Tiecelijn. Jaarboek 10 (jaargang 30)
(2017)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Marcel Ryssen.
| |
[pagina 361]
| |
Marcel Ryssen
| |
Korte biografieGa naar eind1Marcel Ryssen werd geboren in 1927 in Elsene, nu een van de negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hij is enig kind. Zijn vader is pasteibakker, zijn moeder huisvrouw. Als Marcel anderhalf jaar oud is, verhuist het gezin Ryssen naar Zwevezele in West-Vlaanderen, waar hij als bakkerszoon opgroeit. Hij gaat naar de lagere school en het Sint-Jozefscollege in Tielt en volgt er de klassieke humaniora, waarna hij een opleiding tot leraar Germaanse talen aan de Regentenschool in Antwerpen volgt. In 1952 trouwt hij met Jenny Feys. Uit hun gelukkig huwelijk wordt een zoon geboren. Jenny overlijdt op paasmaandagmorgen in 2012. Marcel is de trotse opa van twee kleinkinderen. In 1949 krijgt hij een aanstelling als leraar Nederlands in de Broederschool, een middelbare jongensschool in Sint-Niklaas, waar hij met plezier les zal geven tot zijn pensioen in 1987. Vanaf 1953 is hij leraar Nederlands in de hogere cyclus. Marcel was en is een leven lang zeer actief. Hij is voordrachtskunstenaar en acteur, gids tijdens vele tochten door Engeland, Frans- en West-Vlaande- | |
[pagina 362]
| |
ren, het Waasland en Brugge. Hij gaf talrijke lezingen en voordrachten in heel Vlaanderen over onder anderen Van Gogh, Gezelle en natuurlijk de Reynaert. Hij was medeauteur van het massaspel Ik, Reynaert! en lid van het productieteam. Verder was hij auteur van talrijke Reynaertartikelen, medestichter en redacteur van Tiecelijn, voorzitter van het Reynaertgenootschap en vanaf 2002 tot 2014 voorzitter van de Orde van de Vossenstaart. Samen met Rik van Daele en Herman Heyse bracht hij Het land van Reynaert uit (Reynaertroutes voor wandelaars, fietsers en automobilisten) en met de tekenaar Kris de Roover het stripverhaal Reynaert de Vos, een uitgave van het Intergemeentelijk project Het land van Reynaert. Hij heeft een enorme staat van dienst in de mindervalidenwerking in heel Vlaanderen, te veel om hier op te noemen. | |
Het interviewVossenjager Broeder Aloïs loodste u op het eind van de jaren vijftig het Reynaertland binnen? Na mijn aanstelling als leraar in de Broederschool maakte ik kennis met Broeder Aloïs. Het was door hem dat ik het Reynaertverhaal heb leren waarderen. Ik was bij hem altijd welkom om daarover te praten. Hij fietste ook enkele keren mee met de Reynaerttochten. Het liefst bezocht hij Daknam, waar hij destijds veel over gepubliceerd heeft. Ooit heeft hij mij in vertrouwen toegefluisterd: ‘Echt historisch is dit allemaal wellicht niet, maar het is toch mooi om te vertellen.’ Langs de verbindingsweg tussen Antwerpen en Gent werd in Daknam in de middeleeuwen recht gesproken en werden er enkele grafelijke oorkonden ondertekend. Naar aanleiding van Aloïs' bevindingen - hij was en is een gerespecteerd onderzoeker - hebben er in Daknam zelfs opgravingen plaatsgevonden. Het initiatief voor de twee Daknamse Reynaertbanken kwam ook van hem. Aloïs inspireerde mij om het Reynaertverhaal tijdens mijn lessen Middelnederlandse literatuur te verkennen. Het was bij de Broeders gebruikelijk om voor die periode uitgebreid de Beatrijs te lezen, maar na de enthousiaste gesprekken met Aloïs vroeg en kreeg ik toestemming om de Reynaert te behandelen.
