Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
De woordenaar, Christoffel Plantijn, 's werelds grootste drukker en uitgever
| |
[pagina 265]
| |
wordt de lezer per hoofdstuk geattendeerd op de belangrijkste literatuur. Een register van eigennamen rondt het nawerk af. Het boek is voorzien van prachtige kleurenfoto's met o.a. portretten van Christoffel Plantijn en van twee van zijn schoonzonen, de graftriptiek van het gezin Plantijn (1591) geschilderd door Jacob de Backer - dat in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen te zien is - en een aantal afbeeldingen van de prachtig uitgevoerde Polyglotbijbel, de wereldatlas van Abraham Ortelius en de maritieme atlas van Lucas Janz Waghenaer.Ga naar eind2 Om een indruk van de biografie te krijgen volgt hier een summiere samenvatting. | |
Jeugd en tienerjarenOver zijn jongste jaren en zijn scholing, die Christoffel in diverse steden onderging, is niet veel bekend. Informatie daarover putte Langereis uit de briefwisseling tussen Christoffel met zijn aangenomen broer Pierre Porret uit 1567. Ook biedt zij een contextuele blik op het basis- en vervolgonderwijs in Frankrijk en de Nederlanden ten tijde van Christoffels jeugd om zo toch een beeld te krijgen van zijn vooropleiding. Dat Christoffel een goede vooropleiding heeft genoten, blijkt uit het feit dat hij het Latijn goed beheerste, getuige zijn brieven die vaak in het Latijn geschreven waren. Het Nederlands beheerste hij gebrekkig, Frans was zijn moedertaal. Als drukker en uitgever, zo zal blijken, nam Plantijn uit voorzorg veel redacteuren in dienst voor de vervaardiging van de door hem uit te geven werken. Plantijn, geboren in Tours, wist zelf niet wanneer hij precies geboren was. Zijn moeder overleed aan de pest toen hij een jaar of vier was. Zijn vader, Jean Plantin, was toen al als gouverneur belast met de opvoeding van kinderen van een welgestelde familie in de burg van Saint-Juste in de buurt van Lyon. Toen een van de aan hem toevertrouwde pupillen naar Orléans verhuisde om daar te gaan studeren, verhuisde Christoffel samen met zijn vader mee. Enige tijd later, het is niet bekend wanneer, verhuisde de student met zijn gevolg naar Parijs. Toen de aan de Sorbonne afgestudeerde student een kanunnikenplaats kreeg aangeboden in Lyon, liet zijn vader Christoffel op veertienjarige leeftijd achter in Parijs. Zij zagen elkaar nooit meer terug. | |
[pagina 266]
| |
BeroepsopleidingNa het vertrek van zijn vader verhuisde Christoffel naar Caen waar hij als leerjongen in dienst trad bij de boekbinderij annex boekwinkel van Robert Macé. Langereis gaat in dit hoofdstuk uitgebreid in op de techniek van het drukken en het vervaardigen van boeken. Na zijn lange leertijd keerde hij als volleerd gezel terug naar Parijs samen met Jeanne Riviere (ca. 1520-1596), waarschijnlijk een dienstmeisje van Macé, met wie hij trouwde in 1545. Uit hun huwelijk kwamen zes kinderen voort, vijf meisjes en een jongen, geboren tussen 1547 en 1566. Zijn enige zoon stierf op vierjarige leeftijd. In Parijs ging Plantijn aan de slag als gezel bij de drukker Jacques Bogard, een uitgeverij gespecialiseerd in klassieke Latijnse en vooral Griekse teksten. Aan het eind van de jaren veertig besloot hij om naar Antwerpen te emigreren. In Parijs was wat de boekenbranche betrof de rek eruit, in Antwerpen was dit juist booming business. | |
