Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
VertalingIsengrins overwinning op Renart
| |
[pagina 137]
| |
Frans. Dat was namelijk de gemeenschappelijke taal van de Europese adel in de middeleeuwen, ook als die adel zich buiten Europa bevond. Zijn Livre en forme de plait sluit het meest aan bij zijn hoofdactiviteiten want het is een traktaat over de toepassing van het feodale recht in de koninkrijken van Jerusalem en Cyprus. We kennen dit werk omdat het integraal is opgenomen in een verzameling juridische en historische teksten over het koninkrijk Jerusalem, Assises de Jérusalem genaamd. Tegen het eind van zijn leven, toen hij tenminste zeventig jaar oud was, schreef Philippe een tekst over de vier levensfasen van de mens, Des quatre tenz d'aage d'ome. In dat werk somt hij zijn hele oeuvre op. Dat lijkt verzameld te zijn geweest in een groot handschrift. Daarin stond allereerst een relaas over zijn leven, waarin hij vertelde hoe en waarom hij overzee ging en wat hij tijdens zijn leven allemaal meemaakte. Vervolgens een reeks gedichten en liederen over de liefde en over de oorlog die de Ibelins voerden met keizer Frederik II van het Duitse rijk. Ook waren er gedichten en liederen over God, Maria en allerlei heiligen. En ten slotte een prozarelaas over de oorlog van de Ibelins tegen Frederik II waarover hij ook al liederen gemaakt had. Het merendeel van dit oeuvre is verdwenen. Van de liederen en gedichten is niets over, van het autobiografische geschrift vrijwel niets, maar het prozarelaas over de oorlog hebben we waarschijnlijk vrijwel compleet. Wat we over hebben, kennen we overigens niet in zijn originele vorm, maar omdat tekstdelen opgenomen zijn in een ander werk, de zogenaamde Gestes des Chiprois, dat de geschiedenis van het koninkrijk Cyprus behandelt en dat delen uit het werk van Philippe overneemt voor zover die betrekking hebben op die geschiedenis. De Gestes des Chiprois is rond 1320 vervaardigd en het kan zijn dat de overlevering of ingrepen van de maker van de Gestes tot wijzigingen in het werk van Philippe hebben geleid. Maar hoewel dit potentiële probleem wel erkend wordt, heeft het negentiende- en twintigste-eeuwse onderzoek de delen uit het werk van Philippe weer losgemaakt uit de Gestes des Chiprois en die hebben tezamen de titel Memoires gekregen.Ga naar eind2 Eigenlijk past die titel heel slecht, omdat er nauwelijks materiaal uit het autobiografische geschrift is overgenomen in de Gestes des Chiprois. We kennen daaruit vooral Philippes werk over de oorlog en daarin spelen de persoonlijke belevenissen van Philippe wel een rol, maar het is toch vooral een - gekleurd en partijdig - relaas over die oorlog en over het handelen van de Ibelins en Frederik II en hun bondgenoten. Maar de titel is traditioneel geworden, dus blijft ook hier in gebruik. De ‘branche’ waar het hier over gaat is onderdeel van Philippes relaas over de oorlog. Om die tekst te kunnen begrijpen is het nodig om informatie te hebben over die oorlog waar de tekst een indirect commentaar op is. | |
[pagina 138]
| |
In 1192 verwierf het koninkrijk Jerusalem van de orde der Tempeliers het eiland Cyprus. Op dat moment waren er binnen dat koninkrijk conflicten over wie de echtgenoot van de toenmalige koningin, Isabella, zou zijn. De verliezer, Guy de Lusignan, stichtte - als compensatie? - voor zichzelf het koninkrijk Cyprus maar stierf in hetzelfde jaar. Zijn broer Amaury volgde hem op ... en werd vervolgens de nieuwe echtgenoot van koningin Isabella van Jerusalem. Via huwelijken was Amaury verwant met de clan van de Ibelins. Hij was het die Jean I van Ibelin het leen van Beiroet verleende. Dat is de reden waarom Philippe in zijn tekst Jean als de heer van Beiroet aanduidt. Amaury werd opgevolgd door Hugo I. Toen die in 1218 stierf, was zijn zoon Henri I pas een jaar oud. Familieleden van hem uit de clan van de Ibelins namen het regentschap waar. Dit riep echter verzet op onder sommige Cypriotische edelen omdat die de macht van de Ibelins nu wel heel groot vonden worden. Een van de voornaamste contestanten was Aimery Barlais. Er ontstond een reeks conflicten, vooral