Wat sprak u zo aan in de Reynaert? De Reynaert is een schitterend verhaal dat vol leven en afwisseling zit. Je kunt het fleurig vertellen. Ik vond de vos niet zo'n schurk. Natuurlijk is Rey- | |
[pagina 363]
| |
naert een bedrieger, maar dan wel een zeer intelligente. Zijn listigheid is bewonderenswaardig, zijn aandacht voor de taal, de manier waarop hij zijn zaakjes weet te regelen, de schijnheiligheid die er dubbel en dik op ligt, dat alles maakt het tot een prachtig verhaal.
U las jaren met uw studenten het volledige verhaal en fietste met uw studenten door het Reynaertland tussen Hulst en Daknam. Kunt u vertellen hoe dit ging? Als West-Vlaming, die weinig bekend was met de vos Reynaerde, kreeg ik de smaak meteen te pakken. Vol enthousiasme las ik met mijn studenten het volledige verhaal zoals Jan Frans Willems het in 1834 had hertaald, parallel aan de oorspronkelijke tekst. Eigenlijk las ik het verhaal niet voor, maar ik ‘speelde’ het in de klas. Vervolgens fietsten wij doorheen het Reynaertland langs kromme paden, routes die voordien al door Broeder Aloïs en kompanen waren uitgestippeld. Daarna werd Reynaert in de klas geboetseerd, geschilderd en getekend. De tentoonstellingen werden ook door andere klassen bezocht. Een van mijn leerlingen was Rik van Daele.
Ik begreep uit eerdere gesprekken dat u de scabreuze passages tijdens uw lessen niet oversloeg. De broeders waren daar wellicht niet zo blij mee. Hoe reageerden zij daarop? Ik moet eerlijk zeggen dat ik nooit ondervonden heb dat ze daar niet blij mee zouden zijn. Nooit van mijn leven heb ik in de Broederschool daarover enige tegenstand of weerstand ondervonden. Daar dachten ze tijdens mijn studententijd in het Sint-Jozefscollege in Tielt wel heel anders over. De Reynaert werd daar behandeld uit een bloemlezing over middeleeuwse Nederlandse literatuur via een zeer gekuiste versie: de Tibeertscène werd niet genoemd en van Bruun die met zijn snuit in de gespleten eikenboom terechtkwam, werd de achtervolging door de dorpelingen niet gerept. Maar wij wisten wel dat bij de pastoor door Tibeert ‘iets’ werd afgebeten. Eigenlijk kwam ik in Sint-Niklaas terecht nadat ik in Antwerpen aan de deur was gezet. Ik gaf er eerst les in een technische school in de Londenstraat. De mannen (Marcel noemt zijn leerlingen steevast ‘de mannen’) zaten in de aula treiterend met klapstoelen te klepperen en wilden er niet mee stoppen. Ik heb daar iemand hardhandig aangepakt. Dat was een zware vergissing en dat stond duidelijk in het rapport. Maar mijn verwijdering had diepere gronden. Er stonden nog andere ‘misdaden’ op mijn kerfstok. Ik had gesproken over Cyriel Buysse, een antiklerikaal die de kerk en de pastoors afbrandde. Hij was gewoon een zeer goede schrijver. De tweede | |
[pagina 364]
| |
misdaad beging ik in de Franse les: ik gaf toen een resem vakken. Ik had een pikante Franse roman van Guillaume Apollinaire besproken en dat was een doodzonde. Men vond het niet geschikt voor de mannen. Ik moest voor een tribunaal verschijnen en werd er na twee maanden leraarschap op staande voet ontslagen. Bij mijn aanstelling in Sint-Niklaas zei Broeder Overste (die op de hoogte was van mijn Antwerpse avonturen): ‘Ik hoop dat je dat hier niet gaat herhalen.’ En daar heb ik mij aan gehouden. De directeur van de school in Antwerpen fluisterde mij later bij een ontmoeting toe: ‘Voor alle zonden is er vergeving.’ Waarop ik repliceerde: ‘Als er zonde geweest is...’
