Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Philippe van NovareGa naar eind1
| |
[pagina 145]
| |
van vos Reynaert zijn roman.
De branche heeft meegekregen
als titel: Over Ysegrijns zege.
| |
IncipitReynaert was zo'n sluwe stokebrand,
dat één ruïne was het land.
Talrijk waren zijn wilde kuren,
vaak hard en moeilijk te verduren.
Hij was aan 't eind van zijn Latijn
toen hem versloeg heer Ysegrijn
die het beleg sloeg voor KwadalGa naar eind8
dat hij dra ingenomen had.
De burcht was leeg: eten noch drank.
Ysegrijn voelde zich te schand:
dood dus aan de vos en onderdanen.
Maar Nobel met zijn companen
en God, die kan breken en maken,
zouden over d'arme Reynaert waken.
En zo gebeurde het dat Rein
een bestand kreeg en wat respijt.
Maar de vrede die NobelGa naar eind9 bracht
was onvoldoende overdacht.
Ze was eenzijdig gesigneerd
door Reynaert, de aap en Grimbeert.
Door drie slecht, het is godgeklaagd.
Anderen zijn niet opgedaagd
en ontweken deloyaal de vrede.
Kus noch erewoord werd gegeven.
Het bestand werd zeer vlug gebroken.
De drie waarover 'k heb gesproken,
zijn slechts in vrede met Ysegrijn
en met de wolf zijn vier welpen,
die zelfs niet geconsulteerd werden.Ga naar eind10
Nooit zouden ze vriend van Reynaert zijn,
want toen hij hun eens gaf medicijn,
lokte hij ze in de val met list
en heeft hij ze nadien bepist.Ga naar eind11
Moge de goede God hen haten
| |
[pagina 146]
| |
als ze zich op zo'n man verlaten,
die nog een geding hangend heeft
en met iedereen vijandig leeft.
Tybaert, de kat, en Bruin, de bere,
zouden hem graag eens mores leren.
Canteclaer, kanselier van het Hof
loopt spottend voorbij zijn belegerd slot
en hij herinnert graag Ysegrijn
aan de valstrik van vos Rein,
met liedjes, en hoe die valserik
zijn drie welpen heeft bepist.
Zijn sporen maakt schoon de haan
en hij kondigt met branie aan
en als waarheid hij affirmeert,
dat aan 't Hof iedere leenheer
klaar staat om Reynaert bij te staan
als men hem bespot of uitdaagt.
Maar daar verschijnt de vos aan 't Hof
en verlangt eerbetoon en lof.
Hij loopt zo dicht voorbij Ysegrijn,
precies als was hij zijn kozijn.
Hij maakt weer kennis met de welpen.
Om ze met vriendschap t'overstelpen
neemt hij de ene na de andere
vol genegenheid in zijn armen.
Reynaert maakt heisa, lacht en zingt,
maar 't is wel met tegenzin.
Hij vertelt ook meerdere malen
zijn krijgsmoed en zijn heldendaden
en hoe hij nooit betaalde het gelag.
Lang sprak hij over de veldslag
en roept luid zijn oorlogskreet:
Er op los, slaat allen neer!
Wanneer de beer hem bezig hoort,
grijnst hij zijn scherpe tanden bloot
en ook Tybaert lacht en grijnst.
- Laat hem maar schijnheilig zijn,
Laat hem maar op de toekomst gokken
en ons houden voor geitenbokken,
wie laatst lacht best lacht, zegt de haan
| |
[pagina 147]
| |
en de vos hoorde dat aan
en hij werd door ijlkoorts aangegrepen.
Bruin had het niet op hem begrepen
al had hij eens van zijn paard gestoten
Rein die gelukkig niets had gebroken.Ga naar eind12
Maar de schrik zat er nog steeds in
en daarom hield hij zich nu heel stil.
Hij fluistert tot zijn neef Grimbert
Dat hij pijn voelt aan zijn hert.
- Red mij, zucht hij, hier wacht mijn dood.
Hij verbleekt; angst is een sentiment
dat bij hem optreedt en beklemt.
Vos Reynaert keert naar huis alras.
Hem vergezellen Grimbeert, de das,
de aap, leenheerGa naar eind13 en baron Cointereau
en de ellendeling Renardeau,
alsook Kwatack en Doordhage.Ga naar eind14
Ze komen als gekken al te samen
met Hermeline, d'edele dame,
naar hun heer en meester gerend.
- Heer, roepen ze als met een stem,
heer, wat is er, wil 't ons verhalen.
- Ga zonder dralen een priester halen,
zie toch hoe ik eraan toe ben,
fluistert hij met gebroken stem.
Toen het racaille het hoorde
dat tot Reynaerts huis behoorde,
dachten waarlijk, klein en groot
dat Rein op sterven na was dood
en dat met hem zou henen gaan
een meester sluw en zeer bekwaam.
Maar 't was allemaal list en schijn.
Nu moet men wel oplettend zijn
want zelden raakt men ondeugd kwijt,
men draagt ze mee tot men vergrijst.
Rein die gelaten had van zijn veren
bleef vaardig in 't manipuleren
en heeft een snode list bedacht
die hem veel vreugde heeft gebracht.
Onder het mom van schuldbelijdenis,
| |
[pagina 148]
| |
zal, zelfs als hij niet schuldig is,
aan ieder om vergiffenis vragen
omdat eindt 't einde van zijn dagen.
Voor hem geen schand, voor d'ander schuld.
Zelfs de beer van berouw vervuld
omdat hij hem stootte van zijn paard
krijgt het vroeg of laat betaald,
ook Canteclaer en Tybeert de kater
die hem openlijk wilden schaden.
