Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
PortretIn memoriam Jaak van der Helst
| |
[pagina 288]
| |
Sint-Niklaas (1959-1997), een altijd bedrijvige, nimmer aflatende, ambitieuze regisseur en professioneel geschoolde acteur, die zich onder meer door zijn ‘leermeester’ Mark Liebrecht, Frans Roggen, Dré Poppe en Luc Philips geïnspireerd voelde. Ik heb hem zien schitteren in diverse stukken en, hoe hachelijk of uitdagend ook, soms speelde hij een rol in een stuk dat hijzelf soeverein regisseerde.Ga naar eind1 Jaak was altijd zichzelf in een dubbelrol, een onmogelijke combinatie die hij toch mogelijk maakte en waarin hij excelleerde. Dat zijn liefde voor en betrokkenheid bij de Koninklijke Toneelkring Sint-Genesius een bepalende rol hebben gespeeld, hoef ik hier nauwelijks te vermelden. Of juist wel. Jaak wás Sint-Genesius en heeft er de geschiedenis van mee geschreven, letterlijk en figuurlijk. Jaak heeft het mogen meemaken dat hij op 6 juni 2009, in het spoor van illustere voorbeelden als Stijn Streuvels, Broeder Aloïs, Jozef Goossenaerts, Anton van Wilde-rode, Bert Decorte, Piet Thomas, Gaston Durnez, Emma Crebolder, Ludo Simons en Peter Holvoet-Hanssen, naar de hofdag van de Orde van de Vossenstaart in het kasteel van Bazel werd gesommeerd, genood, gedaagd. Ingedaagd, maar in zekere zin ook uitgedaagd. In een door hem voor deze heuglijke gelegenheid geschreven document stelde hij onder meer - en niet zonder een vleug ironie - dat ‘de toevalligheden des levens’ nu eenmaal ‘bestaan’. Door die toevalligheden, door een speling van het lot, is hij in de ban van de Reynaert geraakt. Door een gelijkaardige speling wellicht heb ik hem meer dan veertig jaar geleden voor het eerst gesproken. Ongeveer op dat moment - anno 1976 - stichtte hij met een schare gelijkgestemden de Orde van De Vos Reynaert, waarvan hij als Groot-Vos tot op het einde van zijn leven voorzitter zou blijven. In de loop der jaren zouden mensen als Armand de Vos, Fernand van Durme, Marc Sleen, Karel Jonckheere, Jozef de Wilde, Jos Houben, Willy Coppens, Dries Waterschoot en Marcel Strybol er (ere)lid van worden.Ga naar eind2 Ik wil er graag aan herinneren, omdat het een belangrijk cultuurhistorisch feit betreft in het Land van Waas en aantoont hoezeer hijzelf en een groep zielsverwanten hun artistieke identiteit met de Reynaertfiguur verbonden achtten. Op elk moment is Jaak - ontembaar, veelzijdig en kunstzinnig van aanleg als hij was - zijn eigen weg gegaan. Ik weet dat dit zou kunnen klinken als een boutade of een afgesleten cliché, maar wie hem een beetje kende, zal beamen dat hij over voornoemde kwaliteiten in aanzienlijke mate beschikte. Ik heb hem in ieder geval zelf mogen ervaren - soms van ver, soms van dichtbij - als een bevlogen theatermaker die Reynaerts schaamteloze fratsen en onbetamelijkheden in een persoonlijke stijl voor het voetlicht bracht. Als de onverdachte ideoloog van de wellicht niet altijd even onverdachte ‘reynaerdië’. | |
[pagina 289]
| |
Als een pas hier neergestreken niet-Waaslander was ik op 21 september 1980 getuige van de grootse Reynaertommeganck die onder zijn hoede en in zijn regie door Hulst slingerde/slierde en wellicht rakelings langs het omineuze Hulsterlo scheerde. Van veel dichterbij leerde ik hem kennen toen hij het plan opvatte om in het begin van de jaren negentig een derde Reynaertspel te creëren, een voortzetting van de spelen van 1973 en 1985 waarin hij telkens de hoofdrol vertolkte.Ga naar eind3 Het moest en zou een Eurocentrisch of Eurosceptisch massaspel worden, dat tegelijk de ambitie koesterde aan te sluiten bij de toenmalige, in het Verdrag van Maastricht (1992) gebeitelde idealen - of ‘pijlers’, zoals het toen heette. Het stuk, dat in augustus en september 1992 werd opgevoerd in het Romain de Vidtspark