Begin 1988 ontstonden er plannen om het Reynaertgenootschap op te richten. In datzelfde jaar hielden u, Herman Heyse en Rik van Daele tijdens een bescheiden bijeenkomst in het stadspark van Sint-Niklaas ‘Tiecelijn. Nieuwsbrief voor Reynaerdofielen’ boven de doopvont. Van wie kwam het initiatief en hoe ging een en ander in zijn werk? Het initiatief om het Reynaertgenootschap op te richten kwam van Rik van Daele. Met Herman Heyse kwam hij vragen om mee te werken. Het voorstel van ‘Tiecelijn’ als naam voor het nieuwsblad van het genootschap, kwam van mij. De raaf is de boodschapper in het Reynaertverhaal, een traditionele rol die hij ook in andere verhalen speelt. Maar van meet af aan was Tiecelijn vooral het werk van Rik en Herman, die over de Reynaert ernstige artikelen publiceerden. Ik was slechts een ‘amator’ en niet meer dan dat. Ik heb geen wetenschappelijke opleiding gekregen zoals Rik, ik heb geen universitaire studie gedaan. Over de Reynaert werd tijdens mijn opleiding nauwelijks gerept. Het werd afgedaan als een slecht boek en we lazen met moeite een fragment.
U bent redacteur van Tiecelijn. U heeft van 1988 tot heden talrijke bijdragen geleverd. Aan welke van uw bijdragen heeft u bijzondere herinneringen? Ik heb geen bijzondere herinnering aan een van mijn bijdragen. Wel kan ik zeggen dat mijn bijdragen weinig wetenschappelijk waren, maar meer vanuit de beleving en gericht om het Reynaertverhaal toegankelijk te maken voor een breed publiek. Ik heb altijd met veel liefde en inzet aan Tiecelijn gewerkt. Ik las wel met grote interesse alle bijdragen. Rik las als hoofd- en eindredacteur steeds al mijn bijdragen, hij controleerde ook uitspraken en citaten en hij voegde het hem bekende onderzoek toe. En af en toe gingen we wel in gesprek over andere zienswijzen. Eigenlijk volgde ik altijd Riks adviezen op. | |
[pagina 365]
| |
Opvallend zijn uw talrijke voordrachten. Ik herinner mij uw voordracht bij het Reynaertbeeld van Albert Poels in Sint-Niklaas in 2007 en tijdens de ‘pelgrimage’ naar het land van Firapeel van de mediëvistenvereniging Firapeel uit Utrecht in 2016. Waar heeft u die alom gewaardeerde vaardigheid opgedaan? In het college in Tielt stond ik dikwijls op de planken. Er waren ‘bonte avonden’, een combinatie van optredens, voordrachten en toneelspelen waar ik zeer veel van hield. Zelfs gisteren heb ik nog een zelf geschreven kerstverhaal voorgedragen. In Tielt ‘speelde’ ik mijn voordrachten en dat mocht van de docenten niet. Tijdens het examen voordrachtskunst kreeg ik een onvoldoende. Alles moest volgens strikte regels en elke voordracht moest uitgesproken worden in Algemeen Nederlands, waar ik weleens last mee had vanwege mijn West-Vlaamse tongval. Mijn e-klank was te open, ik gebruikte een ‘k’ in ‘schoon’ enzovoort. Ik ben die West-Vlaamse taaleigen kenmerken nooit kwijtgeraakt. Ik was getrouwd met een West-Vlaamse en thuis ‘klapten’ we het dialect van Zwevezele.