Emigratie naar AntwerpenDe eerste Antwerpse werkzaamheden waren niet gericht op het drukken en uitgeven van boeken. Omdat zij geen werkkapitaal hadden, moesten Christoffel en Jeanne alles aanpakken om hun kost te verdienen. Plantijn liet zich rond 1550 op het stadhuis van Antwerpen als stadsburger en ‘boeckbindere’ registreren. Vanaf 1548 woonde en werkte hij als boekbinder aan de Lombardenvest. Naast het boekbinden verdiende hij ook de kost met het produceren van luxeartikelen als leren cassettes en foedralen. Een belangrijke bron van inkomsten was ook zijn bemoeienis met de handel in Brabants kant. Hij kreeg opdrachten van Parijse linnenhandelaren, die hij uitbesteedde aan diverse Brabantse kantleveranciers die hij voorzag van garen en linnen. Hij werd daarbij soms bijgestaan door zijn vrouw Jeanne. Pas vijf jaar later had hij genoeg starterskapitaal verworven om een drukkerij te openen. Later zouden zijn vijf dochters ook betrokken worden bij het familiebedrijf. De oudste dochter droeg na haar huwelijk zorg voor de verkoop van goedkope lectuur in de door Plantijn geopende boekwinkel bij het noordportaal van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Twee van de vijf dochters werden actief in de kanthandel. De vierde dochter werd uitgehuwelijkt aan zijn filiaalhouder in Parijs. Zijn jongste dochter bleek geen talenten voor de kanthandel of het boekenvak te hebben en hielp Jeanne in de huishouding. | |
[pagina 267]
| |
De eerste drukwerkjes van Plantijn werden aanvankelijk anoniem op andermans drukpersen geproduceerd. In 1552 verhuisde hij naar de Twaalfmaandenstraat. Daar installeerde hij na enkelejaren zijn eerste drukpers. Het eerste werk dat hij drukte en uitgaf in 1555 is La Institutione di una fanciulla nata nobilmente, een tweetalig etiquetteboekje (Italiaans-Frans) voor aristocratische jongedames, uitgegeven door Jean Bellère. Achterin staat in de uitgave voor het eerst ‘De l'Imprimerie de Chr. Plantain’. Hieruit blijkt dat Plantijn in 1555 beschikte over een eigen drukpers. Naast dit etiquetteboekje bracht Plantijn in 1555 nog tien uitgaven uit waaronder een Spaanstalige Senecabloemlezing en een Franse vertaling van de Orlando furioso, die later dat jaar nog vertaald werd in het Nederlands: Razende Roeland. Uit zijn verhuizing in 1557 van de Twaalfmaandenstraat naar de Kammenstraat, de drukkerswijk van Antwerpen, blijkt de ambitie van Plantijn om van het drukken zijn hoofdberoep te maken. Om aan de kost te komen drukte Plantijn vanaf het begin goedverkopende, pretentieloze gebruiksliteratuur als een Frans abecedarium: L'A.B.C. ou instruction chrestierme pour les petits enfans (1558), vulgaatbijbels, volkse getijdenboeken en Nederlandse en Franse almanakken. Naast dit eenvoudige en goedkope drukwerk produceerde Plantijn ook luxere en duurdere uitgaven waaronder een lofdicht opgedragen aan de opvolger van Karel V, zijn zoon Filips II, een relatiegeschenk voor Filips en andere potentiële geldschieters. Dit heeft hem geen windeieren gelegd. Drie jaar later haalde Plantijn zijn eerste opdracht binnen van Filips' heraut: een prentenboek waarin de begrafenis van Karel V was afgebeeld. Langereis gaat uitgebreid in op de troonopvolging van Karel V door Filips II en diens steeds moeizamer relatie met de protestantse noordelijke Nederlanden. Ook beschrijft zij de ontwikkeling van de drukkerij van Plantijn, die in 1562 al vier drukpersen in bedrijf had en daarmee toen tot de grootste drukkerijen in Europa behoorde. | |
BankroetIn de Nederlanden groeide ondertussen de kloof tussen katholieken en protestanten. In 1558 waren er op de Antwerpse Grote Markt vijf volgelingen van Calvijn op de brandstapel gedood, er zouden er nog vele volgen. De inquisitie, al ingesteld door Karel V, spoorde, geholpen door spionnen en verklikkers, ketters op die, na hun bekentenis door marteling in het Steen in Antwerpen, | |
[pagina 268]
| |
