ziet er wat mager en gekunsteld uit; Plantijn blijft trouw aan dien vorm in het algemeen, maar zijn letter is stevig in al hare deelen zonder ergens in logheid te vervallen. Kenmerkend zijn de lange letterstokken onder en boven de lijn, die de teekening een sierlijke slankheid leenen, de breede opening der afgeronde deelen, die haar duidelijkheid bijzet, de zeer kleine oogen van e en a die er lichtheid aan geven, de versmelting van aanhaal en been, die geleidelijk gebeurt en niet aanvangt bij de nederdaling van de lijn, maar reeds daar waar de boogvormige trek zich losmaakt van den rechtstaanden. Al de goede hoedanigheden, die wij hier aanstippen, zijn eigen aan de scheppingen der Renaissance-kunst, en de Romein- | |
[pagina 18]
| |
sche letter der XVIe eeuw, waarin lichtheid met stevigheid, soberheid met bevalligheid gepaard gaan, was een wel bescheiden, maar toch waardige schep ping van dien gezegenden tijd. Die kenmerken onderscheiden al de Romein-soorten van Plantijn: alle zijn aangenaam aan het oog, duidelijk en smaakvol, en hebben niet het groote verschil tusschen dunne en dikke deelen, die aan de moderne letter iets gezochts en verzwakts geeft. Een deel van de goede hoedanigheden gaat verloren in de cursieven, die overdreven smal zijn en waarin het verschil tusschen dik en dun minder goed uitkomt, zoodat de tekst te vast ineenzit en de trekken te eentonig zijn. Plantijn had eene voorliefde voor Cursieven, die ik niet gewettigd vind. Nr XIX. Niet gebezigde letter, geteekend door Peter van der Borcht, gesneden door Antoon van Leest.
Zijne Grieksche letters waren van de Fransche school, breed van teekening, | |
[pagina 19]
| |
gelijkvormig van dikte, zeer fijn in de kleine soorten. Zijne Vlaamsche letter is, naar den algemeen gevolgden regel, massief met sterke tegenstelling van dunne en dikke trekken, maar zwaar, zonder plompheid. Zijne fantasie-soorten zijn wat de beste toen waren, maar bleken te gezocht om leefbaar te wezen. Buitengewone letters zijn ook enkele soorten, die Plantijn voor sommige uitzonderlijke uitgaven liet vervaardigen: zoo zijn monumentale Spaansch Canon, die hij bestemde voor een Antiphonarium, dat de koning van Spanje hem besteld had, maar die hij gebruikte in zijn groote gezongen missen; zoo nog zijn grootste Romein, zijn Canon romein en zijn Vlaamsch canon. Wij zagen dat hij al dadelijk na het herinrichten van zijn werkhuis een gebloemd alfabet, Grieksch en Latijn, liet teekenen door Pieter Huys en een ander nog al groot liet snijden door Arnold Nicolaï. Plantijn's kunstzin en zijn kunstsmaak straalden uit alles wat hij verrichtte en kwamen niet het minst te voorschijn in de versierde hoofdletters, die hij liet teekenen en beeldhouwen. Hij is ongemeen zuinig met aanduidingen betreffende de teekenaars en snijders van zijne beeldletters. Behalve de twee, die wij hooger aanhaalden, vinden wij nog dat in 1564 Godefroid Ballaing 21 Hebreeuwsche letters, en in 1571 Peter van der Borcht een alfabet teekende. Dit laatste werd hetzelfde jaar door Antoon van Leest in hout gesneden. Arnold Nicolaï graveerde in November 1563 een groot alfabet naar modellen te Parijs gemaakt, en in die maand en de daaropvolgende een Grieksch alfabet. In Juli 1564 sneed hij 18 letters van middelbare grootte en in October 22 Romeinsche letters. Antoon van Leest sneed herhaaldelijk in 1566 en 1568 enkele afzonderlijke letters; in Maart 1569 leverde hij 15 letters ‘petits cadeaux;’ in Juni, 23 kleine gebloemde letters; in November 1570, 21 roode letters, 16 andere letters, 27 kleine en 6 ‘historie-letters.’ In Mei 1571 sneed hij de letters voor den nieuwen Missaal met de rooden die er bij pasten; in 1579 sneed hij nog 19 letters, een T voor den Missaal en 4 kleine met hunne rooden. Geeraard van Kampen sneed in 1567 zes alfabets van verschillende grootte, waaronder twee met linten (à lassis) die dienen moesten bij muziekdruk. In 1570 sneed Hans Cressonne, een anders onbekende graveur, nog een alfabet. Onder de gebeeldhouwde Plantijnsche alfabets, die tot ons kwamen, zijn de volgende de merkwaardigste: I. Een onvolledig alfabet Romeinsche en Grieksche letter (30 × 30 mm.), gedagteekend 1563 op de Q: wel het Romeinsch-Grieksche alfabet, dat Peeter Huys in dit jaar teekende en dat in het geheel 32 letters telde. Enkele letters werden gebruikt in het Antiphonarium (1573) en in den Veeltaligen Bijbel (1568-1572). II. Een volledig alfabet gestrikte en gekrulde letters zonder figuren, geteekend in de letter O met A N en in de Q met A V, waarschijnlijk de ‘grandes lectres pourtraictées à Paris,’ die Arnold Nicolaï in 1563 sneed. | |
[pagina 20]
| |