Het Reynaertgenootschap organiseerde vanaf 1991 tot en met 2007 jaarlijks literaire bustochten. Van wie kwam dat initiatief? Wel, ik denk dat het een gemeenschappelijk initiatief van de drie vaders van het Reynaertgenootschap was. Ik zie daar een soort van voortzetting in van wat ik met mijn studenten gedaan had, onder andere rond de Reynaert. Als leraar ontwierp ik ook de Filip de Pillecyntochten. Ik moest in de Broederschool modern werk lezen en koos voor de Hamse schrijver die enkele prachtige boeken heeft geschreven waarin het landschap van Durme en Schelde (op fietsafstand van de school) een belangrijke rol speelde. De ‘prins van het Vlaamse proza’ was echter geen onbesproken figuur. In 1944 werd hij gevangengenomen en beschuldigd van collaboratie en in 1949 weer vrijgelaten. De groep reynaerdianen die in de jaren vijftig de eerste Reynaertroute heeft ontworpen, reed die route toen met de bus in. En toen we in 1991 een nieuwe route inreden, werd de oude traditie nieuw leven ingeblazen. Nadien volgden tochten op zoek naar het Reynaertwerk van Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Willem Elsschot, L.P. Boon (met een bezoek aan Huize Isengrimus en Janneke in Erembodegem), Elmare in het Meetjesland en Zeeland. Het accent verschoof van Reynaert naar de hele moderne Nederlandse literatuur. | |
[pagina 366]
| |
Terug naar de Reynaertbustochten. Ik begreep dat u op het laatst Rik moest aansporen om nog bustochten te organiseren. Waarom zijn die tochten gestopt? Ja, het waren mooie tochten die ik samen met Rik gidste en waar ik ook geregeld staande op een picknicktafel of bank uit de werken van Vlaamse schrijvers voorlas, van Guido Gezelle en Hendrik Conscience, over Tijl Uilenspiegel en de Reynaert. Dat de tochten stopten, had te maken met het feit dat de belangstelling een beetje taande. In de hoogtijdagen trokken we er zelfs met een dubbeldekker op uit. De volledige organisatie kwam bovendien op de schouders van Rik terecht, die gezien zijn vele overige bezigheden, de bustochten wilde afschaffen. Heel begrijpelijk. Als ik daar alleen over had mogen beslissen, dan zou ik ze nooit stopgezet hebben.
Niet alleen per bus, maar ook wandelend, fietsend of met de auto is het land van Reynaert te verkennen. Ook hierin had u een flink aandeel. Er zijn wel twee drukken verschenen van ‘Het land van Reynaert’ (in 1991 en 1993), waarin wandel-, fiets- en autoroutes gedetailleerd worden beschreven. Heeft u die tochten zelf ondernomen? Ja, die tochten heb ik zelf gefietst. Geïnspireerd door de tochten op de fiets met de studenten. De samenstelling was in handen van Herman Heyse, Rik van Daele en mijzelf. Niemand was de eigenlijke leider, we verdeelden de trajecten onder elkaar. We waren in elk geval schatplichtig aan Jozef Goossenaerts, pastoor Jozef de Wilde, Broeder Aloïs en vele anderen. Zij hadden in het verleden al diverse tochten en routes uitgewerkt naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis. De onthulling van een standbeeld in Hulst bijvoorbeeld of het inrijden van de eerste Reynaertroute in 1955. Af en toe raakten de banken weleens in de vergetelheid, maar na meer dan zestig jaar staan ze er nu nog en worden nog steeds Reynaertroutes bewegwijzerd.
In 1992 vinden twee belangrijke gebeurtenissen plaats: Herman Heyse overlijdt op 54-jarige leeftijd, veel te jong en het massaspel ‘Ik, Reynaert!’ wordt opgevoerd in het stadspark van Sint-Niklaas. Kunt u eerst wat zeggen over Herman Heyse? Wat was zijn aandeel in de activiteiten van het Reynaertgenootschap? Hij was alleszins de medestichter van het Reynaertgenootschap en stapte als eerste met Rik in het Reynaertschip. Zij legden de basis van de eerste artikels en Herman deed in die jaren een enorme vondst over de bronnen van Louis Paul Boons Wapenbroeders. De artikels werden gepubliceerd in kleine eenvoudig gekopieerde boekjes, de eerste Tiecelijntjes. Herman had op dat moment al veel onderzoek gedaan naar vooral toponymische kwesties en was sterk bezig | |
[pagina 367]
| |
met historisch en heemkundig studiewerk over het Waasland. Ik herinner me zijn onderzoek naar Boudelo en ook naar de Kriekeputte, dat hij lokaliseerde nabij de Goudekinsberg en de Rode Moerpolder op de grens van Sint-Gillis-Waas en De Klinge. Ik marcheerde met hen mee. Ik was meer de man die de vos Reynaert een beetje menselijk en aanvaardbaar maakte en zich er loffelijk over uitsprak. Ik was deel van het verhaal en vooral de verteller van het verhaal. Ik was er trots op dat ik kon participeren omdat het Tiecelijnverhaal door mijn lessen en enthousiasme was ontstaan. 1992 was trouwens ook het jaar waarin Rik van Daele in Leuven promoveerde op een Reynaertproefschrift - op 1 juli, de verjaardag van Herman, enkele maanden na diens veel te vroege dood.
