Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Hoog tijd om zich te verzoenen met Emma Crebolder
| |
[pagina 275]
| |
dragen. Deze formele insteek verbindt de bundel moeiteloos met Vallen, waarin elk gedicht een samenstelling met of afleiding van ‘val’ bevat, en met Vergeten, waarin de lezer bij elk gedicht naar ‘het slechts met puntjes aangegeven sleutelwoord mag raden’.Ga naar eind2 Ik wil er trouwens op wijzen dat deze taalkundige Spielerei ook in eerdere bundels voorkwam, zij het lang niet zo systematisch of nadrukkelijk.Ga naar eind3 Hoewel Verzoenen deel uitmaakt van een ‘poezietrilogie’ en iets heeft van ‘een altaarstuk dat in de middeleeuwen naar de essentie van het leven wees’,Ga naar eind4 betreft het ook een volstrekt zelfstandige bundel met eigen merites, waarin onvermijdelijk motieven uit vroeger werk doorklinken. Heb ik het verkeerd voor als ik Verzoenen lees als een verzameling sterk nostalgische gedichten? In ieder geval zijn de verwijzingen naar een gekoesterde plek of een diepgeborgen schuilplaats legio. De hunkering naar het veilige familiale verleden spreekt uit het begin van het tweede gedicht ‘Ver’ als volgt: ‘Nog eens ver reizen, terug / naar de herkomst, talloze / korrels, waterdampen, nevel- / veegsels’ (p. 9). Uit ‘Verbleef’, dat net als een aantal andere gedichten emotioneel geladen oorlogsmomenten memoreert, spreekt een soortgelijke hunkering: ‘Aan de kapstok hing mijn vaders jas / als een geurig onderduikadres’ (p. 35). De verste herinnering voert de dichteres terug tot net vóór haar geboorte (p. 43): Er lag een weiland met os en
ezel tussen ons en de aftocht
van het leger. Moeder uit
de Grote Oorlog liep zwanger
in de Tweede. Vader had zorg voor
oorlog en vrede gedragen. Opnieuw
was er stro in de stal gelegd
waar ooit het Kind werd geboren.
En weer lichtten sterren op
boven de zoete appelgaard.
Er is natuurlijk geen dwingende reden om bovenstaand ‘ver’-gedicht autobiografisch te lezen, maar een aantal elementen klopt wel met de historische realiteit, zoals het feit dat Emma Crebolder midden in de oorlog werd verwekt. De verzen sluiten bovendien nauw aan bij die uit het gedicht ‘Verhouden’, waarin Crebolder haar geboorte van binnen uit evoceert: ‘Ik blies tegen het nog / ongebroken vlies totdat ik / verdreven werd uit wolk en vocht. / Het was oorlog nog | |
[pagina 276]
| |
[...]’ (p. 29). Tegelijk mythologiseert en veralgemeent dit gedicht de particuliere geschiedenis, onder meer door te verwijzen naar motieven uit het kerstverhaal, waarbij de uniciteit van ‘het Kind’ samenvalt met die van het geïmpliceerde subject. Een vergelijkbare symbiose tussen het universele/onbegrensde en het intieme/persoonlijke spreekt uit het gedicht ‘Verder’ (p. 53): De einder reikt weer verder en
draait open met mij daar binnenin.
Langs moerassige waterkant, stil
stil opsommend: vrouw met hond en
balwerptuig; wiekloze molen, beuk
beuk in het kleine bos. Achter
weilanden welft het duin. Strodaken
en oorlogsbunkers. Ingeland
knip ik het prikkeldraad door
rondom overbeschermde gronden.
Het gedicht schetst het profiel van een ik-figuur die zich geborgen weet in een weidse, wijkende ruimte: ‘met mij daar binnenin’ (v. 2). In dit landschap, waarin de bescheiden tekenen van menselijke aanwezigheid en de littekens van de oorlog zichtbaar zijn, voelt de ik-figuur zich ‘ingeland’ (v. 8) en onderdeel van ‘overbeschermde gronden’ (v. 10). Dit beeld van een naar bescherming hakende ik-figuur is typerend voor de bundel. Het ik bekijkt de buiten- of de bovenwereld vanuit een of andere diepte, vanuit het ‘vooronder’, vanonder de waterspiegel. In ‘Verzonken’ staat te lezen: ‘Vanuit mijn vooronder kan ik nu / eindelijk het verre bovenlicht begroeten’ (p. 19). ‘Verschansen’, dat eveneens een oorlogsimpressie oproept, eindigt op het volgende kwatrijn: ‘Het schootsveld van het verslagen / leger reikte niet tot hier bij ons. / Toch zou ik me verschansen / in de nok met een kindermortier’ (p. 37). En in ‘Verre’, waarin het vertrouwde landschap van zee en duin oplicht, klinkt het zo: ‘Hier geen tijgerkauri's onder / het brandglas van het wateroppervlak / maar een zee vol haaientanden’ (p. 45). Het is daarbij opvallend dat bijna ‘ieder gedicht gebaseerd [lijkt] te zijn op een sterke visuele ervaring’.Ga naar eind5 Zoals in haar vroegere bundels keert de lokroep van de zee en het daarmee verbonden duin/strand ook hier herhaaldelijk terug.Ga naar eind6 In de tweede strofe van ‘Verlangen’ heet het: ‘Zo'n zeeverlangen bereikte mij ooit / tijdens waaidagen in de savanne waar / het warm woei en ik dacht dat / het de moesson was. - | |
[pagina 277]
| |
Het strand / ligt uitgerold, ik kan de zee in gaan’ (p. 23). ‘Vervluchtigen’ is geent op dezelfde basisgedachte: ‘Definitief de zee in lopen / en vervluchtigen in de geliefde’ (p. 49). Een voorstelling die zowel een mystieke als erotische connotatie verleent aan de zee waaruit alle leven is voortgekomen en waaraan het leven ook wordt teruggeschonken. Zo mijmert Crebolder in het vervolg van hetzelfde gedicht: Per strandkoets zoals
baadsters vroeger, onttrokken
aan het zicht. Mijn uitvaart
stel ik me soms zo voor.
