Tiecelijn. Jaarboek 6 (jaargang 26)
(2013)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
1
| |
[pagina 213]
| |
21[regelnummer]
Wie dacht dat slechts de vorst dit zei,
is mis. - Eenieder trad hem bij,
behalve dan Grimbeert de Das,
die toch een neef van Reynaert was.
25[regelnummer]
Vooreerst was daar Wolf Izegrien
die eerbied voor zijn vorst liet zien
en dan pas met zijn klacht begon;
hij deed van grote gruw'len kond
29[regelnummer]
en jankte hierbij snerpend schril -
het werd aan 't hof toen ak'lig stil.
[Klagerig]
31[regelnummer]
‘Dat Vos mijn vrouw eergist'ren nam...!
En, erger nog, in haar klaarkwam...!
Dat Vos mijn kroost ook heeft bepist!
Mijn kroost dat nu het daglicht mist!
Ja, mijn verdriet is levensgroot,
geef toe - nog erger dan de dood!
[Apocriefe toevoeging - Bedeesd]
37[regelnummer]
Ik weet wat elke man nu peinst,
(al wordt dit meestentijds ontveinsd):
‘Wat klinkt die klacht toch geil en leuk!
Een vos die een wolvin flink neukt,
hoe ging dat eig'nlijk in zijn werk? -
Enfin, Reynaert is vast heel sterk!
Het maakt van hem een stoere vent,
Zo neuken maakt toch diep content... -
45[regelnummer]
En heeft hij heus dat kroost bezeikt?
Dan geef ik hem geen ongelijk!
| |
[pagina 214]
| |
Wie 't janken van die mormels hoort,
meent vaak dat iemand hen vermoordt.’
- Doch dit mag niet worden verteld,
en heb ik hier dus niet vermeld.
[Keffend]
51[regelnummer]
‘Wat roept die Wolf toch luid om wraak!
Wanneer val ik eens in de smaak?’,
zo dacht het poedeltje Courtois...
54[regelnummer]
Door ‘olala’ en ‘tralala’
gelijkt die hond op een fransoos -
en nu is hij terdege boos:
‘Reynaert a volé ma saucisse!
[Op het toontje van prinses Mathilde]
Vertèl mij ééns wat ergher ies...’
59[regelnummer]
Hierop werd Kater Tybeert kwaad
en zei dat dit toch alles slaat:
‘'t Was Courtois zèlf die 't worstje stal!
Zijn klacht raakt dus noch kant noch wal
en maakt van dit proces een klucht. -
Omdat niemand Reynaert hier lucht
is 't vonnis vooraf reeds geveld.
Men wéét dat waarheid toch niet telt.’
67[regelnummer]
Pancer de Bever echter zei:
‘Daar kan ik werkelijk niet bij!
Dat u het voor de Vos opneemt
terwijl de Wolf nog luidop weent
en ieder zijn ellende ziet?
Ja, dat begrijp zelfs ik echt niet...
| |
[pagina 215]
| |
73[regelnummer]
En wist je al van Cuwaerts leed?
Aanhoor wat Reynaert hem misdeed...!
[Vertellend]
75[regelnummer]
Die Haas vond Reynaert toch zo vroom
en sprak hem van zijn grote droom:
Dat hij eerwaarde worden wou,
“en of de Vos hem helpen zou?”
79[regelnummer]
De Vos antwoordde toegewijd:
“Pastoors heb ik steeds opgeleid.
't Bedriegen heb ik hen geleerd,
- en hoe je 't volk traumatiseert.
Als jij tussen mijn poten zit,
dan leer ik hoe je keurig bidt...”
85[regelnummer]
Alzo gezegd, alzo gedaan,
de Haas gaat tegen Reynaert staan,
en wijl hij braaf zijn Credo dreunt
is er de Vos die zachtjes kreunt:
“Wat is dat lekker, lieve God!”
Hij bijt het Haasje in de strot...
91[regelnummer]
Wat goed dat ik daar voorbij kwam
en zo die beul zijn prooi ontnam!
De Vos had 't Haasje haast gewurgd
en meegesleept tot aan zijn burcht.’
95[regelnummer]
Maar nu nam Grimbeert weer het woord
en wat ie zei, klonk ongehoord.
Hij gooide alle remmen los,
verdedigend Reynaert de Vos.
Zijn boodschap klonk betoverend mooi.
| |
[pagina 216]
| |
Het werd, jawel, een groots pleidooi:
101[regelnummer]
‘Die boze Wólf is een bandiet!
Een hypocriet, zoals u ziet!
't Is híj die Reynaert heeft bedot!
Hij zette hem meermaals voor snot.
Aanhoor 't relaas van zijn snood plan,
alom spreekt men er schande van...
