| |
Mengelingen
Een Duitsche courant van 1609-1610 ontdekt. -
In de Kölnische Zeitung schreef ‘Postrath’ Grimm en paar belangwekkende opstellen over Neu aufgefundene Zeitungen des 17. Jahrhunderts. Bijzonder wetenswaard is wat hij mededeelt omtrent een weekschrift waarvan twee compleete jaargangen, 1609 en 1610, in de Konink- | |
| |
lijke Bibliotheek te Hannover werden ontdekt. De titel is als volgt:
Avisa - Was sich begeben und zugetragen hat in Deutsch- und Welschland, Spanien, Niederlandt, Engellandt, Franckreich, Ungarn, Oesterreich, Schweden, Polen unnd in allen Provintzen, in Ost- und West-Indien etc. - So allhie den 15. Januarij angelangt. - Gedruckt im Jahr 1609.
Wij vertalen de bijzonderheden welke de schrijver over dit tot nog toe onbekend gebleven persprodukt heeft bijeengebracht en waarvan hij een alleszins vernuftig gebruik maakt om den oorsprong van het blad na te gaan:
‘De beide jaargangen zijn volledig, 1609 met 50, 1610 met 52 nummers. Ieder nummer draagt een titel als boven. Van het ontbreken van 2 nummers in jaargang 1609 (50 nummers in stede van 52) is oorzaak dat in de eerste helft van Januari het blad niet verschenen is, en dat in de vierde Februari-week - vermoedelijk door onderbreking in de postverbindingen - van den 20n af het blad onderbleef. Drukker, drukplaats en uitgever worden nergens vermeld. Elk nummer bestaat uit 4 quartobladen, waarvan, - met geringe uitzonderingen - 6 blz. den tekst bevatten. De datums verwijzen - waarschijnlijk om een dubbele dateering te vermijden, - naar den nieuwen kalender, die, zooals bekend is, kort vóór het einde der 16e eeuw ingevoerd werd in de katholieke landen, waaruit dan ook de tijdingen voor het meerendeel afkomstig zijn. Aan een vasten weekdag achtte de uitgever zich niet gebonden: in 1609 is achtmaal een Donderdag, twee en dertig maal een Zondag, driemaal een Vrijdag, vijfmaal een Zaterdag, éénmaal een Dinsdag en een Woensdag opgegeven als de dagen waarop de laatste tijdingen ontvangen waren. In 1610 valt de dag van ontvangst der laatste correspondentie geregeld op een der drie laatste weekdagen (in 33 gevallen op een Donderdag). Daar de tijdingen spoedig na ontvangst in de drukplaats gezet werden, zooals uit de verscheidenheid der lettertypen (groote en kleine) blijkt, mag men aannemen dat het blad op zijn laatst verzonden werd den dag na dien der ontvangst van de tijdingen, voor het eerst in 1609 dus den 16n Januari.
De jaargang 1609 bevat 362 correspondenties, van 22 plaatsen afkomstig. De meeste tijdingen. 107, werden door den berichtgever uit Praag geleverd; dan volgen de tijdingen uit Weenen (59), uit Keulen (48), uit Antwerpen (46), uit Rome en uit Venetië (40).
In 1610 wordt de dienst merkelijk uitgebreid: er komen berichten uit 33 plaatsen (108 uit Praag, 54 uit Keulen, 53 uit Weenen, 38 uit Antwerpen, 35 uit Venetië, 30 uit Rome, 20 uit Straatsburg, 16 uit Lyons). Tijdingen uit Frankrijk, Spanje en Portugal zenden de berichtgevers uit Venetië, Keulen, Rome en Antwerpen; in 1610 ook die uit Lyons. De brieven uit Keulen bevatten hoofdzakelijk nieuws uit de Rijnstreken, ook uit de Nederlanden, uit Westfalen, Denemarken en noordelijk Nedersaksen. De Roomsche correspondent maakt berichten over uit Zuid-Italië en de kleine Italiaansche staten, de Antwerpsche uit Holland Over Praag komen tijdingen uit Rusland, Polen, Siberië, Saksen, en ook uit het hof van den te Praag verblijvenden keizer Rudolf II. De medewerkers uit Weenen en Venetië zenden nieuws uit het Oosten; de berichten uit Zwitserland komen over Straatsburg. In jaargang 1609 staan 32 maal de berichten uit Antwerpen en Keulen vooraan in het blad; in 1609 komen de tijdingen uit Venetië 32 maal achteraan, in 1610, 14 maal die uit Venetië en 18 maal die uit Praag. De tijdingen uit Praag en Keulen zijn met bijzondere vaardigheid bewerkt.