Bij eb bleef een schipbreuk achter.
Uiteengescheurde kokkels en teergele
nonnetjes. Aan scherven verwond ik me.
Ik kom. Zijn zout zal me genezen.
De definitieve opname in of overgave aan de goedertieren, mannelijke zee is niet alleen een daad van genezing (zie het slotvers), maar roept tegelijk een vroege herinnering aan gebroken vogeleieren op (zie ‘Verstillen’): ‘Een kind op een driewieler / houdt stil bij de schalen en / hervat starend zijn sluimering’ (p. 13). Zo is de zee niet alleen de milde bedding waarnaar alle levende materie terugkeert, maar ook het gastvrije, onmetelijke archief waarin alle menselijke herinneringen worden opgeslagen en de bedachtzame, eloquente muze waaraan de dichterlijke taal ontspringt. Het slotgedicht ‘Verzweeg’ spreekt wat dat betreft boekdelen (p. 55): In populieren gaat de wind
jachtig tekeer, er is de blurb
van een meerkoet en soms het af
en aan golvend sportgejoel. Vannacht
keek ik naar de sterren en begon
de oude zee verderop te
spreken in vloeiende zinnen.
Ik wachtte aan de voet van
het duin tot de stem verzweeg
wat ik zelf wilde schrijven.
| |
[pagina 278]
| |
Wat door Emma Crebolder voorlopig niet verzwegen wordt en uit haar geïnspireerde pen is gevloeid is voor iedereen te lezen in Verzoenen, dat ‘getuig van 'n vaste en begeesterde digtershand’, zoals het heet op Versindaba, ‘'n Kollektiewe weblog vir Afrikaanse digkuns’.Ga naar eind7 Een bundel waarin talloze beelden, woorden en namen ‘verpoppen’, ‘versponzen’, zich ‘verdopen’, ‘verzanden’, ‘verletteren’, zich ‘vervoegen’, ‘verjaren’, ‘verblijven’ en uiteindelijk ‘versterven’. In zekere zin verwijzen al deze werkwoorden naar een of andere metamorfose of transformatie. Het overkoepelende synoniem is allicht ‘verzoenen’, dat niet alleen de mogelijkheid van vrede, liefde en tederheid oproept, maar ook een uitnodiging is aan de mens om zich niet langer af te sluiten van zijn ware herkomst. De bundel heeft, behalve een nostalgische en autobiografische, ook een cultuurkritische of antropologische ondertoon en spreekt zich onomwonden uit tegen elke vorm van affectatie (‘wij op het asfalt’) waardoor de mens zich boven de natuurlijke orde (‘in oerbossen’) verheven acht.Ga naar eind8 Om dat te illustreren citeer ik hier graag het gedicht ‘Verzoen’, dat de menselijke soort in het juiste of gewenste evolutionaire perspectief plaatst (p. 15): Alle lemuren en slingerapen
leren het grijpfijne in
oerbossen. Wij op het asfalt
worden getroffen door
breukzak en wervelzwakte.
Prijsdier Taal, je wordt zo vaak
misvat. Verzoen ons liever met
gebaren. Een opgestoken hand
ontwapent, hoe graag een mens
ook het brullen na wil apen.
De eerder aangehaalde verzen ‘nog eens ver reizen, terug naar de herkomst’ zouden tegen die achtergrond staat kunnen maken op een alternatieve lezing. ‘Ver reizen’ is, op het accent en de woordmelodie na, opgebouwd uit dezelfde fonemen als ‘verrijzen’. Dat is immers wat de ik-figuur beoogt: zich dermate transformeren dat ze haar oorspronkelijke, niet door de cultuur verstoorde aanleg weer deelachtig wordt. Emma Crebolder bewijst met Verzoenen eens te meer ‘een natuurtalent’ te zijn en over een heel ‘eigen stem’ te beschikken.Ga naar eind9 Daar maakt de erg strakke vormgeving van haar gedichten deel van uit. Gedichten die bestaan uit tien | |
[pagina 279]
| |
verzen, gegroepeerd in strofes van varierende lengte en daardoor alleen al een ritmisch patroon verlenen aan een bundel waarin de dichteres ‘met scherpe pen de kreukels en barsten van het leven schetst’.Ga naar eind10 Emma Crebolder, Verzoenen, Amsterdam, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2014, ISBN 0789046817476, 59 p. |
|