van Sint-Niklaas, droeg in alle opzichten zijn stempel: hij was in hoge mate verantwoordelijk voor het concept, de uiteindelijke tekst, de puntige oneliners, de uitwerking, productie en regie, de Engelse vertaling die richting Europese Commissie werd gestuurd, en ook voor de langs een strakke draad, over de vijver heen vlerkende raaf (die in een van de opvoeringen, als ik het me goed herinner, iets te voortijdig de geest gaf). Ik heb hem toen leren waarderen als een onbedaarlijke duivel-doet-al, een spreekwoordelijk manusje-van-alles, een totaalarrangeur, die geen enkel detail onverlet liet en - zo mogelijk - ook de weersomstandigheden naar zijn hand zou hebben gezet. Ik, Reynaert!, het openluchttoneelstuk van 1992, is het klapstuk geweest van een trits massaspelen die uniek zijn in hun soort. Luk Wenseleers refereert in De pels van de vos uitdrukkelijk aan het door hem geregisseerde massaspel.Ga naar eind4 De Reynaertfiguur die Jaak creëerde was een drieste manipulator en amorele opportunist. En toch voelde Jaak zich verwant met de onvatbare, mysterieuze, licht demonische figuur van de vos. Dat hij als acteur, regisseur en auteur een blijvende bijdrage heeft geleverd om het Reynaerterfgoed te ontsluiten, staat buiten kijf. Was die levenslange betrokkenheid op/bij de Reynaert het gevolg van een goedaardige obsessie? Was zij het bevallige resultaat van berekening en strategie? Ik stel deze vraag, niet met de bedoeling op een antwoord aan te sturen, maar wel vanuit de zekerheid dat hij ongetwijfeld zijn hart heeft laten spreken, op onvervreemdbare wijze, speels én ernstig tegelijk. Jaak als ‘homo sapiens et ludens’? Soms is vragen stellen belangrijker dan ze beantwoorden, maar het blijft zoeken naar de sleutel die zijn gedrevenheid zou kunnen verklaren: zijn ontelbare successen in de wereld van het theater, zijn omgang met het woord, zijn zucht naar schoonheid, erkenning en naar een eigen idioom. | |
[pagina 290]
| |
Wie hem op papier aan het woord wil horen, vindt wellicht de baard van die sleutel bij lezing van zijn aantekeningenboek Chanelaus (in eigen beheer, 1980), dat is opgedragen aan ‘[z]ijn betreurde vriend Mark Liebrecht’. Op de titelbladzijde staat te lezen dat het de ‘lijdensweg van een regisseur’ betreft en Bedenkingen bij ‘Chanelaus ... Poorte ende heerlyckheyt’, het massaspel dat hij ‘ter gelegenheid van 800 jaar Kallo (september 1979)’ had geregisseerd. Een van die bedenkingen luidt als volgt: ‘Waarom verdomme krijgt men je zover om - nog een - massaspel te regisseren? [...] Nee, vooral niet aan de medewerkers laten blijken waar het nog schort. Sommige doordrijvers proberen het te peilen ... geven aanwijzingen ... Precies of je die schoonheidsfoutjes én -fouten niet ziet. [...] Onmogelijk hoe men soms in al zijn onmogelijkheid onmogelijk [sic] kan zijn. Doorduwen. Blijven geloven. Hoe kan dat nu gerealiseerd? Knokken. Blijven doorduwen op het eeuwige pedaal van het geloof in het kunnen van de anderen, de vrienden, de kennissen’.Ga naar eind5 De lezer die zich daarenboven wil verdiepen in de lokaal verankerde toneelgeschiedenis waarin Jaak stevig de hand had, kan terecht in zijn breed opgezette, monumentale naslagwerk Van Broederschool tot Landjuweel. Geschiedkundige kroniek over de Koninklijke Toneelkring Sint-Genesius te Sint-Niklaas 1906-1985 (Rinda, 1985). Jaak had iets met dramatische of gezongen cultuur, eerst als actief lid en daarna als erelid van de zanggroep Belcanto.Ga naar eind6 Bij zijn aantreden in 2002 kreeg hij meteen de dragende rol van Pedro Vegas in de operette Maske in Blau, waardoor hij volgens het programmaboekje moest fungeren als de vurige ‘aanbidder van Evelyne’. Daarnaast lag ook de Vlaamse literatuur hem bijzonder na aan het hart. Behalve aan Willems meesterwerk en Filip de Pillecyns