Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
De kinderen van de nacht. Over wolven en mensen
| |
[pagina 283]
| |
deren, zo stelt Van der Meulen, zullen de wolf hebben leren kennen via Roodkapje, de wolf en de zeven geitjes, Bor de wolf uit de Fabeltjeskrant of Midas, de Grote Boze Wolf van Walt Disney, als een gevaarlijk en vraatzuchtig dier. De wolf, die in Noordwest-Europa verdwenen was, rukt vanuit Polen weer op en heeft zelfs de Nederlandse, maar ook de Belgische grens al enkele malen overschreden. De mythische proporties die de wolf in de loop der tijden aannam, evenals de eenhoorn, de centaur, de vuurvogel, om er maar een paar te noemen, heeft een grote aantrekkingskracht op kinderen, én ook op volwassenen. De auteur gaat in de volgende zeven hoofdstukken uitzoeken waarom het dier, ‘het symbool van mystieke krachten en seksuele oerdriften [...] dat naast angst ook bewondering en genegenheid oproept’Ga naar eind2 zich de laatste jaren in zo'n grote belangstelling mag verheugen.
In het eerste hoofdstuk, ‘Oerwolven en oermensen’ behandelt Van der Meulen de kenmerken van de wolf. Aan bod komen de tanden, de kiezen, de neus, de staart, de stembanden (o.a. het ‘huilen’), de poten, de ogen en het onderscheid tussen de wolf en de hond, zijn gedomesticeerde familie. Vervolgens gaat hij in op de evolutiebiologie van de wolf in Noord-Amerika. We lezen over de ontwikkeling van de ‘barophaginae’ (de voorloper van de huidige wolf, de canis vulpes) tot onze tijd. Opmerkelijk is de observatie dat raven een spelletje spelen met wolven, die, net als honden, op een speelse manier graag het spelletje meespelen zonder de raven te pakken te krijgen. De Eskimo's noemen de raaf niet voor niets de wolfsvogel (p. 46). Over de omgang van wolven met mensen in het verleden is weinig bekend. Wel zijn verhalen van Indianen en Eskimo's overgeleverd waarin met respect over de wolf wordt gesproken, maar ook jachtverhalen vanwege de begeerde wolvenhuid. De mens identificeerde zich graag met de wolf, getuige de namen, vermommingen en indianensagen waaronder de genezing door een medicijnman die gebruikmaakte van een wolvenhuid (p. 55). Waar hadden we dit eerder gelezen? In hoofdstuk twee, ‘De wolf in hondskleren’ vernemen we veel over het paleontologische onderzoek in de Ardennen. Hieruit bleek onder andere dat 30.000 jaar geleden de eerste getemde wolven zich bij de mens aansloten. Er volgt dan een hele trits hondennamen, waaronder Courtois, het hofhondje uit Van den vos Reynaerde (p. 70-71). Door middel van DNA-vergelijking is vast komen te staan dat de hond inderdaad van de wolf afstamt, zoals Darwin reeds in 1868 in zijn Variations of animals had beweerd. Het hoofdstuk eindigt met een groot aantal anekdotes over het trouwe karakter van honden. | |
[pagina 284]
| |
In het volgende hoofdstuk, ‘Fabeldichters en profeten’, komen we Roodkapje, de zeven geitjes en de wolf tegen. Interessant zijn de seksuele toespelingen die door de gebroeders Grimm uit de oorspronkelijke sprookjes verwijderd zijn, zodat wij alleen nog maar de gekuiste uittreksels kennen (p. 96-97). Aan bod komen verder Romulus en Remus, de wolf in het Gilgamesj-verhaal, de wolven in de Bijbel, in de bestiaria, in de Hel van Dante, in Der naturen bloeme van Maerlant en in Van de vos Reynaerde, waar volgens Van der Meulen sprake is van de zeven jongen van Ysengrijn (p. 125). Over het voorlezen van de Reynaert neemt Van der Meulen ons mee naar een van de zalen in het Gentse Gravensteen, waar het verhaal onder ‘donkere balken, brullend houtvuur in een reusachtige schouw’ voorgedragen werd voor ‘een opgeleid adellijk publiek [...].’ Hij noemt dit ‘geen hypothese, maar bijna zekerheid.’ Ook de Ysengrimus wordt behandeld en bevestigt het negatieve beeld van de wolf: liederlijk en onmatig; de wolvin zou de wellust zelve zijn. En verder gaat de zoektocht naar de wolf in Dracula van Bram Stoker, waarin de graaf, als hij de wolven 's nachts hoort huilen, vertederend spreekt over ‘De kinderen van nacht. Wat zingen ze mooi!’ Weerwolven komen aan bod in maar liefst vijftien pagina's vol met gruwelijke anekdotes. De vervolging en uitroeiing van de wolf in West-Europa wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk vier (‘Confrontaties’). Opmerkelijk is het verhaal over een wolf die in het jaar 988 een klok geluid zou hebben in de toren van de kathedraal van Orleans, waarna hij verjaagd werd. Inspiratie voor de klokken luidende Isegrim in Van den vos Reynaerde? Oproepen tot de wolvenjacht zijn bekend uit geschriften. Wolvenplagen kwamen voor ten tijde van oorlog en pestepidemieën. Gesneuvelde mannen en lijken van pestlijders werden dan snel en oppervlakkig begraven en waren een dankbare buit voor de wolven die, zoals bekend, ook aaseters zijn. Veel horrorverhalen over door woeste wolven aangevreten ledematen van kinderen. De rehabilitatie van de wolf wordt uiteengezet in ‘De kentering’. In de Germaanse mythologie kreeg de wolf een positieve connotatie toebedeeld. Wagner maakte daar gebruik van in zijn opera's. Maar ook Adolf Hitler bleek een voorliefde voor de wolf te hebben. De nazi's verwezen veelvuldig naar de wolf. Na de Tweede Wereldoorlog werden de nazi's vereenzelvigd met wolven, met name in stripverhalen en tekenfilms (p. 218). Verbasteringen en samentrekkingen van ‘wolf’ komen veel voor in plaatsnamen en in voor- en achternamen. Langzamerhand wint het idee dat de wolf in de natuur thuishoort. Hij houdt de prooidieren in stand door de zwakkere aan te vallen en uit te schakelen. Er zijn voorstellen geweest om de wolf te introduceren in de Amsterdamse Waterleidingduinen om | |
[pagina 285]
| |
het hertenbestand te verkleinen. Ook de vele edelherten en konikpaarden (Van der Meulen vergeet de heckrunderen) in de Oostvaardersplassen zouden door het uitzetten van enkele wolven weer tot aanvaardbare populaties teruggebracht kunnen worden, maar verontruste burgers hebben zich daartegen verzet. De opkomst van de wolven wordt besproken in hoofdstuk zes: ‘De Wandelwolf’. De wolf rukt op vanuit Polen richting het westen. De eerste wolven zijn al gesignaleerd in Nederland en België. Het bekendste voorbeeld is de ‘Waaslandwolf’, die verscheen in het oostelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen en in het Waasland. Rondom deze wolf ontstonden geruchten en twijfels. Was het wel een wolf die schapen doodbeet? Net zo plotseling als hij opdook, verdween hij weer spoorloos. In Noord-Nederland haalde de ‘Wandelwolf’ het nieuws. Het bleek om een wolf uit het westelijke deel van Nedersaksen te gaan die behoorde tot de zogenaamde Munsterroedel, die bekendstond om zijn benaderbaarheid. Hij had nooit geleerd bang te zijn voor mensen. De wolf werd doodgereden en voor onderzoek overgebracht naar het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden. In ‘Canis sapiens’, het slothoofdstuk, volgen nog meer verhalen over het spotten