Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Tweemaal hetzelfde, maar dan anders
| |
[pagina 234]
| |
orde betreft, zijn beide boeken verrassend. Reden genoeg om iets dieper in te gaan op de achtergronden hiervan. Enigszins vereenvoudigend kan men stellen dat moderne onderzoekers de handschriften van de Roman de Renart indelen in samenhangende groepen, families genaamd, en onafhankelijke handschriften. De handschriften uit een familie hebben allemaal hun eigen kenmerken maar tonen ook duidelijke verwantschappen met andere handschriften uit dezelfde familie. De onafhankelijke handschriften zijn uniek en het heeft weinig zin ze met andere handschriften te vergelijken. Er zijn drie families die op basis van het Griekse alfabet als alfa, bèta en gamma worden aangeduid.Ga naar eind1 De families alfa en bèta zijn omvangrijker dan gamma, die slechts uit twee handschriften bestaat. Daarom heeft het moderne onderzoek meer aandacht gegeven aan die families en wordt gamma een klein beetje verwaarloosd. Voor de Nederlandse traditie is dat aangenaam omdat Van den vos Reynaerde vooral relaties heeft met bèta en ook wel met alfa maar niet met gamma. Een consequentie van deze twee feiten is wel dat het beeld van de Roman de Renart van Nederlanders en Vlamingen gekleurd is door alfa en bèta en dat gamma voor hen zo goed als onzichtbaar is. Voor de lezers van Tiecelijn die hun kennis van de Roman de Renart hebben opgedaan uit de vertalingen van Jo van Keymeulen, ligt de situatie overigens anders. Van Keymeulen vertaalt op basis van de uitgave in de Pléiadereeks en die is gebaseerd op handschrift H, een onafhankelijk handschrift (dat wel wat trekjes met de familie bèta gemeen heeft).Ga naar eind2 De twee genoemde moderne Franse bewerkingen grijpen echter terug op de negentiende-eeuwse Franse omgang met de Roman de Renart die bepaald wordt door de uitgave van Dominique Méon uit 1826 en de bewerking van die editie in modern Frans door Paulin Paris uit 1861. Méon heeft handschrift C uitgegeven, een van de twee handschriften van familie gamma.Ga naar eind3 Dit handschrift bevat een van de meest omvangrijke collecties branches die is overgeleverd, dus Méons keus is heel begrijpelijk. Anderzijds is die keus in retrospectief een beetje ongelukkig, want dit handschrift verdeelt het materiaal in kleinere eenheden dan de meeste andere handschriften en geeft die eenheden in rode letters ‘titels’ mee die elders in de traditie niet voorkomen. Om deze reden noemen de uitgevers van de recentste wetenschappelijke editie van dit handschrift de samenstellende delen niet ‘branches’ maar unités, ‘eenheden’.Ga naar eind4 Door die afwijkende indeling en die verdergaande onderverdeling oogt de tekstcollectie van de familie gamma anders dan die van de andere twee families en omdat er maar twee handschriften zijn die deze afwijkingen vertonen en beide ta- | |
[pagina 235]
| |
melijk laat zijn, wordt er tegenwoordig minder aandacht aan besteed. Maar Lomenec'h zegt zijn boek te baseren op de uitgave van Méon en Mercuzot op de bewerking van Paulin Paris. Beide boeken bevatten dus de eigenaardigheden van de familie gamma en kunnen daarom verbazing wekken bij enigszins ingevoerde lezers van de traditie van de Roman de Renart. Ik heb me afgevraagd waarom beide boeken om het moderne onderzoek heen teruggrijpen op de eerste fase van de Franse bemoeienis met de Roman de Renart. Ik denk dat de verklaring ligt in de enorme populariteit van de bewerking van Paulin Paris.Ga naar eind5 Zijn boek heeft het beeld van de Roman de Renart van veel Fransen gevormd en waarschijnlijk hebben zowel Mercuzot als Lomenec'h bij dat algemene beeld willen aansluiten.Ga naar eind6 Ze volgen hun bron overigens beide niet heel getrouw en beschrijven beide hun