| |
| |
| |
[Nummer 1]
Na éen jaar
Op den omslag der tweede aflevering van onzen eersten jaargang werd een vrij uitgebreide reeks namen afgekondigd, de namen dergenen welke op ons verzoek hun medewerking hadden toegezegd. Zooals wel meer gebeurt, bleven de meeste dezer toezeggingen zuiver platonisch en mochten wij ons alleen in de gewaardeerde medewerking van eenigen verheugen. De oorzaak daarvan is velerlei: vooreerst moest het nieuwe tijdschrift zijn weg nog vinden en de redactie dus zelve eerst duidelijk maken hoe zij haar taak opvatte. De tweede reden is, dat ieder nieuwe onderneming bij haar ontstaan stuit op een min of meer gewettigde mate van ongeloof, en dit lot was natuurlijk ook beschoren aan een uitgave als de onze, die de reeds zoo talrijke reeks der bestaande tijdschriften nog eens met éen nummer kwam vermeerderen. Intusschen bezat de redactie eenig zelfvertrouwen en, al sprak zij het afgesleten woord niet uit, zij meende toch dat haar werk ‘een leemte ging vervullen’. En in dit opzicht althans is gebleken, dat dit vertrouwen niet beschaamd werd. In den kring van boekenvrienden en bibliothecarissen was het onthaal vrij algemeen gunstig, zoodat zonder overdrijving mag beweerd worden dat het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, reeds na voltooiing van den eersten jaargang, een niet omvelkome gast geworden is, een berichtgever en mededeeler op zijn bijzonder gebied, die mettertijd belooft onmisbaar te worden. Wij zagen vooral met genoegen, dat de medewerking, waar wij van eerstaf met nadruk om gevraagd hadden, uit eigen beweging tot ons is gekomen: wij bedoelen vooral de bijdragen der heeren bibliothecarissen. Zij immers kunnen ons over de beweging der instellingen welke aan hunne zorg toevertrouwd zijn met de meeste bevoegdheid inlichten, en zij zijn toch de aangewezen voorlichters op het gebied van bibliotheekwetenschap en boekenkennis.
Thans, nu wij den tweeden jaargang dezer uitgave ingaan, wenschen wij onzen werkkring nader te bepalen, en tevens aan te kondigen, dat wij dezen derwijze wenschen uit te breiden, dat een grootere kring van belangstellenden aan ons tijdschrift kunne
| |
| |
verbonden worden. Eenige noodwendig wat losse beschouwingen, die naderhand grondiger uitgewerkt zullen worden, kunnen onze bedoeling nader toelichten.
Bibliotheken - dit wordt gereedelijk aangenomen - zijn in de eerste plaats depots van literatuur en wetenschap, zoo zorgvuldig mogelijk door bibliotheek-bestuurders te bewaken en te bewaren. De bibliothecarissen zijn echter de wachters aan de poort niet alleen, maar ook de omroepers, die te verkonden hebben, wat al schatten in die kamers besloten liggen en wat in de stille wereld, waar zij de vroede werkers zijn, leeft en omgaat. Een bibliothecaris behoeft niet alleen te zijn de administratieve ambtenaar, ook niet uitsluitend de geleerde die zich in zijn cel opsluit en nu en dan maar eens een figuur maakt als het mannetje op oude prenten, gezeten voor een groot foliant, met een enormen bril op den neus, en een banderolle slierend in bochtige kronkelen uit zijnen mond en waarop dan spiraalgewijs een Latijnsche spreuk, louter wijsheid, te lezen staat. De bibliothecaris, naar ons inzien, zou een meer onmiddellijk aandeel kunnen nemen in den beschavingsstrijd van onzen tijd. En daartoe hoeft hij zijn bijzonder gebied niet te verlaten. Door de aandacht te vestigen op wat in zijn wereld gebeurt, kan hij belangstelling wekken voor dingen die anders vaak tot niemands kennis komen. En dan wenscht dit tijdschrift de plaats, of éen der plaatsen te zijn, waar de kennis, die hij verlangt te verspreiden, medegedeeld kunne worden.
Naast de wetenschappelijke bibliotheken - die tot zending hebben zooveel mogelijk een trouw beeld te geven van de ontwikkeling der menschelijke cultuur, en tevens de plaats zijn waar de wetenschappelijke arbeid van vroegere geslachten veilig bewaard wordt voor volgende - naast deze geleerde instellingen, staan de volksbibliotheken. De beweging voor volksboekerijen gaat thans in meerdere mate onze aandacht vestigen. Zij is die ten volle waardig.