ter dood werden veroordeeld. Plantijn werd in 1562 ook door verklikkers bij de landvoogdes Margaretha van Parma aangegeven. In de zgn. klikbrief stond dat hij een boekje had uitgegeven met een calvinistische gebedsbrief: Briefve instruction prier. Plantijn ontkende dat hij dit boekje had uitgebracht. Drie van zijn medewerkers hadden het clandestien gedrukt met gebruikmaking van zijn letters en persen. Er werden duizend van die verboden boekjes gevonden in zijn drukkerij die verbrand werden op de Grote Markt. Om te voorkomen dat zijn bedrijf geconfisqueerd werd, liet Plantijn twee van zijn bevriende geldschieters onmiddellijke genoegdoening opeisen van hun uitstaande rekeningen. Plantijn werd bankroet verklaard en zijn hele bedrijf werd geveild. Plantijn zat op dat moment in Parijs, waar hij uit veiligheidsoverwegingen anderhalf jaar bleef. Zijn hele bezit werd verkocht, maar met steun van vennoten en het geld dat overgebleven was na de aflossing van de schulden, liet hij zijn geveilde inboedel terugkopen en kon hij in september 1563 zijn bedrijf hervatten in de Kammenstraat. De herstart van de drukkerij verliep succesvol. Hij huurde nog drie andere huizen in de Kammenstraat. In de bedrijfsruimten werd het aantal persen opgevoerd, tot zes in 1565 en zeven in 1566. Sindsdien breidde Plantijns bedrijf zich steeds verder uit. | |
Roerige tijdenPlantijn opereerde in een roerige periode. Door de politieke ontwikkelingen zat zijn bedrijf regelmatig geheel of gedeeltelijk aan de grond. De kettervervolging in 1562, de Beeldenstorm van 1566, de Spaanse furie van 1576, de val van Antwerpen in 1585, maar ook het Spaanse bankroet en de Parijse bloedbruiloft in 1572 waren van invloed op het wel en wee van zijn bedrijf. In de zomer van 1566 kwam het anti-katholicisme op zijn hoogtepunt. Nadat door de edelen tevergeefs was aangedrongen bij Filips II en zijn zuster, de landvoogdes in de Lage Landen Margaretha van Parma, op versoepeling van het ketterplakkaat, dat voor menige ketter de dood betekende, moesten alleen al in Antwerpen 25 kerken en kloosters het ontgelden. Beelden werden aan gruzelementen geslagen, altaren verwoest, ramen ingegooid en misboeken aan flarden gescheurd. Nog in datzelfde jaar stuurde Filips II de hertog van Alva (1507-1582) naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Hij richtte de Raad van Beroerten op en beperkte de persvrijheid en daar kreeg ook Plantijn mee te maken. Zijn Reynaertdruk uit 1566 werd tot de verboden boeken verklaard en zijn voorraad verpulverd.Ga naar eind3 | |
[pagina 269]
| |
Ondanks deze troebelen breidde de drukkerij zich uit tot zeven huizen in de buurt van de Kammenstraat. Daar werd tussen 1568 en 1573 de beroemde Biblia Polyglotta of Biblia Regia gedrukt. Dit allerkostbaarste boek dat Plantijn ooit heeft gedrukt, bevat acht delen; vier delen met het Oude Testament, één deel met het Nieuwe Testament en drie delen ‘Apparatus’, een verzameling van commentaren en toelichtingen. De Bijbelteksten zijn synoptisch in vijf talen opgenomen: Latijn, Grieks, Hebreeuws, Chaldeeuws en Oud-Syrisch. De oplage bedroeg 1.200 papieren exemplaren en dertien exemplaren op perkament, waaronder zes voor Filips II in ruil waarvoor Plantijn 12.000 gulden kreeg voor het vervaardigen van de Polyglot. Door de eis van Filips om voor hem zes exemplaren van de Polyglot op perkament te laten drukken, ging Plantijn bijna failliet. Bij de productie van de Polyglot waren veel redacteuren en Bijbelgeleerden betrokken, te veel om hier te bespreken. Niet alleen de productie van de Polyglot bracht hem op de rand van de afgrond. Doordat in de lage landen de oorlog was uitgebroken waren mensen minder bereid om luxeartikelen aan te schaffen. Ondanks de opstand en het oorlogsgeweld bleef Plantijn in opdracht van Filips II liturgisch drukwerk produceren. Vanwege het concilie van Trente (1545-1563) moesten bestaande brevieren en kerkmissaais herzien worden. In 1575 was 40% van al het drukwerk Spaans liturgisch drukwerk. De opdrachten gingen gepaard met veel scherpslijperij van kerkelijke zijde. De betalingen kwamen mondjesmaat los en bleven op het laatst uit, als gevolg van de dure oorlogen die Filips moest voeren. Niet