De drukplaats van het blad moet in Zuid-Duitschland worden gezocht, want in hetzelve verschijnen voornamelijk berichten uit Bohemen en de andere gedeelten van Oostenrijk, uit Italië, uit de Zuid-Duitsche staten en uit den Orient. Houdt men rekening met den tijd dien de correspondenties noodig hadden om de verzamelplaats te bereiken, dan moet het blad uitgegeven zijn in eene stad gelegen aan den grooten postweg Antwerpen-Brussel-(Keulen)-Speyer-Rheinhausen-Augsburg-Weenen, van welken weg, van Augsburg uit, de post naar Italië zich afscheidde. Aan dien postweg of in de nabijheid ervan, en wel ongeveer het midden houdend tusschen Keulen en Weenen. De tijd waarin de correspondenties de verzamel- | |
| |
plaats bereiken, is 10 tot 11 dagen. Dus komen in aanmerking Neurenberg en Augsburg. Voor Neurenberg zou pleiten dat die stad van het midden der 16e eeuw af, de verzamelplaats was van berichten uit allerlei landen, die bijna alle residentiën en steden van eenig belang van met de hand geschreven tijdingen voorzag. Maar daar staat tegenover een in nummer 24 van jaargang 1609 gedrukt bericht “aus Nürnberg vom 17. Juni”, dat, blijkens de datumopgave op den titel - 28 Juni - bijna 10 dagen lang ongedrukt gebleven was, terwijl het zeer goed in nummer 23 van 21 Juni hadde kunnen verschijnen....’
De schrijver haalt hier nog andere gegevens aan, die Neurenberg schijnen uit te sluiten, en komt dan volgenderwijze tot de conclusie dat de Avisa te Augsburg zou gedrukt zijn:
‘Men bemerke dat nummer 23 van jaargang 1610, die de op 3 Juni ontvangen berichten inhoudt, een artikel uit Augsburg met dien laatsten datum bevat, waarin de volgende tijding, niet voorkomende in de regelmatige correspondentie uit Weenen van 20 Mei, in hetzelfde nummer opgenomen: “Gleich kommt jetzt alhie das Geschrey auss, das der König Matthias zu Wien jählig Todh verfahren, den Grund gibt Zeit.” - Ook nummer 43 van 21 October 1610 bevat een correspondentie van dien dag over feiten te Dillingen voorgevallen. Augsburg was overigens in de 16e eeuw het middenpunt van een bedrijvig tijdingenverkeer. Wij hoeven slechts te wijzen op de handschriftelijke tijdingen van het huis Fugger te Augsburg, die gansch op de wijze der Avisa zijn samengesteld, en in 28 banden (1568-1604) ter Keizerlijke Bibliotheek te Weenen zijn ondergebracht. Zelfs is het niet onmogelijk dat de Avisa eene voortzetting geweest zij van de zoogenoemde “Fuggerzeitung”; want dat de Avisa vóór 1609 bestaan heeft, blijkt reeds hieruit, dat die jaargang zonder eenige voorrede, aan het adres van den eerzamen, goedwilligen, gunstigen lezer, zooals er destijds in geen drukschrift mochten ontbreken, in het licht gegeven is. Voor Augsburg pleit daarbij nog de omstandigheid dat de verzending naar de verzamelplaats van berichten uit Regensburg drie, uit Insbrück en Hall in Tyrolen, eveneens drie dagen vereischte, terwijl Neurenberg van Regensburg uit in anderhalvendag tot twee dagen en van Innsbrück en Hall uit in niet minder dan vier tot vijf dagen te bereiken was.