Naar aanleiding van zijn overlijden werd vanaf 1993 elk jaar een Herman Heyse-lezing gehouden. Samen met Rik hield u in 1999 een lezing over Reynaert en Boon, zoals die samengebracht waren in ‘Wapenbroeders’. In 2005 een lezing over Guido Gezelle. Hoe kwam u aan deze onderwerpen en vanwaar uw brede belangstelling voor de Vlaamse literatuur? Vanaf het moment dat ik kon lezen, was ik een verwoed lezer. Ik ging als zevenjarige al naar de bibliotheek in Zwevezele en was er een vurig lid. Ik heb - denk ik - daar alles gelezen wat voor kinderen geschikt werd geacht. Ik probeerde weleens wat verder, maar dat ging niet. Ik zei weleens dat ik een boek voor mijn vader kwam ophalen, maar dat hadden ze vlug door. Ik ben tamelijk snel in contact gekomen met schrijvers die eigenlijk voor mijn leeftijd toen verboden waren. Op die manier heeft ook Reynaert mijn wegen gekruist. Op het college in Tielt was het (vroege) werk van Louis Paul Boon verboden.
Aan het massaspel ‘Ik, Reynaert’ in 1992 namen circa 400 mensen deel. Wat was uw bemoeienis met dat spel? Dat was meer inspirerend. Ik heb nooit meegespeeld. Yvan de Maesschalck en ikzelf kwamen samen met Jaak van der Helst en Freddy Poeck vaak bijeen. Ik heb zelf enkele stukken geschreven, maar Jaak ging daar als regisseur op een geheel eigenzinnige wijze mee om. Soms kon ik mijn eigen tekst nog nauwelijks herkennen. Wij hebben dit stuk dus wel helpen inspireren en geschreven, maar als u mij nu vraagt welke stukken van mij zijn, dan moet ik vijftien jaar later het antwoord schuldig blijven. Jaak was een leerling van Mark Liebrecht, in zijn tijd een van Vlaanderens bekendste (massaspel-)regisseurs. Liebrecht heeft in 1973 het Reynaertspel op de Grote Markt in Sint-Niklaas geregisseerd en daar heeft Jaak (die toen de hoofdrol vertolkte) zijn liefde voor het toneel opgedaan. | |
[pagina 368]
| |
U heeft ervoor gezorgd dat in 2002 het Register 15 jaar Tiecelijn kon worden uitgegeven. Dat heeft u volledig handmatig gedaan. Kunt u daar iets over vertellen? Dat was een helse klus. Overigens heb ik tot tweemaal toe een register opgesteld, steeds in samenwerking met Rik. Aan het eerste register (1988-2002) ben ik twee jaar bezig geweest, en dit alles handmatig. Een monnikenwerk. Het was een enorm lang en niet zo boeiend werk. Ik moest zorgen dat al die namen, plaatsnamen en persoonsnamen, en alles wat met de Reynaert te maken had, in dit register opgenomen werd. Ik ben daar (te) vele uren mee bezig geweest. Met alle gevolgen van dien, er stond weleens een woordje niet bij of een verkeerde pagina. Nadien werden vele zaken door Rik nog steekproefsgewijs nagekeken.