Zoomin als de universiteiten, waarvan zij de logische vollediging zijn, hoeven wetenschappelijke boekerijen een uitwendig dadelijk merkbare propaganda te bedrijven. In meer dan éen opzicht levert dit ijveren zelfs bezwaren op: wanneer hierboven van een ingrijpen in den tijdgeest vanwege den modernen bibliothecaris sprake is, wordt enkel het bijzondere, hem eigen
| |
| |
gebied beoogd. Hij kan de middelen aanwijzen, de wegen tot het gebruik van de hem toevertrouwde schatten vergemakkelijken. Ging hij verder, dan zou er gevaar bestaan dat hij zijn ernstige taak, die reeds uitgebreid genoeg is en een geheelen mensch vordert, met vulgarisatie-liefhebberij en noodwendig subjectieve propaganda ging verwarren. En dat zou in geen geval tot gezonde resultaten leiden.
Maar, waar beperking geboden is, trede geen engheid in de plaats. Zeker dient angstvallig gewaakt te worden dat de preciosa van het voorgeslacht tot de nakomelingen overgebracht worden. Aan professoren, doctoren, navorschers en gestudeerde lieden degelijke werkplaatsen bezorgen, is uitstekend. Maar niet dezen alleen hebben recht op belangstelling. Ook de ongeleerden, zij die naar wetenschap hongeren en dorsten, zij die in engeren zin ‘het volk’ uitmaken, moeten bedacht worden. Hun moet de weg tot de boekenzalen niet belemmerd worden. Volksbibliotheken zijn in de eerste plaats berekend op de behoeften der groote menigte. Wil dit nu zeggen, dat zij moeten zijn, uitsluitend, vulgarisatiebibliotheken, gaarkeukens van den geest, waar men zich uit grooten nood op goedkoope wijze spoedig zat eten kan, of waar lectuur schijnt te zijn een overigens eerbiedwaardig middel tot ontspanning en verstrooiing? Wij meenen het niet.
De beweging voor volksbibliotheken, die in Amerika thans zulk een ongehoorde uitbreiding neemt, is geroepen een machtige, zooniet de machtigste hefboom te worden in de moderne cultuurbeweging. Zoover het in ons vermogen staat, willen wij medehelpen om deze beweging te steunen en haar uitbreiding in onze gewesten te behartigen. Gaarne bieden wij ook in dit tijdschrift gelegenheid tot gedachtenwisseling aan hen die over dit belangrijk onderwerp hun zienswijze wenschen te doen kennen.
Behalve deze verbreeding van werkkring wenschen wij versterking en verdieping in de behandeling der onderwerpen, die tot heden reeds door ons ter hand genomen werden.
Zoo strekken b.v. de monographieën over moderne bibliotheken en die van vroeger tijd, waarmede in den eersten jaargang een begin gemaakt werd, niet enkel strekken tot het te-boek-stellen, op degelijke bewijsstukken gesteund, van het verleden, maar er moet ook een kracht van uitgaan voor thans: zij zullen de aandacht vestigen op de oneindig uitgebreide taak die in de toekomst te doen valt. Door aan te toonen wat was en is, hopen wij een
| |
| |
richting aan te geven voor wat eerlang worden moet en kan. In de Nederlandsche bibliotheekbeweging is ook meer eenheid gewenscht en mogelijk, en daarover zal te zijner tijd ook een en ander gezegd worden. Eerst dan evenwel is dit nuttig, wanneer de grondslagen stevig gelegd zijn, wil het op te richten gebouw hecht en bestendig wezen.
Bibliographie... Dit woord schrikt nog menigeen af. En, het moet ons van het hart: soms niet ten onrechte. Door menigeen wordt de beteekenis dezer hulpwetenschap te gering geacht, maar door hoevelen wellicht ook... te hoog aangeslagen, overschat! Er bestaat een Kabylisch spreekwoord, dat de Franschman aldus vertaalt: Il ne suffit pas de glaner, il faut moudre. Het louter afschrijven van titelopgaven, stipt, nauwkeurig en in uitnemende orde, kan gewis een nuttige arbeid wezen. Maar veel vernuft eischt die taak in den grond niet; en een ernstig werker, die iets te zeggen heeft, kan zich niet bij het strooi-dorschen bepalen, waarin deze bezigheid dikwijls ontaardt. Zonder voor te staan, dat op 't eigenlijk gebied der speciale wetenschappen inbreuk gemaakt worde, waar de bibliographie niet of minder tehuis hoort; zonder dus bibliographie met philologie, geschiedenis of eenige andere wetenschap te verwarren, dunkt ons toch dat er iets anders, iets meer ook te verrichten valt dan enkel opsommen: die wat te zeggen heeft zal gaarne niet enkel titels afschrijven, maar het aangewezene ook doorgronden, opdat, bij een eersten kijk op zijn werk, alreeds eenige baat gevonden worde door navorschers en onderzoekers. Daartoe kan de methodische indeeling, en vooral de zoogenaamde beredeneerde bibliographie veel bijdragen. Daarom wenschen wij dat in dit tijdschrift zooveel mogelijk aan titelopgaven alleen in zóóverre gedaan worde als onvermijdelijk is. Het streven weze: ‘non de glaner, mais de moudre’. Het weze gelogenstraft, dat er waarheid schuilen zou in dit andere ironische Fransche gezegde: ‘la bibliographie est la science de ceux qui n'en ont pas’. En ten derde male spreke hier de wijsheid der volkeren: ‘pour être bibliographe... on n'en est moins homme’. Want ook in den bescheidensten en in schijn dorsten arbeid is de persoonlijkheid van
den schrijver te erkennen. Helder zien en zuiver critisch oordeelen, twee eischen die aan een schrander bibliograaf mogen gesteld worden, daaraan te voldoen is niet eenieder gegeven.