ingrepen niet heel nauwkeurig. Bovendien vind ik hun terminologie merkwaardig. Mercuzot noemt haar boek op de titelpagina ‘Édition d'après Paulin Paris’. Waarschijnlijk bedoelt ze met édition: ‘oplage’. Dat is een regelmatig gebruikte betekenis. Maar ‘editie’ kan ook een specifieke betekenis hebben, namelijk: een getrouwe heruitgave van een (middeleeuws) werk door een moderne tekstbezorger. Voor historische teksten is het mijns inziens beter ‘editie’ in die betekenis te gebruiken en navertellingen met ‘bewerking’ of iets dergelijks aan te duiden. Dan weten gebruikers van de boeken namelijk vanaf het begin waar ze aan toe zijn. Ik noem Méons boek dus een editie en de boeken van Paris en Mercuzot bewerkingen. Mercuzot legt verantwoording af voor haar ingrepen (p. 16). Ze heeft uit de vertaling van Paris de meest representatieve branches geselecteerd. Ze zegt niet wat haar criteria daarbij waren, maar wat ze geeft, was in de middeleeuwen populair - getuige de overlevering in veel handschriften - en krijgt in het moderne onderzoek redelijk wat aandacht, dus met die representativiteit zit het wel goed. Ze heeft de tekst gecorrigeerd en aangepast om de oorspronkelijke frisheid te herstellen en passages begrijpelijker te maken die Paris had gecensureerd. Daarbij noemt ze met name de verkrachting van Hersent. Haar correcties en aanpassingen zijn in feite vaak bekortingen. Ik kom daarop terug, maar wil nu vast opmerken dat haar tekst daardoor volgens mij nog aanzienlijk verder van het middeleeuwse origineel afstaat dan de bewerking van Paris, dus dat het een illusie is dat ze de oorspronkelijke frisheid hersteld heeft. Voor zover een lezer frisheid bemerkt, is die modern. Ten slotte vermeldt Mercuzot dat ze twee branches heeft toegevoegd die ontbraken bij Paris (Le siège de Maupertuis en Les vêpres de Tibert). Ze heeft | |
[pagina 236]
| |
dat gedaan op basis van de editie van Ernest Martin, die volgens haar nog steeds het fundament is van het wetenschappelijke onderzoek.Ga naar eind7 Dat laatste is zeker juist, maar Martin heeft zich gebaseerd op handschrift A, het belangrijkste handschrift van de familie alfa, dus in de bewerking van Mercuzot worden delen van twee aparte families van de Roman de Renart vermengd.Ga naar eind8 Dat valt het meest op bij de titels van de verhalen. Die zijn (via Méon en Paris) gebaseerd op de titels van de eenheden in handschrift C, maar Mercuzot kiest haar eigen vorm. De middeleeuwse titels beginnen vaak met Si conme ..., C'est de ... of Si commance ... en duiden daarna het onderwerp of de personages aan. Mercuzot beperkt zich tot dat laatste (bijvoorbeeld Le partage des proies, Renart et Chantecler). Als een ondertitel wordt daarna het nummer van de branche gegeven volgens de nummering van Martin en die baseert zich op wat hij in ‘zijn’ handschrift vindt. Er wordt dus een element ingevoegd uit de familie alfa, dat met de oorspronkelijke bron helemaal niets te maken heeft. Die ondertitels maken het overigens wel makkelijker om iets over het betreffende verhaal te weten te komen, want iedereen gebruikt de nummering van Martin. Lomenec'h karakteriseert zijn werk als een transcription gebaseerd op de editie van Méon. Ook dit vind ik een vreemde aanduiding. Voor mij is een transcriptie een zo nauwkeurig mogelijke weergave van alle tekens uit een bepaalde historische bron met behulp van moderne tekens. Daar is in dit geval geen sprake van. Lomenec'h is musicus en voordrachtskunstenaar en voor hem is het erg belangrijk dat de branches oorspronkelijk werden voorgedragen. Ik denk daarom dat hij de term gebruikt om aan te geven dat het hier om een geschreven versie gaat van oorspronkelijk oraal voorgedragen verhalen. Het was prettig geweest als hij dat duidelijker had gemaakt en hij