tussen Aimery Barlais en een ridder die Toringuel heette. In 1225 verwierf keizer Frederik II van het Duitse rijk via huwelijk het oppergezag over Jerusalem en Cyprus.Ga naar eind3 Ook de keizer vond de Ibelins te machtig. Daarom eiste hij van Jean van Ibelin het regentschap over Cyprus op en ook het leen van Beiroet. Het eerste accepteerde Jean, het tweede weigerde hij. Frederik liet het daarbij maar nam wel twee kinderen van Jean in gijzeling en benoemde vijf baljuws of gouverneurs om Cyprus te besturen. Het waren Aimery Barlais, Amaury de Bethsan, Hugues de Gibelet, Gauvain de Chéneché en Guillaume de Rivet, niet toevallig allemaal vijanden van de Ibelins. Toen Jean van Ibelin met zijn niet gegijzelde zonen naar Beiroet was teruggekeerd, vielen de vijf Philippe de Novarre aan die (als plaatsvervanger?) in Nicosia was achtergebleven. Met hulp van de Hospitaalridders verdedigde Philippe zich, verzamelde de achtergebleven getrouwen van de Ibelins en riep Jeans zoon Balian terug om hem te komen ontzetten. Dat gebeurde en de rollen werden omgekeerd. Nu werden de vijf baljuws belegerd in het kasteel van Deudamor (Dieu d'amour). De toestand leek hopeloos voor de belegerden want Frederik slaagde er niet in hulp te sturen. Er werd echter een vrede gesloten tussen Aimery Barlais en Jean van Ibelin, die het gezag over Cyprus weer op zich nam. Die vrede bleek op den duur vals te zijn, maar dat hoeft niet meer uit de doeken gedaan te worden, want het sluiten van de vrede is de aanleiding geweest voor het maken van de ‘branche’ door Philippe van Novare. Het verslag van Philippe over de oorlog tussen Frederik II en de Ibelins, waarvan hier de achtergrond en een deel van de toedracht geschetst zijn, is | |
[pagina 139]
| |
hoogstwaarschijnlijk gekleurd omdat hij bij de partij van de Ibelins hoorde, maar dit is moeilijk te bepalen omdat de tekst zelf een van de meest uitgebreide bronnen is over die oorlog die nog over zijn. De vijf berijmde teksten die Philippe schreef met gebruikmaking van figuren uit de Roman de Renart zijn echter zeker gekleurd. Ze zijn evident satirisch en polemisch. De eerste is een berijmde brief die hij schreef toen hij in Nicosia belegerd werd door de vijf baljuws van Frederik II. De brief is gericht aan Balian van Ibelin, die op dat moment in Accra is, en waarin hij hem om hulp vraagt. In die brief duidt Philippe Aimery Barlais als Renart aan. Als reden geeft hij daarvoor dat Aimery slechter is dan al de anderen. Dit is een duidelijk signaal dat de reputatie van Renart in de twaalfde eeuw negatief was. Amaury de Bethsan noemt hij Grimbert, want dat is een neef van Aimery. Hugues de Gibelet tenslotte noemt hij aap, omdat die een vervormde mond heeft (dus een aapachtig gezicht?). Philippe laat het bij die vermelding. Blijkbaar is het verdierlijken van tegenstanders op zichzelf al een teken van minachting of spot. Zichzelf noemt Philippe nachtegaal. Als hij later reflecteert op het effect van zijn brief geeft hij aan dat de gevraagde hulp kwam en dat de formulering van de brief in Accra tot veel gelach (mout grant joie) leidde. Dezelfde techniek heeft Philippe toegepast in drie satirische gedichten en een vijfde maal in de tekst die hierachter in vertaling is opgenomen. Bij de laatste gaat het niet om een vaste lyrische vorm maar om een paarsgewijs rijmend verhaal. Dat rijmende verhaal is onderdeel van een relaas in proza en de rijmende tekst wordt dan ook in proza geïntroduceerd. Die introductie zegt dat toen de vrede gesloten was - bedoeld wordt het verdrag tussen Aimery Barlais en Jean van Ibelin dat een einde maakte aan het beleg van Deudamor - Philippe een chanson rimee, een lyrische tekst, wou maken maar dat Jean van Ibelin dat niet goed vond. Met veel inspanning maakte Philippe toen een branche van de Roman de Renart. Wat hier achter zit, is dat Jean de vrede serieus wilde nemen en dat de lyrische vormen die Philippe eerder gebruikt had, algemeen erkend werden als uitgesproken beledigend en agressief. Jean wilde zijn verslagen tegenstanders waarschijnlijk niet nog meer vernederen, dan wel kwetsen. Daarom verbood hij de kwetsende lyriek maar stond hij de ‘branche’ vorm, die ook kritisch kon zijn maar minder direct provocerend was, wel toe. Vervolgens benoemt Philippe de gelijkstellingen die hij maakt. Jean van Ibelin is Isengrin en zijn zonen zijn de wolvenwelpen. Anceau de Bries, een familielid van Jean, wordt Brun de beer, Philippe zelf Chantecler de haan en heer | |