‘De Avisa schijnt bestaan te hebben tot in 1625...’
Bestaat er eenig verband tusschen deze Avisa en Johann Carolus' Ordinarii Avisa, te Straatsburg in 1609 en waarschijnlijk ook vroeger gedrukt, en waarvan de jaargang 1609, zooals men weet, in de Universiteitsbibliotheek te Heidelberg berust? - Zoo niet, krijgt onze Abraham Verhoeven alweer een nieuwen voorganger. Red.
De geleerde bibliograaf en incunabelkenner, Robert Proctor, zou, naar in verschillende bladen gemeld wordt, in de Alpen, op een tocht, dien hij er, naar gewoonte, alléen ondernam, verongelukt zijn.
De heer Proctor, bibliothecaris aan het British Museum, heeft zich, door zijn zeer degelijke kennis der geschiedenis van het boek, in ettelijke geschriften onderscheiden. Van zijn hoofdwerk den ‘Index to the early printed books in the British Museum’ is thans, na zijn dood, het eerste stuk van het tweede deel verschenen, dat de in Duitschland tusschen de jaren 1501 en 1520 saamgestelde drukwerken omvat, voor zoover deze in het bezit zijn van het B.M. Het tweede stuk behandelt de Italiaansche drukken uit datzelfde tijdvak. Moeilijk zal het zijn, in de plaats van Proctor iemand te vinden, die zijn arbeid vervolgen kan, zoo voortreffelijk als hij dezen heeft ingezet
| |
Een druk van Gutenberg ontdekt? -
De Typographische Jahrbücher, 1903. VII, S. XVI, meldt dat in de hospitaalbibliotheek te Cues aan de Moezel een druk van Gutenberg ontdekt is Nadere bijzonderheden ontbreken vooralsnog.
| |
Een historisch document dat verdwijnt. -
De Amerikaansche Academie van Wetenschappen heeft op verzoek der Regeering een comité ingesteld dat gelast is het middel te vinden om voor geheele
| |
| |
vernieling te vrijwaren de vermaarde ‘Declaration of Independence’ van den Bond der Vereenigde Staten. Lang geleden reeds, toen de inkt van het document erg begon te verbleeken, was zulk een comité gesticht geworden: een wassching met oplossing van potassium ferrocyanure werd toen aanbevolen, doch deze zou een precipité van Pruisisch blauw veroorzaakt hebben. Niets werd gedaan en een spoedige beslissing is thans zeer gewenscht.
| |
Ontvreemding van een handschrift -
Aan de bibliotheek te Blois (Loire et Cher) is een handschrift van hooge waarde ontvreemd geworden. Het is het Latijnsche getijdenboek met kalender uit de 15e eeuw dat in den Catalogue des manuscrits des Bibliothèques publiques de France, XXIV, blz. 382-383, beschreven staat. Het signalement, dat door de politie aan alle bibliotheken rondgestuurd wordt, vermeldt 27 miniaturen, met meestal Nieuw-Testa-mentarische onderwerpen.
Op de keerzijde van het schutblad B komt het wapen voor van Jean des Moulins en van zijn vrouw Jeanne Hurault. Na den dood van Jeanne Hurault, ging het handschrift vermoedelijk over in handen van haar broeder, Jacques Hurault, abbé te St-Laumer; in 1627 hoorden de Horae toe aan Jean Noël, waarvan in een aanteekening op het schutbl. B sprake: ‘Ces présentes heures appartienne à Jean Noël, qui a esté receu procureur le VIIe janvier mil six cent vingt sept. Noël’. Wat lager leest men: ‘Ex Libris monasterii Sancti Launomari Blesensis, 1719’.
Het handschrift is op perkament, bevat 175 bladen en 2 liminaria A en A, groot 128 bij 85 mill. Omlijsting en gouden letteren op gekleurden grond, en omgekeerd. Band in zwart marokijn, met filets, op snee verguld.
De stempel der Bibl. te Blois staat op het handschrift.
