Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |||||
Vertaling
De haan en de vos
| |||||
[pagina 133]
| |||||
‘Dat kan ik ook wel!’ geeft de haan op stel en sprong als antwoord.
Hij sluit zijn rechteroog en maakt dan weer een rondedans.
25[regelnummer]
De vos valt plotseling achterover, schijnbaar van verbazing,
en ligt daar buiten westen (maar het is een sluwe list).
Zijn borst gaat zuchtend op neer, het spreken valt hem zwaar;
dan brengt hij, net alsof hij uitgeput is, zwakjes uit:
‘Wie anders dan een ooggetuige kan hier geloof aan hechten?
30[regelnummer]
Een oor dat dit gehoord had zou het nog niet kunnen geloven.
Je overtreft je eigen vader als je één ding toevoegt:
als jij, met beide ogen dicht, nog hoger op kan springen.’
De haan, die elke test tot dusver glansrijk had doorstaan,
geeft nu een voorbeeld van wat grootspraak tot gevolg heeft.
35[regelnummer]
Dezelfde sprong herhalend die hij eerder had getoond
is hij voor gek gezet nu hij iets ongehoords presteerde,
want beide ogen dichtgeknepen springt hij in de lucht -
de vos rent op hem af en pakt hem met zijn bek wijd open.
De haan wordt treurig afgevoerd na dit rampzalige voorval.
40[regelnummer]
De buurt heeft het gezien en rent hen beiden achterna.
De lucht is vol geschreeuw: ‘De vos heeft onze haan te pakken!
Kom helpen, snel, of deze grootse vogel gaat eraan!’
De vos is al ver weg, de achtervolgers lijken op
te geven, maar de haan bedenkt een plan, uit nood geboren.
45[regelnummer]
Terwijl de bende boeren hen met luide kreten najaagt,
richt hij zich tot de vos en spreekt hem toe met deze woorden:
‘Geluk heeft mij verlaten, leverde mij aan jou over.
Als sterven onafwendbaar is, dan wil ik waardig heengaan.
| |||||
[pagina 134]
| |||||
De boeren die jou achtervolgen klagen over roof,
50[regelnummer]
maar weten niet wat jouw vermaarde slimheid heeft bereikt.
Ze zeggen ook nog dat een roversbuik mijn graf zal zijn
en dat ik geenszins heb verdiend om zo'n soort kuil te vullen.
De reden van die laster is nog erger dan de dood,
terwijl hun smaad voor jou in gelijke mate schande inhoudt.
55[regelnummer]
Ik vraag je, zet me even neer en spreek het volk dan toe,
ja, zeg hen drie keer: “Wat van mij is, niet van jullie, draag ik.”
Met deze woorden wis je uit wat jou nu wordt verweten;
dat is de schrale troost die ik zal vinden voor mijn dood.’
De vos blijft roerloos staan en zet meteen de haan neer, draait
60[regelnummer]
zich naar de mensen om en spreekt de woorden van de haan,
maar deze vliegt snel op en wiekt dan weg. De vos springt hem
nog achterna, maar veren snellen voeten ver vooruit.
Abrupt en hevig in zijn wiek geschoten blijft hij staan
en roept hem kwaad een reeks beledigingen achterna:
65[regelnummer]
‘Laat puisten een door zwetserij bezeten tong bedekken
die doorpraat en geen rem kent, ook al leidt dat tot verlies.’
‘Hetzelfde geldt voor ogen,’ luidt het antwoord van de haan,
‘die als er om hen heen gevaar dreigt zich vrijwillig sluiten!’
Genoeg nu van lichtzinnigheid waar niemand bij gebaat is;
70[regelnummer]
de waarheid, wars van fabeltjes, heeft daar geen behoefte aan.
De strenge Rechter dreigt en laakt vermaak als tijdverdrijf;
laat mij nu wat ik heb geschreven ruilen voor iets beters.
| |||||
[pagina 135]
| |||||
Wij dwingen Babylon zo inderdaad tot horigheid;
verwarring die daar heerste, wijkt nu voor een vredesvisioen.
75[regelnummer]
We weten van de mesthoop, in een Bijbelboek beschreven,Ga naar eind2
en van de wijnboer die zijn vijgenboom daar mee bemestte.
Zijn meester had de bijl al klaarstaan, gaf bevel de boom
volledig weg te hakken: ‘Waarom nog mijn land bezetten?’
De boer kreeg voor elkaar dat deze vijg niet vallen zou
80[regelnummer]
voor hij met hak en mand de grond met mest had omgewerkt.
Vandaar dat vuile mest geduid kan worden als berouw,
waardoor een nutteloze zondaar inziet dat hij stinkt,
want al wie slecht is, ziet zijn slechtheid als hij tot zichzelf komt;
vanuit het vuil van misdaad bloeit hij dankzij tranen op.
