Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Notities over de vossenfiguur in Sebastiene Postma's merkwaardige bundel Trappen
| |
[pagina 290]
| |
Behalve de slottekst, die uit een strofe bestaat, vertoont elkgedicht eengetrapte opbouw: op een lange eerste strofe, die meestal enkele pittige petites histoires opdiept, volgt doorgaans een kortere tweede strofe van meer beschouwelijke aard, waarna een tweeregelige moraal of een soort aforisme het gedicht besluit. Alle gedichten verkennen op een varierende manier het woordveld waarvan de trap - in vele betekenissen van het woord - de semantische spil uitmaakt. Om die spil draaien een aantal statische en dynamische motieven heen. Welke vorm de trap ook aanneemt, uiteindelijk worden ‘de windingen geclassificeerd / volgens de Hubble-sequentie’ (p. 22). Deze natuurkundige wet bepaalt niet alleen hoe de trap er aan de buitenkant uitziet, maar ook dat hij steeds weer terugkeert naar zijn oorspronkelijke gedaante: een spiraalvormige schroef ‘in de vorm van een dubbele helix’ (p. 22). De trap roept verder associaties op met een (lijk)baar (kist/graf of watergolf), een cel (gesticht of gevangenis), een leer (een doctrine/ideologie of ladder) en een strop (valstrik/lus of klem). Het motief van de strop komt nadrukkelijk voor, vaak in combinatie met een vos of vossenpoot die ergens in verstrikt raakt. Ten minste zeven gedichten brengen de vos als (potentieel) slachtoffer in het geding. De eerste uitvoerige verwijzing is die in gedicht V, dat aan Ted Hughes (1930-1998) is gewijd en tegelijk het door John Keats gemunte begrip ‘negative capability’ introduceert.Ga naar eind1 In de lange aanloop van het gedicht (p. 9) staat de volgende bio-bibliografische aantekening: Toen Ted Hughes in Cambridge studeerde
en hij tot diep in de nacht bij het licht van een bureaulamp
naar wit papier had zitten staren,
droomde hij daarna dat hij nog steeds aan zijn bureau zat
en dat een gewonde vos zijn bebloede poot
als een mensenhand op het papier voor hem legde
en zei: ‘Stop this - you are destroying us’.
De pootprent glansde nat op het vel.
Bovenstaande verzen verwijzen expliciet naar het poëticale gedicht ‘The Thought-Fox’, het tot nader order meest becommentarieerde gedicht uit Hughes' debuutbundel The Hawk in the Rain (1957). De nachtelijke setting, de gedroomde/gefantaseerde vos als mogelijke bron van dichterlijke creativiteit, het contrast tussen licht en donker en het witte papier/vel als tekstdrager heeft Postma's tekst in ieder geval gemeen met Hughes' 24-regelige canongedicht,Ga naar eind2 dat ook Connie Palmen tot een korte scène inspireert in haar | |
[pagina 291]
| |
recente bekentenisroman Jij zegt het (2015).Ga naar eind3 Maar in tegenstelling met dat gedicht blijft de dichter in Postma's versie met een soort writer's block kampen, misschien wel omdat de vos deerlijk gehavend is en hem met een weinig fraaie kant van de werkelijkheid confronteert: de vos legt ‘zijn bebloede poot’ op het nog blanke papier. Ted Hughes moet proberen de werkelijkheid, die van nature contradictorisch en stekelig is, om te zetten in heuse poëzie en niet in een geïdealiseerde variant ervan. Daar is ‘het negatieve vermogen’ voor nodig ‘om de rest buiten de trap te gedogen - twijfel’. Zo luidt het even verder in hetzelfde gedicht. Postma voegt er nog aan toe dat ‘de dichter loosheid [moet] ontwikkelen’ en ‘een poging [moet] doen de strop te ontvluchten’. Daar is de vos zelf blijkbaar niet in geslaagd, maar hij komt de radeloze dichter wel - of desondanks? - melden dat hij in staat moet zijn tegenstellingen met elkaar te verzoenen. ‘Om aan onfeilbaarheid te ontsnappen, / zou je beide poten moeten afknagen’, heet het nog. Is dat het advies van de vos aan de dichter? Of van Postma aan de lezer? In ieder geval beschikt de dichter over slechts twee schrijvershanden (‘beide poten’), waarzonder schrijven best lastig wordt. De vos herinnert er hem in ieder geval aan dat het schrijven van poëzie een paradoxale aangelegenheid is: ‘Hoe komen we zonder voet op een verdieping? / Moeten we de bloedafdruk koesteren?’ Aldus de bevreemdende open vragen in de slotverzen van het gedicht. Ookin de anderegedichten waarin een vos figureert wordt het diergeassocieerd met een ‘pootklem’ of ‘vossenklem’ (zie het Mary Lamb-gedicht XI, p. 15). In gedicht XII wordt de feilloze werking van een goed functionerende ‘stalen lus’ uitvoerig toegelicht. De conclusie kan alleen zijn dat de vos geen enkele kans maakt en dat elke poging om zich los te wrikken de strop alleen maar strakker trekt. De imperatieve raadgevingen die elke vos fataal moeten worden, klinken als volgt (p. 16): Luister! Hoe zetje een val op?