negeert bij zijn woordkeus dat de middeleeuwse handschriften ook niet precies weergeven wat er werd voorgedragen, dus dat hij een transcriptie geeft van een transcriptie. Lomenec'h geeft niet de hele editie van Méon. Hij beperkt zich tot de avonturen die ontstaan zijn in de periode 1175-1205, de eerste fase waarin verhalen over Renart op schrift kwamen. Voor hem zijn dat de ‘ware’ verhalen die hij in hun originele vorm weergeeft. Voor een wetenschapper is er echter weinig origineels aan een moderne bewerking van een moderne bewerking van een eigenzinnige en onbetrouwbare editie van een handschrift dat ongeveer een eeuw jonger is dan de verhalen die Lomenec'h wil weergeven. Ik heb ‘een moderne bewerking van een moderne bewerking’ geschreven omdat ik ernstige twijfels heb bij Lomenec'hs mededeling dat hij de editie Méon gevolgd heeft. De titels die hij kiest, beginnen vrijwel allemaal met Comment | |
[pagina 237]
| |
... waarna een handeling volgt. Zoals al is aangegeven, heeft het handschrift waarop Méon zich baseert andere vormen voor titels en Méon respecteert die. Paulin Paris echter laat vrijwel al zijn titels met Comment ... beginnen, dus in dit opzicht volgt Lomenec'h niet Méon maar Paris. En in zijn tekst is ook doorlopend die van Paris te herkennen. Ik denk dat het eerlijker geweest zou zijn als hij had gezegd dat hij zijn boek gemaakt heeft op basis van Paris plus Méon. Het is zeker dat Lomenec'h het boek van Paulin Paris kent, want hij beeldt er plaatjes uit af, maar hij neemt het niet op in zijn bibliografie en vermeldt zijn ontlening ook nergens anders. Hij geeft ook niet aan dat twee van de teksten in zijn boek niet uit de middeleeuwen komen (en waarschijnlijk eigen werk zijn.) Hij zaait daar zelfs verwarring over. Hij zegt namelijk dat twee van de teksten (de ‘proloog’ over de geboorte van Renart en Ysengrin, de liefdesbrief van Renart aan Hersent) later zijn geredigeerd dan de periode 1175-1205. Dat klopt, maar de ‘proloog’ komt uit de dertiende eeuw en de liefdesbrief waarschijnlijk uit de eenentwintigste. Waarom daarover geheimzinnig gedaan? Beide zelfverzonnen (?) teksten hebben overigens betrekking op de relatie tussen Renart en de wolvin. Ik kom hierop terug. In het voorafgaande is aangegeven op welk deel van de traditie de boeken van Mercuzot en Lomenec'h teruggrijpen, hoe ze met dat deel van de traditie omgaan en hoe ze die omgang verantwoorden. Daarmee ontstaat echter geen beeld van wat een lezer van beide boeken kan verwachten. Daarover nu meer.
Mercuzot is conservator binnen de handschriftenafdeling van de Bibliothèque nationale en op een bepaalde manier is haar boek een soort ‘reclamefolder’ voor de Roman de Renart-handschriften van de Bibliothèque nationale. Het is namelijk geïllustreerd met miniaturen uit de collectie van de Bibliothèque nationale. Die selectie miniaturen is het belangrijkste pluspunt van dit boek. De selectie is uitstekend en de kwaliteit van de afbeeldingen is voortreffelijk. De meeste afbeeldingen komen uit handschrift I.Ga naar eind9 Dat is een onafhankelijk handschrift met een sterk bekorte tekst en meer dan 500 miniaturen, een onwaarschijnlijk aantal. De miniaturen hebben een oblongformaat en op veel pagina's komen er meerdere voor. Daardoor heeft het handschrift wel iets weg van een stripboek. Er worden losse miniaturen uit dit handschrift afgebeeld, maar ook hele pagina's (om dat stripboekachtige te laten zien) en randversieringen (versierde hoofdletters, hoofden van mensen en dieren, handjes die als aandachtstekens functioneren). Daarnaast worden miniaturen afgebeeld uit twee andere Roman de Renart-handschriften en uit handschriften van Renart le nouvel en | |
[pagina 238]
| |
Mercuzot, préface, p. 4 (strip van Alain Ayroles en Jean-Luc Masbou).