van wolven in natuurgebieden. We krijgen ook een aantal verwijzingen naar boeken over ontmoetingen van wolven, die volgens de auteur een grote aantrekkingskracht hebben op vrouwen. Maar ook mannen, getuige de vele verwijzingen naar boeken over wolven, staken hun fascinatie voor wolven niet onder stoelen of banken. In de paragraaf ‘Liefdeswolf’ komen veel erotisch getinte verwijzingen voor. Niet alleen naar Roodkapje, maar ook naar de liefdeswolf in Wolf van Gerard Reve uit 1983. Het hoofdstuk eindigt met een pleidooi voor de wolf. In een eindeloze opsomming van gevaren die de mens bedreigen, komt de wolf er bekaaid vanaf. Hij vormt nauwelijks een bedreiging in vergelijking met bijvoorbeeld verkeersongelukken en natuurrampen. Toch zal het nog een tijd duren voor hij weer geheel gerehabiliteerd is. De angst voor wolven zit er nog steeds diep in ondanks zijn verbeterde imago (onder andere het op peil houden van prooidieren door de zwakkere uit te schalen). In het dankwoord bedankt Van der Meulen naast een hele reeks personen en instanties, ook Bor de wolf en een blaffende hond die in werkelijkheid een toeterende automobilist was, maar ook Ed van der Vlist, collectiespecialist middeleeuwse handschriften van de KB in Den Haag. De literatuuropgave is indrukwekkend: dertien pagina's vol met de meest uiteenlopende literaire werken. Het boek bevat twee illustratiekaternen (tweemaal zestien pagina's in kleur). Het boek eindigt met een register ‘van trefwoorden waarvan de auteur | |
[pagina 286]
| |
[...] het aannemelijk houdt dat de lezer ernaar zou kunnen zoeken.’ Fictieve figuren, en daarmee ook God, Jezus, Mohammed en Wodan ontbreken, maar Roodkapje, de zeven geitjes en Romulus en Remus zijn er wel. De auteur heeft zichtbaar geworsteld met dit register. | |
Enige op- en aanmerkingenDe kinderen van de nacht bevat een duizelingwekkende hoeveelheid informatie over de wolf, verdeeld over zeven hoofdstukken, die ik hierboven summier heb samengevat. De auteur trok erop uit, volgde wolvenspotters, nam interviews af, las veel over zijn onderwerp in reeds bestaande vakliteratuur en haalde veel informatie uit dagbladen. Soms greep mij de hoeveelheid informatie naar de keel. De opsommingen bijvoorbeeld van beroemde honden in het verleden en heden (p. 70-71), de namen van plaatsen en personen (p. 219), de bedreigingen van de mens (p. 322), het dankwoord met een vette knipoog (p. 326-327); het is me wat te veel van het goede. Een ander punt is het voetenapparaat achter in het boek. Het verplicht de lezers heen en weer te bladeren. Liever voetnoten onderaan de pagina's. Soms blijkt Van der Meulen over een fantasievolle geest te beschikken. Waar haalt hij vandaan dat Isegrim zeven kinderen zou hebben? Ik ben het nergens tegengekomen of ik moet iets over het hoofd gezien hebben. Ook de romantische voorstelling van de voordracht van Van de vos Reynaerde in een van zalen van het Gentse Gravensteen met knapperend haardvuur ... gaat mij te ver. Toch heb ik het boek met toenemende belangstelling gelezen. Het is een zeer geschikt boek voor wie alles over de wolf wil weten, duidelijk geschreven voor een breed publiek gezien de populistische stijl; maar ook de wetenschapper kan, al was het maar om de uitgebreide literatuuropgave te raadplegen, er veel plezier aan beleven. Dik van der Meulen, De kinderen van de nacht. Over wolven en mensen. Amsterdam/Antwerpen, Querido, 2016, 372 p., ISBN 978-90-214-0349-6, 25,50 EUR. |