In het jaar 2002 werd u ook voorzitter van de Orde van de Vossenstaart. Kunt u iets over het ontstaan van deze Orde vertellen en waarom stopte deze activiteit die door de vossenstaartridders op vijftig Sinksendagen trouw bezocht en gewaardeerd werd? De vereniging kwam jaarlijks samen met leden die al over een vossenstaart beschikten om iemand die zich verdienstelijk had gemaakt voor het culturele leven in het algemeen en het vossenleven in het bijzonder op te nemen in de Orde van de Vossenstaart. Allemaal mensen die zich zeer intens met het Reynaertverhaal of de Reynaertfiguur bezighielden. De Orde was gesticht door Scheldedichter Bert Peleman in 1963. Eigenlijk was het in den beginne een vriendengroep, waar onder anderen Anton van Wilderode en Stijn Streuvels lid van waren. Peleman had vastgezeten na Wereldoorlog II en werd later vrijgesproken. Hij had een ruime schare van kunstenaars van divers pluimage rondom zich verzameld. Hij was wel de eerste voorzitter. Met de toetreding van eerst Rik van Daele en later Herman Heyse en ikzelf, veranderde de aanblik van de vereniging zeer sterk. Wij waren toen al met Tiecelijn begonnen en werden ingehaald als ‘de exegeten’ (zoals oud-scheepswerfdirecteur Freddy van Bogget het verwoordde). De zittingen vonden destijds plaats op de zolder van de Spaanse watermolen in Rupelmonde, waar een Reynaertmuseum was ingericht. Nadien werd in de boshut van de Nieuwe Scheldewerven een ludieke bijeenkomst met kip en rijstpap georganiseerd. Ik werd opgenomen voor mijn verdiensten als redacteur van Tiecelijn en als voordrachtskunstenaar. Na het overlijden van Peleman nam de directeur van de Nieuwe Scheldewerven, Freddy van Bogget, de fakkel over. In 2002 nam ik op suggestie van Rik van Daele de voorzittershamer over en dit tot in 2014. We zijn na vijftig jaar op een hoogtepunt gestopt. | |
[pagina 369]
| |
Waarom eigenlijk? Ik heb de laatste jaren deze bijeenkomsten met zijn laudatio's, tussenkomsten en reynaerdiaanse maaltijden als ridder mogen meemaken en vond het zeer boeiende en vermakelijke zittingen. Voor mij had het niet hoeven te stoppen, maar het werd voor Rik wel een beetje te veel. De organisatie was in de handen van René van Bogaert en Rik van Daele. Rik is een allesdoener, hij zit in zoveel dingen en heeft zeer drukke beroepswerkzaamheden met vele avond- en weekendverplichtingen. Hoe hij dat volhoudt, weet ik niet. Zelfs 's nachts zit hij te werken. Hij is de stuwende motor en de bezielende kracht van de vereniging en beschikt over een sterk netwerk. Ik ben bij de vergaderingen eerder een luisteraar, ook al kwam ik vroeger meer aan het woord dan nu. En soms denk ik wel: ‘Jongens waar zijn jullie mee bezig’, zo ingewikkeld is het soms voor mij geworden.
Naast al uw werkzaamheden voor het Reynaertgenootschap vond u ook nog tijd om de tekst aan te leveren voor het stripboek Reynaert de Vos dat u samen met de tekenaar Kris de Roover uitgaf in 2007. U schuwde daarbij niet de ondeugende en wrede passages. Wat was daarbij uw uitgangspunt? Stripboeken worden toch voornamelijk door kinderen gelezen? Wel, wij wilden eigenlijk dat bedrog niet plegen. De tekenaar wilde het verhaal vertellen zoals het was. Wij voelden het niet als iets wat niet mocht. Ik heb daar wel een anekdote mee beleefd. Een goede vriend wilde, nog voordat het stripverhaal uitgegeven was, drie exemplaren hebben voor zijn kleinkinderen. Toen hij de boeken betaald en ontvangen had, hing hij 's anderendaags al aan de telefoon met de mededeling: ‘Dit kan ik aan de kinderen niet geven’. De boeken kreeg ik terug, het geld mocht ik houden. Als je dat nu bekijkt, dan denk je toch: ‘Dit is toch geen pornografie.’ Er was wel enige tegenstand van enkele kwezels tegen het open en bloot afbeelden van het gezin van de pastoor.