| |
[pagina 239]
| |
Renart le contrefait. Dat zijn latere Franse teksten waarin op basis van de losse branches van de Roman de Renart een samenhangend verhaal wordt verteld met een sterk maatschappijkritische inslag. Omdat veel gebeurtenissen in die latere teksten corresponderen met gebeurtenissen uit de Roman de Renart, kunnen miniaturen uit hun handschriften gebruikt worden om specifieke branches te illustreren. Dit is al eerder gebeurd, het is natuurlijk ook geen probleem, maar de gebruiker van Mercuzots boek dient wel te beseffen dat het begrip Roman de Renart daarin ruim wordt genomen. Het boek opent met een moderne strip van Alain Ayroles en Jean-Luc Masbou waarin twee zeventiende-eeuwse edelen, een vos en een wolf, op zoek gaan naar Maupertuis, het voorvaderlijke slot van de eerste. Dat blijkt een hol te zijn en in het boek dat hen geholpen heeft de plek te vinden, vertonen alle personages twijfelachtig gedrag. Dat vinden ze problematisch, want volgens hen zijn alleen de heldendaden van ware helden tegen de tand des tijds bestand... Daarna volgt een beknopte maar zinvolle inleiding van iemand die weet waar ze over schrijft. Dan volgen 26 verhaaltjes waarvan er zes tot branche II behoren en eveneens zes tot branche I, het voorbeeld voor Van den vos Reynaerde. Alle beroemde verhalen zijn vertegenwoordigd: Renart en de kleine dieren, het putavontuur, de visvangst van de wolf met zijn staart in het ijs, het overspel van vos en wolvin en de verkrachting door de vos van de wolvin (de reacties van dieren op deze twee scènes vormen de belangrijkste rode draad in de Roman de Renart), het proces tegen de vos aan het hof van Noble, het duel tussen vos en wolf dat eindigt met een nederlaag van de vos die als boetedoening in het klooster gaat ... maar daar niet te handhaven is. Het boek eindigt met een beknopte lijst van technische termen, een lijst van illustraties en een (goede) bibliografie van edities van de Roman de Renart. Zij heet bibliografie van edities en vertalingen, maar de enige vertaling die erin staat is die van Paulin Paris. De verhaalstijl is beknopt. Mercuzot concentreert zich op de handeling en probeert op een dynamische manier te vertellen. Ze gebruikt daarom ook veel dialoog. Ze zegt zelf dat ze een constante dialoog wil creëren tussen beeld en tekst, zoals de miniaturen dat ook gedaan hebben. Ik denk dat ze daar zeker in geslaagd is. Haar verhaaltjes helpen de lezer heel goed om de miniaturen te interpreteren en omgekeerd zijn de miniaturen altijd een mooie en adequate begeleider van de tekst.Ga naar eind10 Een effect van haar vertelstijl is wel dat haar verhalen ‘moderner’ worden, want ze hebben iets haastigs dat voor mij in de middeleeuwse vertelstijl afwezig is. En sommige toespelingen en dubbele bodems uit het origineel verdwijnen ook door deze bekortingen. | |
[pagina 240]
| |
Malpertuus. Illustratie in Mercuzot op p. 49.
De inleiding van Lomenec'hs boek is veel minder precies en adequaat dan die van Mercuzot. Het is meteen duidelijk dat hij geen wetenschapper is en dat zijn belangstelling ligt bij de verhalen en hun mogelijke voordracht, niet bij hun cultuurhistorische context. Zijn bibliografie maakt ook duidelijk dat hij niet heel erg zijn best gedaan heeft om een gedegen inleiding te schrijven. Die bevat namelijk vrijwel uitsluitend algemene werken over de middeleeuwse cultuur die op een na allemaal uit de negentiende eeuw komen. En van de studies over de Roman de Renart noemt hij alleen die van Lucien Foulet, die magistraal is maar zich concentreert op de ontstaansgeschiedenis van de Roman de Renart en daarom veel aandacht besteedt aan de relatie van de branches met de Latijnse Ysengrimus en aan hun dateringen.Ga naar eind11 Voor een leek waren er zeker betere introducties te noemen. Waarom bijvoorbeeld niet verwezen naar de inleiding en de toelichtingen in de uitgave uit de Pléiade-reeks? Ten slotte geeft Lomenec'h ook een woordenlijst en een lijst van illustraties. Beide zijn zeker bruikbaar. | |
[pagina 241]
| |
De daging door Grimbeert. Illustratie in Mercuzot op p. 124.
| |
[pagina 242]
| |
Lomenec'h geeft 25 verhaaltjes, die hij verdeelt in een proloog en twee delen. Het eerste deel heet ‘Les aventures de Renart’, het tweede ‘Le procès de Renart’. Dezelfde indeling vinden we bij Paulin Paris. Voor de Nederlandse traditie is het tweede deel het interessantst want dat bevat branche I, het voorbeeld van Van den vos Reynaerde en branche VI, een belangrijke inspiratiebron voor het tweede deel van Reynaerts historie. Ik heb al aangegeven dat ik denk dat Lomenec'h Paulin Paris heeft gevolgd. Hij heeft dat overigens niet slaafs gedaan. De stijl van Paulin Paris is voor moderne lezers wijdlopig en sterk gedateerd. Dat heeft Lomenec'h weggewerkt. Hij gebruikt modern Frans en is iets directer. Daardoor komt zijn tekst weer wat dichter bij de stijl van de Roman de Renart in de editie van Méon. Ik denk ook, dat de tekst van Lomenec'h heel goed voor te lezen is en dat het beluisteren ervan een plezierige ervaring zou zijn. Op dit punt bewijst zijn achtergrond hem goede diensten. Renart en Tiecelin. Illustratie in Lomenec'h op p. 54. Oorspronkelijk uit het werk van Paulin Paris (illustratie van A.F. Cosÿns).