alleen het opstandige noorden eiste zijn tol, maar ook de bedreiging en aanvallen van het Ottomaanse Rijk. Om niet geheel afhankelijk te zijn van Filips bleef Plantijn klassieke werken, wetenschappelijke prentenboeken, bijbels, schoolboeken en almanakken produceren. Ook zag hij kans om een ander ambitieus project op de markt te brengen: de Thesaurus Theutonicae linguae. Schat der Neder-duytscher spraken (1573), met vertaling van het Nederduits in het Latijn en het Frans. Het eerste Nederlandstalige woordenboek werd in 1574 gevolgd door het Dictionarium Teutonico Latinum van Plantijns meest bekende redacteur Cornelis Kiliaan (1528-1607).Ga naar eind4 In 1574 had Plantijn zestien drukpersen in bedrijf, op het hoogtepunt van zijn carrière maar liefst 24. In 1576 sloegen de Spaanse troepen aan het muiten. De Spaanse schatkist was leeg, soldij kon niet meer worden uitbetaald. De muiterij staat bekend als de Spaanse furie. Ook Plantijn ontkwam niet aan de plunderingen. Hij moest negen tot tien keer plundering of verbranding afkopen. Hij verloor al zijn geld. | |
[pagina 270]
| |
Dertig Spaanse soldaten hadden zich op kosten van de familie ingekwartierd en het huis uitgewoond, zo bleek na hun vertrek. Plantijn reisde naar Parijs en Frankfurt om het nieuws over de furie te brengen en geld en krediet te verzamelen om zijn zaak weer op te zetten. Zijn schoonzonen handelden de lopende zaken met een pers af. Eind april 1577 keerde Plantijn terug naar Antwerpen. De Spaanse troepen hadden zich inmiddels teruggetrokken. Met de terugtrekking van de Spaanse troepen en de komst van Willem van Oranje in Antwerpen werd in 1578 de weg vrij gemaakt voor een tweede religievrede. De eerste religievrede was door het stadsbestuur van Antwerpen in 1566 uitgeroepen. Daarmee werden de calvinisten in bescherming genomen. Nu vond het omgekeerde plaats: katholieken moesten beschermd worden tegen mogelijk misbruik door calvinisten. De religievrede hield drie jaar stand. Filips II had na een wapenstilstand met de Ottomaanse sultan en de inkomsten van de Spaanse zilvervloot weer genoeg geld om een leger op de been te brengen en hervatte de oorlog. De ene na de andere plaats ging verloren: Leuven, Roermond, Maastricht, Breda, Doornik. Omdat het Antwerpse stadsbestuur vreesde dat de katholieken de stadpoorten voor de Spaanse soldaten zouden openzetten werd de religievrede in 1581 ingetrokken, wat een tweede Beeldenstorm in de stad tot gevolg had. In 1583 vertrok Plantijn naar Leiden waar het ambt van academiedrukker vacant was. Hij liet in Antwerpen zijn drukkerij De Gulden Passer op de vrijdagmarkt in bedrijf. Opportunist als hij was, had hij Willem van Oranje tijdens diens bezoek aan de Gulden Passer in 1579 een Polyglotbijbel geschonken en schreef hij een lofdicht op de Prins, net zoals hij dat in 1557 voor Filips II had gedaan. In de Breestraat opende hij een filiaal. Hij ging daar wonen en richtte een drukkerij in met drie persen. Plantijn had zijn schoonzoon Jan en diens oudste zoon Christoffel - vernoemd naar zijn grootvader - meegenomen met de bedoeling om het filiaal in de toekomst aan Jan over te maken, geheel in stijl van zijn streven het familiebedrijf uit te breiden en onder eigen beheer te houden. Na de verovering van Gent en Mechelen begon in 1584 de belegering van Brussel en Antwerpen. Een jaar later gaf de uitgehongerde stad Antwerpen zich over. De val van Antwerpen was een feit. De protestanten vertrokken massaal naar het noorden. De Antwerpse handel en nijverheid stortten in. Ook de drukkerij van Plantijn werd getroffen. Met slechts een drukpers handelden de schoonzonen van Plantijn de lopende zaken af, de andere drukpersen stonden stil. Plantijn keerde naar Antwerpen terug om te kunnen waken over zijn bedrijf. Hij ver- | |
[pagina 271]
| |