Aangaande den ontvreemder is het volgende bekend: hij moet zijn oneerlijk bedrijf op 2 of 3 Augustus ll. gepleegd hebben; het zou een man zijn 30 tot 35 jaar oud, blond of ros-blond, middelmatig van gestalte, ten tijde der ontvreemding geheel in 't grijs gekleed. Een ministerieele omzendbrief heeft hem onlangs gesignaleerd. Hij stelt zich voor als een liefhebber of navorscher, die opzoekingen komt doen; vraagt boeken of handschriften, verzamelingen waar soms lang moet naar gezocht worden, dit in de hoop alleen gelaten te worden; ofwel, hij schijnt verscheidene dagen lang in de bibliotheek aan een ernstig werk bezig te zijn, en Zaterdag 's avonds vraagt hij om Zondags 's morgens toegelaten te worden in het lokaal, wanneer de bewaking minder streng moet zijn.
Gaarne deelen wij het bovenstaande mede, en drukken den wensch uit dat het tot opsporing van den ontstolen schat moge bijdragen. De aandacht van bibliotheek-bestuurders en beambten kan niet te dikwijls en met niet genoeg nadruk op zulke feiten gevestigd worden.
| |
Oude boeken in Engeland. -
Sedert mannen als Joseph Ames in zijn ‘Typographical antiquities’ ruim 150 jaar geleden en Warton in zijn ‘History of English poetry’ den eersten stoot tot het verzamelen van zeldzame boeken hebben gegeven, is het aantal verzamelaars in Engeland tot een belangrijk getal aangegroeid en Engeland met recht het goudland der bibliofilen geworden. Nog steeds groeit dit getal liefhebbers aan en al is het, met het oog op de hooge prijzen, tegenwoordig niet meer mogelijk, zulke uitgebreide collecties te vormen, als b.v. de hertog van Koxburghe, George Stevens, Richard Heber, William Beckford e.a. bijeenbrachten, de liefde voor het verzamelen blijft dezelfde. Men streeft er meer en meer naar, alles bijeen te brengen, wat op een bepaald gebied verschenen is en aan dit streven danken we een reeks catalogi, die voor de boekbeschrijving en ook voor de geschiedenis der beschaving van groote waarde zijn. De firma Voynich, te Londen, b.v., beperkt zich bijna uitsluitend tot werken, die voor de geschiedenis der boekdrukkunst belang hebben en het is merkwaardig te zien, hoeveel interessante bizonderheden daarbij aan het licht komen. Dit is natuurlijk alleen mogelijk, door voortdurend alle bekende
| |
| |
bronnen te raadplegen. Als sprekend voorbeeld daarvan kan de volgende aanteekening dienen, die we bij nr. 3548 in de 9th list of books vinden: Unknown to bibliographers, but a copy is preserved in the Bibliothèque Nationale. No work of this author in Haeser, Frank, Hirsch, Jourdan, Graesse, Toppi, Nicodemo, Tafuri, Tiraboschi, Zedler, Brunet, Deschamps, Lipenius, Br. Mus. or Surg. Libr. etc. Geen wonder dan ook, dat in deze lijsten opgaven uit de catalogi van het British Museum, de Bibliothèque Nationale, enz. verbeterd worden. Aan de beschrijvingvan een zeldzaam Hollandsch boekje: ‘Van den proprieteyten der dinghen, Haarlem 1485,’ wordt een geheele pagina gewijd, terwijl op een afzonderlijk blad een der merkwaardige houtsneden uit dit boekje wordt gereproduceerd. Dat zoodoende deze catalogi ook een groote waarde voor de letterkunde krijgen, behoeft wel geen betoog. Andere firma's maken weer bizonder werk van oude handschriften, geïllustreerde werken uit de XVe en XVIe eeuw en allerlei curiosa. Zoo zijn de catalogi der firma's Ellis en Elvey, Leighton, Pickering en Chatto, die regelmatig iedere maand verschijnen, goede bekenden in den kring der verzamelaars. De reproducties van miniaturen uit oude handschriften, die hier dikwijls bijgevoegd worden, maken ze bizonder aantrekkelijk. Voor de cultuurgeschiedenis zijn oude werken over spelen, kookkunst, verschillende bedrijven, enz., altijd zeer belangrijk, vooral indien ze platen met voorstellingen uit het leven bevatten. In de nieuwere werken op dit gebied zijn dan ook altijd reproducties uit oudere werken te vinden, wel een bewijs hoeveel waarde de geleerden daaraan hechten. Ook oudere werken over geneeskunde en anatomie beginnen meer en meer gezocht te worden, wat wel te begrijpen is, indien