Maar toch weet Reynaert heel zeker
dat als er met hen komt geen vrede
hij nooit in veiligheid zal zijn.
Toch wenst hij plaats en tijd te vinden
- hij zet helaas daarop zijn zinnen
om zijn kwaad bedrijf te herbeginnen.
Als hij daartoe kreeg de kans
zou hij olie gieten op de brand.
Hij laat dan toch een priester komen
die hem zijn biecht heeft afgenomen
en d'heilige teerspijs toegediend
door Gods zoon voor ons verdiend.
De vos Reynaert, de bedrieger,
was alweer eens aan het liegen.
Hij liet zich hulpeloos ondersteunen
en zei dan klagend en kreunend
dat hij zijn grote biecht wou doen.
- Heer God, begin van alle goed,
ik wil hier biechten met fatsoen
en mijn zonden bekennen lijk het moet.
Dit zal mijn bekentenis zijn,
dat ik nooit hield van Ysegrijn
en nooit zal houden van die vent.
Toen 'k vorig jaar deed mijn serment,
zou ik als ik er de kans toe had
hem niet meer meelij tonen dan
aan zijn vrienden en zijn magen;
zijn welpen zal ik blijven haten,
ze vrezen en ook hun nageslacht.
Vorig jaar had ik nog macht,
maar 't viel anders uit dit jaar,
| |
[pagina 149]
| |
want ik verloor mij neer, voorwaar.
Ik ben gestort in een diep gat
en omdat ik niets beters vinden kan
betoon ik nu een groot berouw.
Dies zweer ik Ysegrijn nu trouw
maar ik vrees hem uitermate.
Van Nobel is hier nu geen sprake,
hij woont buiten mijn heerschappij.Ga naar eind15
Zo eindigt hier mijn kuiperij.
In opstand kwamen ook met hem
zijn welpen die 'k nooit heb gekend.
Tegen hem kan ik niets ondernemen,
ik zal er dus de brui aan geven.
Maar 'k heb toch nog een troefkaart:
door hen wordt de vrede trouw bewaard.Ga naar eind16
Diende de gelegenheid zich aan,
ik zou met hen zeker scheep gaan.
Ik heb veel mensen kwaad gedaan
en zou het nog overdoen vandaag.
Maar God kan alles mij vergeven,
hij die mijn hart peilt en mijn leven.
Eens heeft de beer mij neergestoten
en al mijn ribben haast gebroken.
Ach, deed ik Tybaert ooit veel kwaad,
dan had hij het mij voorgedaan.Ga naar eind17
Bij God, laat de haan dagen terstond
want hij fourageert veel op mijn grond.
Ik wil met hem weer in vrede leven
al heeft hij mij veel kwaad bedreven.
Als 'k van mijn ziekte mag genezen,
wil ik in 't convent intreden.
Als 'k mag verlaten mijn bedstede
wil ik ieders schuld vergeten
en aan iedereen ook vergeven;
dat men mij ook pardonnere.
Ik smeek het met d'handen gevouwen.
Was ik vroeger niet te vertrouwen,
geen oorlog kan ik nu verklaren.
Maar als ze mijn vazallen waren,
ik zou het hen eens goed tonen.
| |
[pagina 150]
| |
IJlings laat men Canteclaer komen
om het met Rein weer goed te maken.
- Bij God, zegt bij zijn komst de haan,
laat de stervende in vrede gaan;
maar ik weet met grote zekerheid,
dat die ziekte is bedriegerij.
Als wijs is baron Ysegrijn
dan handelt hij met compeer Rein
zoals een vogelaar zou doen
met zijn sperwer of griffoen.Ga naar eind18
Voedt hij hem niet zoals het moet,
dan wordt hij dwars en vol hoogmoed.
Laat hem gehoorzamen zijn roep.
Het verdriet mij dat hij zo goed
wist t'ontsnappen aan de sluwe list
die men hem gespannen had.
Hij deed nog iets geks op de Paasdag
toen hij zegende en at het lam
met de ellenlange oren.Ga naar eind19 Geen gevaar
betekende hij toen voorwaar;
maar laten we toch goed opletten
of hij zal ons weer voor schut zetten.
Meer kan de bode niet verkrijgen.
Hij gaat naar Rein zonder verwijlen
en hem een compleet antwoord bracht
op zijn boodschap en opdracht.
Dan zei Reynaert tot de kapelaan
dat hij weldra dood zou gaan.
- Mocht ik van mijn ziekte genezen
ik zou cito in 't convent treden.
Kon ik verlaten deze brits,
ik schonk iedereen vergiffenis.
Heer, wil mijn zonden mij vergeven
want 'k heb er zoveel bedreven,
dat al leefde ik nog honderd jaar
met een biecht kwam ik niet klaar.
De priester hem d'absolutie gaf,
maar stelde een voorwaarde vooraf,
dat als hij de dood zou ontlopen,
hij zonder verwijl naar hem zou komen.
| |
[pagina 151]
| |
- Goed, zei Rein, ook andere personen
zal ik met mijn bezoek belonen,
al zal hen dat geen plezier doen.
De priester diende hem dan toe
Hem die beter niet in hem kwam.
Verdoemd zij die de teerspijs nam.
Christus verdween en Reynaert blijft
vol valsheid en vol slechtigheid.
De duivel nam dan bezit van hem
want het kwaad zat al in zijn vel.
Hij is deloyaal en trouweloos,
verraderlijk en harteloos
en zal het blijven tot zijn ziel
zijn miserabel lijf ontvliedt.
Explicit |
|