roman Mensen achter de dijk (1950), was hij verslingerd aan het toneelwerk van Cyriel Buysse. Hoe vaak heeft Jaak zich niet ingeleefd in de rol van boer Van Paemel, die complexe, tragische hoofdrol in het onverwoestbare drama Het gezin Van Paemel (1903), waarvan hij ooit zei dat ze hem ‘op het lijf geschreven [was]’.Ga naar eind7 Hij heeft het stuk op diverse locaties vormgegeven, gecreëerd en geregisseerd. Met intense bevlogenheid en de onmiskenbare theatrale overgave die hem typeerde. Een absoluut hoogtepunt was zeker de reeks uitvoeringen in de zeventiendeeeuwse hoeve ‘Den Lesten Stuyver’ van Klein-Sinaai in mei en juni 1993. Op een speciale voorstelling vereerden voormalig minister van Tewerkstelling en Arbeid Miet Smet en - intussen emeritus - professor A.M. Musschoot, eminent Buyssedeskundige en hoogleraar moderne literatuur aan de Universiteit Gent, hem met hun aanwezigheid. Hij was daardoor en door wat er in de Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap verscheen zeer gecharmeerd. Uit | |
[pagina 291]
| |
het verslag van A.M. Musschoot graag volgend citaat: ‘Hij regisseerde niet alleen maar bracht bovendien een zeer overtuigende, aangrijpende vertolking van boer Van Paemel waarin de ijzersterke (melo)dramatiek niet uit de weg werd gegaan. Hij werd ondersteund door een enthousiaste groep betere amateurs die voor een homogene, fraai-verzorgde uitvoering zorgden van een “lichtjes bewerkte”, dit is ingekorte tekst. Een pikant detail: de rol van moeder Van Paemel werd gespeeld door de moeder van ... Tom Lanoye’.Ga naar eind8 Van Vlaamse vos tot Vlaamse boer, van ‘den fellen met den grijsen baerde’ tot Van Paemel met de grijze manen, van mega-evenement tot microsentiment, ziedaar de brede waaier waarbinnen Jaak zich decennialang heeft bewogen. Er was dan ook alle reden om hem te ridderen en op te nemen in de Orde van de Vossenstaart. Het was de bedoeling hem daar nog vaak te ontmoeten.Ga naar eind9 Met opgeprikte en dus hangende staart. Maar daar heeft zijn stilaan tanende gezondheid - of het onverbiddelijke lot - jammer genoeg anders over beslist. Dat hij op 10 maart 2018, zijn laatste verjaardag, door het bestuur van Belcanto en de redactie van het toneelblad Opendoek bij hem thuis gehuldigd werd, was een intiem eerbetoon waar hij met volle teugen van genoot. Op de achterkant van de zeefdruk die hem door Walter Hoefman en Herman Waterschoot werd overhandigd, staat de volgende sprekende tekst: ‘Beste Jaak Van der Helst // Proficiat met je 50 jaar acteur bij het Belcantogezelschap van Sint-Niklaas. OPENDOEK schenkt je hiervoor graag een kunstwerk van Obed Vleugels. We wensen je nog vele jaren - PASSIE VOOR THEATER!’ Het was meteen het laatste officiële eerbetoon aan zijn adres. Tenzij men het met kristallen stem gezongen ‘Ave Maria’ dat dochter Gracy ten gehore bracht op de uitvaartdienst en het afsluitende ‘Reynaertlied’ als de ultieme ode ziet. Voor de talloze aanwezigen die zich die liederen herinneren, mag dat zonder enige twijfel.Ga naar eind10 Wellicht spreek ik in naam van velen als ik Jaak voor me zie als een complexe, uit vele lagen opgebouwde persoonlijkheid. Zelf bewaar ik veel mooie herinneringen aan hem, aan zijn twinkelende ogen, zijn liefde voor Zeeuws-Vlaanderen, zijn zin voor humor. Hij ging, reserveofficier bij de Belgische Zeemacht die hij ook was, altijd recht door zee. Mag ik me aan het slot van dit in memoriam even rechtstreeks tot hem richten? ‘Jaak, houd de poolster in het oog en vaar eigenzinnig je koers, recht op het doel af dat jij alleen kent. Moge het je goed gaan, daar, ergens, nergens, ver boven dit aardse dal verheven. En als je Reynaert mocht tegenkomen, aai hem voorzichtig over de bol. Groet Van Paemel voor me en knipoog lang naar ons, tot we weten dat je aangekomen bent.’ |
|