85[regelnummer]
Hij bouwt een stevig grondvest bovenop een berg van misdaad,
hij werkt zijn vroegere leven weg en richt zich nu hoog op.
Omdat een klaagzang hem de weg wees toen zijn hart gewond was,
klapt hij nu als Ezechiël de maat en zingt een lied.Ga naar eind3
Zo past het dat (ik gaf dat aan in het begin) de haan
90[regelnummer]
zijn lied zong, op een mesthoop staand en met zijn vleugels slaand.
Voordat ik ‘Wee!’ toevoeg gelijk het woord van de profeet,
sla ik de haan niet over daar ik ook de mest beschreef.
Begrijp nu dat de haan heel treffend staat voor onze kerkvaders;
met woorden en gebaren roepen zij om waakzaamheid.
95[regelnummer]
Hij richt zich op en slaat dan eerst zijn flanken met zijn vleugels,
voelt zo eerst zelf wat hij verkondigt aan zijn onderdanen.
Zijn kreten reiken, 's nachts wanneer de mensen snurken, ver,
want schreeuwen is van node voor door zonden blinde lieden.
| |||||
[pagina 136]
| |||||
Bij dageraad klinkt steeds weer zijn gekraai - het uur des oordeels;
100[regelnummer]
dan eindigt deze wereldnacht in eeuwig ochtendgloren.
Zo roept hij luidkeels, als de donder, razend tegen doven,
en waarschuwt ons, in slaap, vermanend om nu te ontwaken.Ga naar eind4
Let op, de nacht is reeds voorbij, de dag komt snel nabij.
Laat ons nu snel het kwaad dat thuis is in het duister wegwerpen.
105[regelnummer]
Zoals we eerder schreven richt de haan, van vuiligheid
gered, zich op, zijn tranen zijn verdwenen, en gaat zingen.Ga naar eind5
We mogen geloven dat de leidende geleerden van
de Kerk met hulp van God voor wangedrag verlossing vinden,
want na de tijd van de apostelen deed bijgeloof,
110[regelnummer]
dat stinkt naar ketterij, beroemde predikers op pad gaan.
De Heiland noemt hen zout, waarmee Hij zegt, figuurlijk, dat
als zout zijn smaak verliest, er niets is dat de smaak kan terugbrengen.Ga naar eind6
We kunnen dus begrijpen dat ze vatbaar zijn voor dwaasheid,
waardoor hun ijdelheid hen in de muil stort van de hel.
115[regelnummer]
Ik schreef in deze fabel dat een haan ging dansen als
een tol, daarna - zijn ogen dicht - terechtkwam in een vossenmuil.
Het vossenbeest staat hier symbool voor Satan, de verleider,
die met een list verschalkt wie hij met kracht niet kan verslaan.
Hij heeft de haan eerst aangezet tot onbesuisde grootspraak,
120[regelnummer]
daarna zijn ogen weggedraaid in schunnig rondedansen.
De psalmendichter zegt: ‘De kwaden wandelen in het rond’Ga naar eind7 en
‘Verblind de ogen van de boze, zo dat zij niet zien’.Ga naar eind8
| |||||
[pagina 137]
| |||||
Het ‘Wee!’ dat ik beloofde, wordt, let op, nu duidelijk,
want na een vrolijk liedje valt het mensdom in de hel.
125[regelnummer]
Maar voordat hij volledig door de afgrond wordt verzwolgen,
ontloopt hij dankzij Gods genade Leviathans muil.
De man die hem doet stikken met een haak doorboort zijn kaak;Ga naar eind9
uit die zo woeste muil kwam Petrus, de ontkenner, los.
De vos, zo zegt de fabel, heeft de haan weer losgelaten
130[regelnummer]
en sprak het volk toe: ‘Wat van mij is, niet van jullie, draag ik!’
Het jammerlijke heidendom, ooit in de macht van Satan,
wordt middels woorden door de grote kerkvaders teruggeroepen.
Voor hen hield Satan halt en liet zijn prooi los als het ware,
om al zijn razende woede bot te vieren op de Kerk.
135[regelnummer]
Hij vleide hen, zodat zij zich in zonden zouden wentelen,
woest op de Kerk, verbitterd dat zijn volk hem werd ontnomen.
Het heidendom, dat Gods woord hoorde, schudde zich dooreen;
‘We zijn ten prooi gevallen aan de duivel!’ klonk hun kreunen.
Ze spreidden gelijk hun vleugels, lieten Leviathan achter,
140[regelnummer]
en vlogen biddend naar de hemelen, hun land van herkomst.
