Wat hij met dat zwijgen precies wil zeggen, is me voorlopig nog niet helemaal duidelijk, maar dat lang volgehouden zwijgen zelfs een in scone tale doorknede Reynaert de vos niet vreemd is, weet hij uiteraard als geen ander. Zwijgen kan tenslotte niet verbeterd worden, als ik hier Willem Elsschot, de bekendste voornaamgenoot van Willem die vele bouke maecte, even mag citeren. Maar misschien zwijgt Paul zo gretig omdat hij beseft dat stilzwijgen de beste voorbereiding is op een tussenkomst die wil wegen op een of andere beslissing? Ik herinner me in ieder geval de stevig gemotiveerde betogen wanneer een heikel punt te berde werd gebracht of een bijdrage ter sprake kwam die volgens hem niet door de beugel kon of al te onvoldragen was. Dan kon/kan zijn zienswijze weleens de doorslag geven. Niet dat hij daar professoraal bij wordt, maar zijn wetenschappelijke kennis maakt hem gewoon af en toe bevlogen.
Het derde punt waaraan ik even wil refereren betreft eigenlijk niet zozeer het register dat hem eigen is als wel het accent dat zijn Nederlands kleurt. Paul Wackers spreekt of betoogt niet echt, hij zingt op onnavolgbare wijze wat hij te zeggen heeft. Zijn Limburgse herkomst heeft hem een zangerige toon cadeau gedaan, waardoor het leuk luisteren is naar zijn stemgeluid en ik meer dan eens de melodie van zijn mededelingen heb gehoord en aan de inhoud ervan ben voorbijgegaan. Ik vraag daar nu nederig excuus voor, maar mijn bewondering voor Pauls natuurlijke muzikaliteit is er niet minder om. Nuchterheid die melodieus verpakt of verwoord wordt, daar kent Paul het geheim of toch het goed bewaarde recept van.
Behalve op vergaderingen waar de Tiecelijnjaarboeken worden klaargestoomd en besproken, heb ik hem vooral ontmoet tijdens de bijzondere zittingen van de inmiddels opgeheven Orde van de Vossenstaart op het kasteel Wissekerke in het lieflijke, landelijke Bazel. Zelf is hij sinds 1995 geridderd ‘in de Orde’ en heeft hij er bijna ononderbroken zijn opwachting gemaakt, doorgaans op ‘eenen tsinxen daghe / dat beede bosch ende haghe / met groenen loveren waren bevaen’ (Van den vos Reynaerde, v. 41-43). Voor Paul was zo'n besloten bijeenkomst een soort hoogmis, waarop hij zich menige reynaerdie liet weggevallen, met Jan en alleman keuvelde, informeerde naar plannen bij de aanwezige vossenjagers en zijn Utrechtse burcht tijdelijk inruilde voor het Bazelse Malpertuis. Over wat hij zelf nog wou realiseren, sprak hij nauwelijks. Maar dat hoeft ook niet. Het onwaardeerlijke werk dat hij verrichtte om Reynaerts historie de aandacht terug te geven waar de prachtige tekst recht op heeft, de voortreffelijke editie van die tekst in deel twee van Reynaert in tweevoud (2002) en de begeleiding van talloze projecten, zoals die van Hans Rijns over ‘de ge-