Op het eind van deel 1 geeft Lomenec'h een verhaal dat als titel heeft ‘Comment Renart accole dame Hersent dans la barque du vilain’. Direct daarop volgt ‘Comment Renart porte une lettre d'amour à dame Hersent la louve’. Volgens mij heeft hij beide teksten zelf geschreven. De eerste beschrijft hoe Renart een boot steelt van een schipper, zich onherkenbaar maakt, Ysengrin en Hersent uitnodigt voor een boottochtje, Ysengrin op een eilandje dumpt en zich vervolgens amuseert met Hersent. Er is geen enkele branche met een dergelijke | |
[pagina 243]
| |
inhoud. Renart als monnik. Illustratie in Lomenec'h op p. 192 (illustratie van André Collot).
De handeling lijkt een beetje op de verkrachting van de wolvin, waarbij Isengrin ook uit de verte moet toekijken zonder te kunnen ingrijpen. Maar Renarts behandeling van Hersent wordt hier zeer omfloerst omschreven en het woordgebruik is dat van een romantisch afspraakje. De tweede sluit daar naadloos op aan. Renart schrijft een brief waarin hij zijn liefde voor Hersent hoger stelt dan die van Tristan voor Isolde of van Pyramus voor Thisbe. Dat vergelijkingsmateriaal wordt in de middeleeuwen gebruikt, maar de stijl is negentiende-eeuws, of in elk geval romantisch. En in de Roman de Renart komt geen brief van Renart aan Hersent voor. Een moderne auteur mag best materiaal toevoegen aan de historische bron die hij bewerkt, maar laat hij daar dan open over zijn. De preutsheid die uit deze toegevoegde teksten spreekt, komt overigens in | |
[pagina 244]
| |
het hele boek voor. Dat sluit goed aan bij de bewerking van Paulin Paris, minder bij de vertelwijze van de Roman de Renart. Ook het boek van Lomenec'h bevat veel illustraties. In de inleiding zijn dat afbeeldingen van miniaturen. De meeste daarvan komen ook voor in het boek van Mercuzot. Bij de verhalen staan illustraties die genomen zijn uit veertien moderne boeken, een uitgave van Goethes Reineke Fuchs en dertien bewerkingen van de Roman de Renart uit Lomenec'hs eigen collectie. Ook Lomenec'h neemt het begrip Roman de Renart dus ruim. Over zes illustratoren wordt beknopte maar zinvolle informatie gegeven. Er zijn zowel illustraties voor kinderen als voor volwassenen en er zijn heel veel verschillende technieken te zien: houtsneden, etsen, pentekeningen, geverfde afbeeldingen. De illustraties zijn, net als bij Mercuzot, eigenlijk het interessantste en aantrekkelijkste aspect van het boek.
En dat brengt me bij mijn afronding. Op een bepaalde manier vormen de boeken van Mercuzot en Lomenec'h een tweeluik. Ze illustreren namelijk de iconografische traditie van de Roman de Renart. De zestiende tot en met de achttiende eeuw ontbreken (maar toen werd de Roman de Renart niet gelezen) net als de huidige eeuw, maar de illustraties in beide boeken laten samen heel goed zien hoe de verhalen over Renart en zijn kompanen de creativiteit van zeer verschillende kunstenaars kan inspireren. En dat is op zichzelf inspirerend. Ook in hun tekstbehandeling zijn ze aanvullend. Mercuzot schrijft zo modern mogelijk, Lomenec'h kiest een stijl waarvan hij denkt dat die past bij de middeleeuwse orale vertelcultuur. Samen laten ze zien hoe verschillend moderne auteurs dezelfde historische bron kunnen bewerken.Ga naar eind12 Het gaat dus om twee boeken waar een moderne lezer veel plezier aan kan beleven. Waarom heb ik dan toch zoveel aandacht besteed aan wat er vanuit wetenschappelijk perspectief problematisch is aan beide boeken? Dat heb ik gedaan omdat ik meen dat belangstellende lezers zich niets hoeven aan te trekken van wetenschappelijke overwegingen, maar absoluut het recht hebben om te weten dat boeken die zich Roman de Renart noemen even bedrieglijk kunnen zijn als het personage waaraan ze hun naam te danken hebben. Le Roman de Renart. Édition d'après Paulin Paris, établie et présentée par Delphine Mercuzot, Parijs, Bibliothèque nationale de France, 2015, 160 p., ISBN 978-2-7177-2668-8, 24,90 EUR. |
|