De dienst wordt verricht door twee beambten, waarvan een over de 70 jaar telt. Natuurlijk is het opzoeken en dragen van zware registers een lastig werk, en zoo komt het dat sinds jaren de traditie eischt dat niet meer dan 8 registers per dag mogen geraadpleegd worden.
Maar dit is niet alles. De schatkist schijnt de plaats te willen uithongeren, en de kalenders - de eenige indices op de testamenten - zijn in staat van verwaarloozing: sommige zeer defect, andere bij plaatsen geheel onleesbaar, en nog andere enkel met gompapiertjes aaneenhouden! Bij groote gelegenheden krijgt het bestuur een soort van epileptischen werkroes, en een paar der onleesbaar geworden tafels worden dan ter hand genomen, en gedeeltelijk herschreven. Maar zulke pogingen blijken onvoldoende. Zooals die tafels nu zijn, hebben ze doorgaans geen nut.
Ten slotte doet schrijver een beroep tot een moedig parlementslid om een einde te stellen aan den gewraakten toestand. Hij vraagt dat de geheele verzameling zou overgebracht worden naar het Record Office. of bij gebreke van dien: 1. een grooter kamer waar twee of driemaal zooveel werkers plaats kunnen krijgen; 2. openstelling gedurende het gansche jaar, alle dagen tot 4.30 's namiddags, en afschaffing van al de bezwaren die nu een regelmatige raadpleging in den weg staan; 3. een versterking van het aantal beambten en diensvolgens afschaffing van de bepaling waarbij een beperkt getal registers in handen gegeven wordt; 4. afschrift in duplo of herstelling der kalenders.
Mr. John Willis Clark, ‘Registrary’ der Universiteit te Cambridge, onderschrijft geheel de ‘admirable letter’ van den ‘Archivist’, terwijl ‘Another Archivist’ de reeds aangehaalde grieven door eenige scherpe zetten nog wat spitst. Daarna komt een ‘Genealogist’ (Juni 20, 1903), de gedane klachten nogwat aandikken. Somerset House is niet vuurvast, de beambten houden zich hoofdzakelijk met private studie bezig; er wordt een schelling geeischt voor kennisneming van oude testamenten, enz.
In het nummer van 27 Juni komt ten slotte een brief voor van Arthur J. Jewers die op zeer bezadigde wijs de toestanden toelicht en gedeeltelijk verklaart. Hij bewijst met cijfers en feiten dat het personeel overladen is met bezigheid en voor den slechten toestand niet aansprakelijk mag gesteld worden; hij formuleert eenige voorstellen die inderdaad de zaak, althans in den eersten tijd, fel zouden verbeteren. Men moet natuurlijk bij zulke kiesche gevallen ook de andere klok eens hooien.
Wij zullen den uitslag dezer leerrijke campagne meedeelen. Intusschen, wie zich aan anderen spiegelt... het spreekwoord is bekend.
De Roomsche bladen melden dat aan het archief van St-Jan van Lateranen aldaar handschriften van Palestrina werden ontvreemd, waaronder de Improperii, die bij de eerste uitvoering in 1660 de bewondering verwekten van Paus Pius IV. Men onderstelt dat de diefstal zou gepleegd zijn door een der talrijke werkers wien toegang tot dit depot verleend wordt. Bij ruime liberaliteit past, naar al meer en meer blijkt, ook ernstig en zelfs streng toezicht; te veel chevaliers d'industrie loopen er thans onder de zoogen ‘wetenschappelijke snuffelaars’.