kocht de Leidse drukkerswerkplaats en boekhandel aan zijn schoonzoon Frans, die officieel als academiedrukker zijn schoonvader opvolgde, maar later door zijn zoon Christoffel werd opgevolgd. Frans was namelijk katholiek en dat werd niet op prijs gesteld in het calvinistische bolwerk Leiden. Plantijn hervatte onder economisch moeilijke omstandigheden zijn werkzaamheden in Antwerpen. | |
Testament en doodPlantijn had slechts een zoon die, zoals hier boven vermeld, op vierjarige leeftijd overleden was. Wel had hij vijf dochters, die hij met favoriete werknemers liet trouwen. Een daarvan, Jan Moerentorff, alias Moretus, erfde het huis De Gulden Passer, de complete drukkerswerkplaats en de handbibliotheek voor redacteuren en proeflezers. De rest van zijn onroerende goederen met inboedel in Antwerpen en Leiden werd verdeeld over zijn vijf dochters. Op zondag 28 mei 1589 kwam Plantijn krom van de pijn thuis uit de mis. Hij leed aan een pijnlijk abces in zijn rechterzij. Na een ziekbed van vijf weken stierf Christoffel Plantijn in het bijzijn van zijn vrouw Jeanne, zijn vijf dochters en schoonzonen. De Moretussen hebben het bedrijf tot in de negentiende eeuw voortgezet. Aan het eind van de negentiende eeuw werd De Gulden Passer met de hele inboedel verkocht aan de gemeente Antwerpen, die het pand tot op de dag van vandaag koestert als een historisch monument. | |
BesluitHet moge duidelijk zijn dat ik met zevenmijlslaarzen door het boek ben heen gestapt. Zo heb ik bijvoorbeeld niet de door Plantijn in 1579 gedrukte wereldatlas van Abraham Ortelius of de door hem in Leiden gedrukte maritieme atlas van Lucas Janz Waghenaer uit 1584 besproken. Het boek staat boordevol met feiten, cijfers en historische gebeurtenissen. Het hier weergeven van al die informatie zou te veel ruimte in beslag nemen en te veel geduld van de lezers vergen: men leze het boek zelf. Volgens Aleid Truijens is Langereis met al die informatie de lezer behulpzaam.Ga naar eind5 Zij heeft zich uitgeput in allerlei details, zoals de prijzen van het drukpapier, de hoogte van de salarissen en hoe de mensen woonden. Ook de roerige tijden waarin Plantijn zijn werkzaamheden verrichtte, worden uitputtend door haar besproken in deze, volgens René van | |
[pagina 272]
| |
Stipriaan, schoolse, soms wat schimmige biografie.Ga naar eind6 Johan Velter is minder te spreken over wat hij noemt ‘de verminkte woordenaar’. De structuur vindt hij raar. Het verhaal is niet chronologisch. Het lijkt of de auteur vertelt wat haar te binnen schiet. Ook herhaalt zij zich te veel en zijn er gaten in deze biografie, om maar enkele van zijn kritiekpunten te noemen.Ga naar eind7 Enkele minpuntjes zijn volgens mij de eindnoten die men steeds met veel geblader moet opzoeken. Er ontbreekt een zakenregister, wat het terugvinden van een bepaald boek of een belangrijke gebeurtenis bemoeilijkt. Ook een gebruikelijke alfabetische bibliografie ontbreekt. De gebruikte literatuur moet men opzoeken in de bronnenvermelding, waarin Langereis haar bronnen per hoofdstuk beschrijft, of in de eindnoten. Toch heb ik het boek met veel plezier gelezen. Langereis schrijft vlot en begrijpelijk. Door de manier waarop zij het leven van Plantijn vertelt, laat deze biografie, die geschreven is voor een breed publiek, zich lezen als een roman. De ‘contextuele blikken’ die Langereis aan de biografie toevoegt, dragen veel bij tot het begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin Plantijn, door Velter weggezet als een collaborateur, moest opereren om aan de kost te komen in tweede helft van de zestiende eeuw toen de Lage Landen in opstand kwamen tegen het Spaanse regime. Beslist een aanrader. | |
[pagina 273]
| |
Sandra Langereis, De woordenaar, Christoffel Plantijn, 's werelds grootste drukker en uitgever (1520-1589), Amsterdam, Balans, 2014, 400 p., 29,95 EUR. |
|