Verbaas u niet dat in de vogel twee symbolen zijn verwerkt:
hij duidt zowel het volk aan als de schare van de kerkvaders,
want zij zijn leden van de Kerk, met Christus aan het hoofd,
want met het volk zijn deze kerkvaders in de Heer één lichaam.
145[regelnummer]
En deze zelfde fabel spreekt ons in het laatste deel aan,
waarin de haan en ook het vosje ware woorden spreken:
de een vervloekt zijn kletstong en de ander lodderige ogen.
Zo vormt een duidelijke spreuk het slot van deze fabel.
| |||||
[pagina 138]
| |||||
NawoordHet bovenstaande gedicht, dat zoals vele middeleeuws-Latijnse teksten anoniem is overgeleverd, dateert uit de elfde eeuw. Er is geen ‘moeder’versie van een fabel over de vos en de haan bekend uit klassieke fabelcollecties, zoals die van Phaedrus, of uit de Romulus vulgaris, een verzameling fabels in Latijns proza uit de vroege middeleeuwen. Waarschijnlijk is het deel van de fabel waarin de vos de haan verleidt om met zijn ogen dicht te zingen ontleend aan Phaedrus' fabel over de vos en de kraai (Phaedrus 1.13). Het tweede deel van de fabel, waarin de haan uit de bek van de vos ontsnapt door hem aan te moedigen te spreken, heeft een parallel in een gedicht van Alcuin van York (omstreeks 800), waarin niet de vos maar een wolf de haan belaagt.Ga naar eind10 Opvallend aan Gallus et vulpes is de uitvoerige allegorese: terwijl het verhalende deel uit 34 strofen bestaat, wijdt de dichter veertig strofen aan de uitleg, een hemelsbreed verschil met de weinige regels waarin bij fabels zoals die van Phaedrus de moraal in de vorm van een pro- of epimythium wordt verwoord. In de episode over Reynaert de vos en de haan Sprotien in het grote, Latijnse dierenepos de Ysengrimus (4811-5312), een episode die talloze overeenkomsten vertoont met Gallus et vulpes, is daarentegen geen enkele moralisering opgenomen. Het verhaalmotief van de bedrogen bedrieger, dat in de Ysengrimus een prominente rol speelt, wordt door de dichter van Gallus et vulpes niet uitgewerkt.
Zoals wel vaker in middeleeuwse dierengedichten excuseert de dichter zich voor het gebruik van laag-bij-de-grondse fabelstof als verpakking voor zijn belangwekkende boodschap (v. 69-72). De haan (v. 91-114) staat voor predikers en kerkvaders (v. 93), maar ook voor het gelovige volk (v. 142, 144); gezamenlijk staan zij voor de hele kerkgemeenschap (v. 142-144). Het kraaien van de haan bij dageraad (v. 99-104) is rijk aan christelijke symboliek; het verwijst onder andere naar Petrus die, in tranen, bij het hanengekraai beseft dat hij Christus' voorspelling van de drievoudige verloochening heeft vervuld (cf. Matteüs 26:75 en Marcus 14:68-72). Volgens Bijbelse exegeten symboliseerde de haan de christelijke waakzaamheid die het hart opwekt uit zijn zonden en het leidt naar het daglicht van berouw. In vroegchristelijke hymnen (cf. onder andere Ambrosius' Aeterne rerum conditor en Prudentius' Hymnus ad galli cantum) verwijst de haan naar Christus zelf, die mensen roept om hen op te wekken uit hun spirituele dood. | |||||
[pagina 139]
| |||||
De mesthoop, de zetel van de haan, symboliseert de stank van de zonde (v. 75-90). De vos (v. 117-138) staat voor de duivel, de verleider die argelozen in het ongeluk stort. Sluwheid is traditiegetrouw zijn voornaamste eigenschap, verbonden met list en vleierij (v. 5-6, 26), en ook het motief van de schijndood van de vos is te vinden in dit gedicht (v. 25-26).
De tekst van Gallus et vulpes is in één handschrift overgeleverd (Brussel, Koninklijke Bibliotheek MS. 10708, fol. 172 r-v). De hierboven gepresenteerde vertaling is gebaseerd op de tekst van Mann (p. 318-325). Engelse vertalingen zijn beschikbaar in dezelfde uitgave (p. 318-325) en in Ziolkowski's Talking Animals, een rijke bron voor Latijnse dierengedichten (p. 281-289). Aan beide boeken is de informatie in dit nawoord ontleend. Zoals gezegd bestaat de oorspronkelijke tekst uit 74 ambrosiaanse strofen (strofen van vier regels met acht lettergrepen en vier jambische voeten in elke regel, rijmschema aabb). Voor deze vertaling heb ik gekozen voor strofen van twee zevenvoetige, jambische regels. | |||||
Literatuur
|
|