Het Reynaertgenootschap bracht in 2010 een cd uit waarop u, aangekondigd als meesterverteller, Reynaertautoriteit en voorzitter van het Reynaertgenootschap, het hele Reynaertverhaal vertelt. Hoe heeft u die opnamen ervaren en hoe kreeg u het hele verhaal in precies 74 minuten op een cd geperst? Wel, dat was niet zo eenvoudig. Ik heb het verhaal als het ware herschreven omdat ik niet het hele verhaal kon vertellen.Ga naar eind2 Wat moest er weg, wat mocht er niet weg. Ik herinner me nog de vier of vijf studio-opnames bij Koen Heirman in Temse, een jonge professional die een puike opname heeft gerealiseerd. Ik was telkens doodop als een sessie afgelopen was. Je zit daar maar alleen in dat | |
[pagina 370]
| |
‘kotje’ met een koptelefoon op, maar ik heb het heel graag gedaan. Alles is zonder veel grote problemen verlopen. Soms moesten er wel wat correcties aangebracht worden, wat niet altijd even eenvoudig was. Ook voor mijn familie, en dan vooral de familie van mijn vrouw, was de cd een aangenaam cadeau. Dit was voor hen een onbekend deel van mij. Ze wisten wel dat ik van alles deed, maar dit was nieuw voor hen. Op donderdag 4 juli 2013 ontving u de Leeuwenpenning van het Davidsfonds in de Salons te Sint-Niklaas voor ‘uw inzet voor de Vlaamse cultuur’. Hoe heeft u dit ervaren? Wel, ik was daar heel blij mee. Ik heb het ervaren als een erkenning voor dingen die ik hier in de stad Sint-Niklaas heb gedaan. Niet alleen voor de Reynaert. Er waren ook zovele andere zaken waaraan ik heb meegewerkt. Zeker | |
[pagina 371]
| |
meer dan dertig jaar, als het niet meer is, heb ik mij intens beziggehouden met de zorg voor gehandicapten. Ik was voorzitter van het Nationaal werk voor bijstand aan verlaten mindervalide kinderen met zetel in Leuven. Het honoreren van dat voorzitterschap, mijn leraarschap en van mijn vele voordrachten deed me deugd. Bij de uitreiking waren veel collega's en ook oud-leerlingen, ook Rik, die een van de laudatio's hield.
We zijn aan het eind van de vragen. Wilt u nog wat kwijt? Ik stop als voorzitter van het Reynaertgenootschap. Ik ben straks 90 jaar (op 23 april 2017). Mijn opvolger, leraar Nederlands Yvan de Maesschalck, heeft een wetenschappelijke opleiding genoten en staat qua kennis ook ver boven mij. Ik ben eigenlijk een amator. Maar na mijn aftreden denk ik wel in het Reynaertgenootschap actief te blijven. Ik verwacht dat ik nog geregeld gevraagd word om voordrachten te geven of voor te lezen en uitgenodigd word op de vergaderingen en zal zolang ik nog blijf ademen, actief zijn voor het genootschap.
Ik had u nog veel meer willen vragen, maar met het mislukte begin van het interview meegerekend, bent u nu al ruim twee uur aan het woord. Wellicht dat wij elkaar nog eens spreken bij een van de vele bijeenkomsten die in reynaerdiaans verband gaan volgen in de komende jaren. Ik bedank u voor uw uitvoerige antwoorden en wens u een onbezorgd en een gezond ere-voorzitterschap toe. U heeft het ten volle verdiend.
Na afloop trakteerde Marcel mij op een dinertje in Brasserie De Drie Lindekens in Belsele (ja, daar waar Reynaert onder een boom zijn ‘oom’ Ysengrim heeft leren kennen), waar wij onder het genot van een Belgisch biertje en een wijntje nog een gezellige nazit hadden. |
|