III. De Hebreeuwsche letters (22 stuks) in 1564 geteekend door Godefroid Ballaing en gesneden door Cornelis Muller. IV. Een alfabet gestrikte letters met figuurtjes van mannen, vrouwen en dieren, die Plantijn gebruikte in het A B C van Pieter Heyns (1568) V. Een soortgelijk alfabet in kleiner formaat, gebruikt in de Anatomie van 1568, in den Veeltaligen Bijbel en in de Missen van Georges de La Hèle (1578). Deze vier reeksen zijn toonbeelden van rijke en geestige Renaissance-versiering. VI. Een stel van 11 stuks, metende 90 × 90 mm., met onderwerpen uit het Oude en Nieuwe Testament en uit de geschiedenis der heiligen, in grotescoomlijsting, met de monogrammen van Peter van der Borcht en Antoon van Leest, door deze in 1571 gemaakt en gebruikt in de missen van de La Hèle. VII. Een Romeinsch alfabet met grotesco-versiering: saters, fantastische dieren en menschenfiguren, gedagteekend 1570 op de letter Y (50 × 50 mm.), gebruikt in den Veeltaligen Bijbel. VIII. Een Grieksch alfabet met dezelfde motieven en van dezelfde grootte, gedagteekend 1573 op de letter. IX. Een gestrikt alfabet met netwerk, dat gebruikt werd in het Psalterium van 1571. X. Een geniëlleerde Gothische hoofdletter met witte sieraden in de zwarte deelen, gebruikt in het Psalterium (1571). XI, XII, XIII. Drie alfabets van verschillende grootte (60, 42 en 30 mm. hoog) versierd met natuurlijke bloementakken en gebezigd in het Psalterium en in de Missen van de La Hèle. XIV. Een stel van 22 stuks van denzelfden aard en stijl, metende 84 × 84 mm., insgelijks in de Missen van de La Hèle gebruikt. XV. Een dubbel alfabet, 43 letters (42 × 42 mm.), gebezigd in den Missale Romanum (1571) en den Breviarum Romanum (1575), in de Missen van de La Hèle, enz., meestendeels gesneden door Antoon van Leest in 1571. Enkele, in later tijd gegraveerd door Christoffel Jegher, loopen er tusschen. XVI. In heel uitzonderlijken trant zijn een reeks letteren, een A en vier D's (76 × 76 mm.) en een G, een M en vier S'sen in kleiner formaat, die Plantijn drukte in de Missen van de La Hèle. Er worden in afgebeeld engeltjes, die velerlei muziekinstrumenten bespelen; het zijn gemollige naakte figuurtjes in den trant van Otto Vaenius' Amores, die onder Plantijns beeldletters eenig zijn in hunnen aard, maar die wij niet weten aan wien toe te schrijven. De verschillende reeksen die gediend hebben in de Missen van de La Hèle waren oorspronkelijk niet voor dit werk bestemd, maar wel voor het groot Antiphonarium, dat Plantijn wilde vervaardigen voor Philips II, hetwelk niet werd uitgevoerd, maar waarvoor hij zich ontzaglijke onkosten in papier, gegoten en gesneden letters getroost had. XVII. Een alfabet Gothische letter, zwart en rood, met zwaarder krullen-versiering binnen de lijst, gebezigd door Plantijn in het Antiphonarium van 1573, waarschijnlijk door Antoon van Leest in November 1570 gesneden. XVIII. Negen en dertig gestrikte letters met veeldradig netwerk, waarschijn- | |
[pagina *1]
| |
Register van de Philosophie romein, letter gegoten door Hendrik van den Keere. Handschrift van den gieter. In verkleind formaat.
| |
[pagina 21]
| |
lijk die welke Geeraard van Kampen in 1567 sneed voor Muziekdrukken. Plantijn gebruikte ze in de Missen van de La Hèle. Tal van beeldletters, welke Plantijn liet snijden, bezigde hij nooit. Zoo zijn: XIX. Vier monumentale letters: een A, een B, een G en een S, groot 132 × 132 mm., een A (118 × 110 mm.) en een D (110 × 110 mm.), alle geteekend PB (Pieter van der Borcht), verbeeldende onderwerpen uit het Oude en het Nieuwe Testament, bestemd voor een grooten Missaal, die nooit werd uitgevoerd. Het zullen wel zes van de zeven letters zijn door Van der Borcht geteekend en door van Leest gesneden in 1571. XX. Een letter in een vierkante omlijsting die geheel met fijn krulwerk gevuld is, door Jan Moretus gedrukt in den Graduale van 1599. XXI. Een kleiner alfabet in denzelfden trant als nr IX, met dubbele, drieen vierdubbele letters (38 × 38 mm.) XXII. Een langwerpig Gothisch alfabet, 29 letters (H. 65 B. 42 mm., versierd als Nr XX. XXIII. Een gestrikt alfabet magerder van vorm (H. 64 mm.) 55 letters. XXIV. Een groote Gothische letter (H. 62 mm.), zonder sieraad. XXV. Een hoofdletter vet Gothisch geschrift (Ronde). XXVI. Een zelfde alfabet kleiner letter. XXVII. Een Gotische hoofdletter zonder ander sieraad dan enkele trekjes of krulletjes in de dikke deelen. XXVIII. Een kleine Gotische letter zonder sieraad. XXIX. Een kleine gestrikte letter Gothisch schrift. XXX. Een alfabet, Gothisch geschrift met krulsieraden. XXXI, XXXII. Twee kleine gestrikte alfabets in den trant van nr IX.
Max Rooses.
|
|