[pagina 140]
| |
Toringuel, een Toscaans ridder uit de hofhouding van de Ibelins, die al eerder conflicten gehad had met Aimery Barlais, Tibert de kater. Dat zijn allemaal dieren uit het kamp van Isengrin in de Roman de Renart. Van de andere kant noemt Philippe Aimery Barlais Renart, Amaury de Bethsan Grimbert en Hugues de Gibelet de aap. Dat zijn in de Roman de Renart allemaal dieren uit het kamp van Renart. De titel van de branche is: over Renart en over de overwinning die Isengrin op hem behaalde. In dit nummer van Tiecelijn staat ook de vertaling die Van Keymeulen maakte van de ‘branche’ van Philippe. Van Keymeulen heeft deze proza-introductie op rijm gezet. Inhoudelijk past de vertaling wel bij het origineel, maar qua vorm wordt een belangrijk onderscheid genegeerd. De originele verstekst valt met de deur in huis en is anders, namelijk veel ruimer, ingekaderd dan Van Keymeulen het in zijn vertaling doet voorkomen. Het is goed daar rekening mee te houden bij het lezen van die vertaling. De ‘branche’ vertelt dan dat het slecht gesteld is met het land en dat dat helemaal de schuld is van Renart. Die wordt belegerd door Isengrin en zijn toestand is benard. Door bemiddeling van Noble komt er echter een bestand, maar daar zit een luchtje aan. Van de kant van Renart is het maar door drie dieren getekend en Isengrin heeft voor zichzelf en voor zijn welpen getekend. Die zijn daar niet blij mee en ook medestanders van Isengrin als Brun en Tibert zouden liever strijd met Renart zien. De overeenkomsten met de situatie na het beleg van Deudamor zijn overduidelijk. Chantecler herinnert Isengrin aan eerdere wandaden van Renart en waarschuwt hem voor diens toekomstige valsheden. Renart komt aan het hof en gedraagt zich zelfverzekerd en joviaal, maar krijgt een koude ontvangst. Hij gaat terug naar huis, weet geen oplossing voor de situatie en doet alsof hij dodelijk ziek is. Hij wil zijn schuld belijden aan een priester, maar de manier waarop hij dat doet, maakt duidelijk dat hij er niets van meent. Hij wil de vrede wel, maar alleen omdat hij geen andere uitweg ziet. Liever zou hij zijn vijanden mores leren. Renart wil vrede sluiten met Chantecler. Die komt en wenst de ‘stervende’ het beste, maar zegt Isengrin dat hij er beter aan zou doen Renart helemaal niet te vertrouwen. Renart krijgt de absolutie en de communie, maar dat laatste helpt niet, want Renart is door de duivel bezeten en zal dat tot zijn dood toe blijven. Het moge duidelijk zijn dat deze tekst de negatieve visie van Philippe op het net afgesloten bestand representeert en tevens een waarschuwing is aan Jean van Ibelin om Aimery Barlais niet te vertrouwen. Maar Philippes inkleding | |
[pagina 141]
| |
bevat allerlei traditionele elementen uit de Roman de Renart: de belegering van het vossenhol, de gedwongen, of in elk geval niet gemeende, verzoening tussen vos en wolf, een hof-scène, de valse biecht en Renart die doet alsof hij stervende is. Philippe kent de traditie heel goed en zet die bekwaam naar zijn hand. Allerlei details in de tekst verwijzen daarbij naar elementen uit de historische situatie. Die worden hier niet verder besproken maar zijn in de vertaling van Van Keymeulen via noten aangegeven.Ga naar eind4 De ‘branche’ van Philippe is om vele redenen interessant, maar ik wil er hier drie aanstippen. De eerste is de gelijkstelling tussen Jean van Ibelin en Isengrin. Die is merkwaardig want het beeld dat wij van Jean krijgen is dat van een bekwaam bestuurder met groot gezag die bij zijn volgelingen grote trouw wist op te wekken. Bij de totstandkoming van de vrede na het beleg van Deudamor speelt hij, in elk geval in moderne ogen, een uitermate positieve rol. Dat sluit niet zo goed aan bij het moderne beeld van Isengrin in de Roman de Renart: lomp, vraatzuchtig, dom, egoïstisch, etc. Natuurlijk kon Philippe niet zovele kanten meer op toen hij Aimery Barlais tot Renart had gemaakt. Daardoor moest hij van Jean een tegenstander van Renart maken en in de Roman de Renart is Isengrin ongetwijfeld de voornaamste tegenstander van Renart. Bovendien paste de behandeling van zijn zonen toen ze als gijzelaar werden vastgehouden door de dienaren van Frederik II wonderwel bij de verhalen over de manier waarop Renart de wolvenjongen in het wolvenhol behandelde: zowel de mensen als de dieren werden bepist (zie de aantekeningen bij de vertaling). En het is opvallend dat Isengrin in de ‘branche’ eigenlijk geen rol speelt. Maar misschien moeten we uit deze gelijkstelling toch afleiden dat het middeleeuwse beeld van Isengrin mogelijk iets minder negatief was dan het onze. Dit dan in tegenstelling tot het beeld van Renart: dat was toen en is nu voornamelijk negatief. De tweede is dat de gelijkstellingen die Philippe maakt in de Gestes des Chiprois vaker worden uitgelegd. Dat is hierboven gebleken bij de bespreking van de eerste en de laatste tekst waarin Philippe de Roman de Renart gebruikt. Ik vind dat belangrijk omdat ook wel voor andere middeleeuwse dierteksten is beweerd dat ze directe toespelingen bevatten op concrete historische personages en gebeurtenissen. Dit is bijvoorbeeld regelmatig gebeurd voor Van den vos Reynaerde. Als voor die verbinding met een historische realiteit argumenten worden aangedragen - wat lang niet altijd gebeurt - dan wordt deze tekst van Philippe van Novare als zo'n argument gebruikt. Als Philippe het kon, dan kon Willem het ook. In principe is daar niets tegenin te brengen, maar ik vind het | |
[pagina 142]
| |
opmerkelijk dat in de Gestes des Chiprois het niet vanzelfsprekend wordt geacht dat het publiek de gelijkstellingen zelf kan maken. Ze worden meerdere malen geëxpliciteerd. En zo'n expliciete uitleg vinden we ook bij andere middeleeuwse teksten waarin dieren aan historische personen worden gekoppeld. Zou je dan ook niet mogen argumenteren dat als middeleeuwers willen dat het publiek achter een dierenverhaal historische gebeurtenissen en personages ziet ze er dat echt wel bij zeggen en dat als er niets staatje er dus van uit mag gaan dat de bedoeling van het verhaal algemeen is en geen specifieke situaties of personen betreft? Ik althans vind dat een zeker zo verdedigbaar standpunt. De derde is dat de ‘branche’ iets zegt over de dertiende-eeuwse populariteit van de Roman de Renart. Philippe schrijft een kleine halve eeuw nadat de eerste branches ontstonden en een tweetal decennia na het ontstaan van de eerste verzamelhandschriften die de aanduiding Roman de Renart gebruiken. En toch kan hij er bij zijn publiek van uitgaan dat het weet wat een branche is en dat Renart een verwerpelijk en slecht dier is. En dat terwijl dat publiek niet in Noord-Frankrijk/Zuid-Vlaanderen leeft (waar de Roman de Renart ontstaan lijkt te zijn), maar in het Aziatisch-Egyptische deel van het Middellandse Zeegebied. De bekendheid van de Roman de Renart moet zich dus snel verspreid hebben. Wellicht moet ik deze uitspraak meteen weer wat relativeren, want Philippe (of de auteur van de Gestes des Chiprois?) geeft expliciet aan welke dieren in de Roman de Renart tot het kamp van Isengrin horen en welke tot het kamp van Renart. Dat lijkt toch een teken te zijn van betrekkelijke vertrouwdheid met de Roman de Renart, want het is nogal elementaire informatie. Zou het kunnen dat vele mensen wel wisten dat de Roman de Renart bestond maar dat ze van de inhoud maar zeer matig op de hoogte waren? Dat zou een ideale situatie zijn voor een tekst als die van Philippe. Hij kan gebruik maken van enigszins bekende stof om zo en aandacht te trekken én tegelijk op een indirecte manier zijn boodschap aan zijn heer (en aan iedereen van diens partij) over te brengen. Hoe dit ook zij, Philippes ‘branche’ is een bijzondere getuigenis van de brede belangstelling die dierenverhalen bij mensen weten op te wekken. Een verschijnsel dat nog steeds voorkomt, getuige het verschijnen van alweer een jaarboek van Tiecelijn. |
|