| |
| |
Door ook alle onderwerpen van bibliophilie binnen den kring onzer belangstelling te trekken, beoogen wij niet alleen diegenen te verplichten welke uit liefhebberij of verzameldrift van het boek houden, maar wenschen wij de volgende opvatting te doen aanvaarden: een oud boek ontleent zijn waarde niet alleen aan een of andere beuzelarij, niet zooals b.v. 't bekende voorbeeld het aardig toelicht: ‘aan de drukfout die in de slechte uitgaaf niet voorkomt’, maar immers eer dááraan dat vóóral de inhoud, even als de materieele uitvoering, en verder ook zijn ouderdom, dat boek wezenlijk tot een zeldzaamheid en een ding van beteekenis stempelen? En het waardeeren van oude boeken uit deze standpunten moet voornamelijk leiden tot het aangeven van een richtsnoer voor moderne boekkunst. Wanneer wij bewonderen, hoe omtrent den aanvang der 16e eeuw de typographische kunst in haar eerste prachtige jeugd bloeide tot een hoogtepunt van sierlijkheid en logiek samen, dan moet daarbij ons moderne streven eveneens dààrheen gaan en tot een wedergeboorte en voortbloeien dier heden nog zoo verwaarloosde kunst en kunde helpen leiden. Door de vorderingen op het gebied der boekdrukkunst en der boekbinderskunst na te gaan, kan dit tijdschrift het zijne daartoe doen. Strevende naar een eigen, nationaal Nederlandsch lettertype, naar een stijl die tevens modern en van ons zou wezen, zullen wij bij de schoone traditiën, die in onze Nederlandsche gewesten eenmaal leefden - bij den geest der uitgaven van een Geeraard Leeu, een Hillen van Hoochstraten, een Vorsterman, bij de strekking van het werk der Plantijnsche drukkerij en der Elseviers - weder moeten aanknoopen, en zoo zullen wij voor een levende toekomst arbeiden.
Zóo begrepen, zal het streven voor het boek niet langer het uitsluitend voorrecht, de min of meer dillettantische liefhebberij van fijnproevers en rentenierende boekenverzamelaars zijn, maar wezenlijk worden een streven voor 't levend maken en in leven houden van wat al te veel nog is: het ijveren voor een dood ding, voor iets waaraan in onzen modernen kampenden tijd allerminst behoefte bestaat.
Schoon wij in dit tijdschrift nog maar één jaar arbeid achter den rug hebben, achtten wij het niet ongeoorloofd, even terugblikkend na te gaan of daaruit voor de toekomst niet een en ander te leeren viel.
Zij, die ons, in de taak, die wij hierboven al te vluchtig
| |
| |
poogden te omschrijven, willen helpen, zullen bij ons van harte welkom heeten.
In de samenstelling der redactie is ook een wijziging gekomen: Prof. Willem de Vreese, heelenal ingenomen door zijn groote onderneming, zijn Bibliotheca Manuscripta Neerlandica, die hij in de eerste jaren tot een goed einde wenscht te voeren, heeft, tot ons leedwezen, gemeend zich te moeten terugtrekken, terwijl wij evenwel op zijn genegen medewerking mogen blijven rekenen. De nieuwe redactie bestaat thans uit twee Noord- en twee Zuid-nederlanders, namelijk J.W. Enschedé, te Overveen, Dr. P.C. Molhuysen, te Leiden, V.A. Dela Montagne, en Emm. de Bom, te Antwerpen.
En hiermede weze deze nieuwe jaargang, dien wij met nieuwen moed aangaan, bij alle vrienden van boek- en bibliotheekwezen aanbevolen.
De Redactie.
|
|