men bedenkt, hoeveel invloed b.v. de anatomische werken van Vesalius op de schilderkunst gehad hebben. Voor Engeland zelf blijven verder de eerste uitgaven van bekende schrijvers steeds een begeerenswaard bezit. De prijzen in den laatsten catalogus van Pickering en Chatto: ‘English literature’ bewijzen dit het beste. We noemen slechts enkele namen, die in het eerste gedeelte voorkomen: Addison, tooneelschrijver, 1672-1719 (nr 7-9, prijzen van 5 sh. tot £ 7-6-0), Baco de Verulam, 1561-1626 (nr 48-64, prijzen van 5 sh. tot £ 12-12-0); Butler, den bekenden schrijver van Hudribas, 1612-1680, (nrs. 273-277), Byron, wiens Child Harold, eerste uitgave van 1841 reeds £ 12-12-0 doet (nr. 278), Defoe, Dryden enz. Ook mooie banden worden zeer op prijs gesteld. Vooral de oude band met blinddrukstempels, waarvan ook ons land en Duitschland vroeger prachtige specimina hebben geleverd, komt meer in eere Engelsche banden komen nog slechts weinig voor, daar de meeste verzamelaars uit de XVIIe en XVIIIe eeuw hun verzamelingen aan openbare bibliotheken vermaakten, waar zij natuurlijk een vaste plaats hebben gevonden. Het is daarom wel waarschijnlijk, dat Quaritch in zijn reeds enkele jaren geleden verschenen catalogus, waarin uitsluitend werken met kostbare banden opgenomen waren, het grootste aantal der in den handel voorkomende Engelsche banden heeft gehad.
Een merkwaardig, hoewel niet nieuw verschijnsel, is, dat er zich ook hoe langer hoe meer vereenigingen vormen, die zich toeleggen op nasporing der letterkunde in een bepaalde richting, zooals op het gebied der geschiedenis, genealogie, typographie, enz. In de Bibliofile's Manual voor 1903 worden ruim 800 dezer ‘learned societies and institutions’ vermeld. Oorspronkelijke uitgaven van oude en nieuwere klassieken worden op kosten dezer vereenigingen gereproduceerd, omvangrijke werken over natuurwetenschappen, aardrijkskunde, enz., op de meest onbekrompen wijze uitgevoerd.
(Nieuwe Rott. Cour.)
| |
Vroegste drukpersen. -
Zooals Wilfrid Voynich in The Library uitrekent, zijn thans uit de jaren 1454-1500 bekend 900 drukpersen in 200 steden, die meer dan 2000 verschillende lettertypen aanwendden en ruim 25.000 boeken drukten.
| |
‘Approche’. -
In mijn bijdrage in het vorige nummer over Drukletters en bijziend-
| |
| |
heid vermoedde ik, dat met het woord ‘approche’ door Prof. Cohn bedoeld wordt de opvulling van eenen regel. Dat vermoeden bleek juist. In een particulier schrijven meldde mij Dr Schoute, dat hieronder den afstand tusschen elke twee woorden verstaan wordt.
Desniettemin is de verklaring als Fransche vakterm foutief. Fournier omschrijft het duidelijk in 1764: ‘L'approvement des lettres, dit approche, consiste à donner à la tige qui les porte l'épaisseur juste qui leur convient, pour que les lettres soient entr'elles dans une égale distance.’
Een gelijksoortige verklaring geeft Théotiste Lefèvre (uitg. van 1883). Hij echter kent het woord ook in de beteekenis van ‘la séparation inopportune de deux lettres causées par la présence d'un corps étranger.’
In elk geval is dus ‘approche’ de horizontale afstand tusschen de letters in een woord, nimmer de afstand tusschen twee woorden.
J.W.E.
|
|