Vind een vossenpad,
zoek krab- of voetsporen,
plaats daar aan een staak
de stalen lus van de strik.
Zorg dat de val
de juiste hoogte en diameter heeft,
twee wartels
en een pakkingring als slot
- als het oog bij een schuifknoop.
| |
[pagina 292]
| |
Voorkom door een stop
dat grotere dieren verstrikt raken.
Beesten kunnen stikken tijdens hun worsteling.
De vos steekt zijn kop door de lus,
duwt door en trekt zelf de strop strak.
De trap werkt voor mens en vos op identieke wijze: als een onontkoombare, genadeloze val (in het Engels: ‘trap’). De dynamiek die zich in de trapschacht/koker afspeelt, laat zich het best visualiseren als een reeks klimmende en dalende bewegingen naar het voorbeeld van de illusionistische modellen van Maurits Cornelis Escher: het eindpunt van alle opwaartse bewegingen bevindt zich hoe dan ook helemaal onderaan. ‘Al [houdt] de culturele elite de klimroute graag exclusief’, niemand ontkomt aan de strop. De cynische conclusie van het Mary Shelley Wollstonecraft-gedicht luidt: ‘Alleen het monster van Frankenstein ontwijkt de lus’ (zie gedicht XIII, p. 17). Hoewel mens en vos hetzelfde lot delen, wil de ironie dat de mens hardnekkig jacht maakt op het roofdier, zeker in een Britse context waarin de vossenjacht zo goed als deel uitmaakt van de culturele traditie. In het aan de psychotische dichter en jachtmeester Robert Lowell gewijde gedicht wordt het beeld opgeroepen van een typische drijfjacht, waarvan het succes overigens niet is gegarandeerd, want ‘de vos liet zich moeilijk vangen. / Het stinkende beest was slim’ (XXVII, p. 31). De tweede strofe van het gedicht biedt een staalkaart van de ingrediënten die bij zo'n jacht horen: ‘knarpende herfstbladeren’, een meute drijfhonden, ‘fijn stuifzand’, ‘dampende paarden’, de geuren van ‘schimmels’ en ‘natte ondergrond’. De vos zou uit het struikgewas
worden gedreven en worden gedood.
Bij het klinken van het hoornsignaal
reageerde iedereen als geelektrocuteerd.
Als het Lowell niet lukte, lukte het niemand.
Maar bij een parforcejacht moeten alle omstandigheden gunstig zijn.
Maar zelfs als ‘het stinkende beest’ zich wel laat vangen, gelokt door ‘urine en sardines [...] om de belangstelling van de vos te wekken’ (in het John Ruskingedicht XXVIII, p. 33), beschikt hij vaak over de tegenwoordigheid van geest om zich te bevrijden. ‘Godzijdank is er dan een vos / die zijn poot afknaagt en loopje daarna / met een geamputeerd been verder’ (in het Algernon Swinburnegedicht XXXIV, p. 39). Interessante verzen omdat ze laten zien hoe voor Postma de mens als jager en het dier als slachtoffer uiteindelijk inwisselbaar | |
[pagina 293]
| |
zijn. Bovendien herinneren ze aan de vos die ‘zijn bebloede poot als een mensenhand’ aanbiedt in gedicht V en aan de dichter George Gordon Byron, die met een horrelvoet geboren werd: ‘De mankepoot zocht om te vliegen / en vallen steeds weer een nieuwe klimmuur als uitdaging’ (gedicht XVII, p. 21). Wellicht spiegelen de vos die er een poot bij inschiet en de geniale dichter met een gezonde voet zich het best in elkaar. Wellicht zijn alleen zij in staat hun achtervolgers of epigonen op een dwaalspoor te brengen (zie het Dantegedicht XXXVIII, p. 43). De vragen waarop het voorlaatste gedicht eindigt zijn dan ook meer dan het overwegen waard: ‘Verander je in watje opjaagt? Muteert je voet / of poot? Ontmoet je iemand?’ Vragen die ertoe doen en eraan herinneren dat de trapzaal een virtuele ruimte is waar echt en vals, waarheid en verdichting, realiteit en verbeelding niet van elkaar te (onderscheiden zijn en zonder elkaar niet kunnen bestaan.Ga naar eind4 Sebastiene Postma, Trappen, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2015, 47 p., ISBN 978 90 254 4518 8. |
|