[Vertellend]
107[regelnummer]
Reynaert moest liggen in de goot,
muisstil en ogenschijnlijk dood.
“...zo'n vossenvacht wordt fel gegeerd...
en als de visboer straks passeert,
dan gooit ie 't lijk vast op zijn kar...
- een kar vol krab, pladijs en schar -
veel vis die iedereen graag eet”
en die de Vos van de kar smeet
zodat de Wolf die rapen kon,
en dus eenieder daarbij won.
117[regelnummer]
...tot bleek: de Wolf had niets gespaard!
Geen moot bleef voor Oom Rein bewaard!
Er was alleen een enk'le graat.
Zo'n Wolf is pas een slechte maat!
121[regelnummer]
Hetzelfde deed ie met een ham
die hij dankzij Reynaert bekwam.
De Vos liep hierbij groot gevaar
maar Izegrien zag geen bezwaar
en at de hesp geheel alleen,
hij stuurde Reynaert hong'rig heen...
| |
[pagina 217]
| |
127[regelnummer]
En ook die kleine Cuwaert klaagt...
maar heeft hij Reynaert niet gevraagd
“hoe hij een kwezel worden moet”?
En dan is 't plotseling niet goed
als meester Rein hem lief vermaant.
132[regelnummer]
Alsof de Haas zich pausje waant
en geen kritiek verduren mag...
Ik hou niet zo van dit beklag!
135[regelnummer]
En 't geil gedoe omtrent Haersind,
- 'n Wolvin die graag een man verslindt
en zo ook Reynaerts hartje wint -
Ze zei hem zèlf: “Je bent mijn vrind!”
... Men zwijgt dus best wat seks betreft.
140[regelnummer]
En dan is daar Courtois die keft
van worstjes die hij zelf eerst stal,
geef toe, dit is een triest geval
waarover men maar beter zwijgt.
- Wie is 't die hier naar 't kwade nijgt...?
[Concluderend, en bijna pathetisch]
145[regelnummer]
Reynaert is een rechtvaardig man!
Hij doet het goede, waar hij kan.
Hij leeft als vrome kluizenaar
en brengt dus niemand in gevaar.
't Is hij die telkens wordt gefopt,
ik kijk eerbiedig naar hem op!’
[Doek]
| |
[pagina 218]
| |
2
| |
[pagina 219]
| |
waarop de Haan het woord toch nam
- vertellend wat hen overkwam:
[Vertellend]
173[regelnummer]
‘We voelden ons veilig en wel,
de doodsangst was niet meer van tel:
er hielden honden trouw de wacht
en rond ons erf lag ook een gracht,
voorts was er vree in heel uw land,
men sprak zelfs van een groot Bestand
179[regelnummer]
door U, oh vorst, geproclameerd -
“geen onheil dat ons dus nog deert”...
181[regelnummer]
En toen verscheen Reynaert de Vos...
Die was merkwaardig uitgedost!
Hij droeg een oude monnikspij
en keek heel sip terwijl hij zei:
“Te lang heb ik mij vetgemest
en zo veel dieren diep gekwetst...
Maar 't zondigen is nu gedaan,
ik heb Gods Woord voor 't eerst verstaan.
189[regelnummer]
Ik leef alleen nog maar voor Hem,
verhef slechts in de kerk mijn stem;
tot driemaal daags zing ik de mis.
Er is echt niks dat beter is,
ja, daaruit put ik al mijn kracht...
God is mijn spijs, zelfs in de nacht.
Wees dus niet meer voor mij bevreesd...
de sluwe vos is er geweest.”
| |
[pagina 220]
| |
[Speels]
197[regelnummer]
Reynaert zei dit met zoveel klem,
dus twijfelden wij niet aan hem;
verlieten welgemutst ons hok
en pikten vrolijk: “Tok, tok, tok...”
genietend van de vetste pier,
ja, nooit hadden wij zo'n plezier...
we dwaalden af, buiten de muur -
[Dramatisch]
... en toen sloeg plots ons onheilsuur!
205[regelnummer]
't Is vreselijk wat ik nu zeg:
Reynaert dook op vanuit een heg
207[regelnummer]
en beet meteen elf kippen dood!
... Het zoete hoenderbloed dat spoot...!!
[Langdurige stilte, gevolgd door klaagzang]
209[regelnummer]
- 't Begin van mijn Apocalyps!
Sindsdien ben ik volkomen pips.
Mijn leven is totaal kapot,
wat heeft die Vos mij zwaar bedot!
213[regelnummer]
Ach was ik ook door hem gedood,
dan lag ik nu in Jezus' schoot
en werd niet meer verteerd van smart.
Dit leven is mij veel te hard!
217[regelnummer]
Tenzij dit hof mij toch nog sust
en na die ramp weer zorgt voor rust
door wraak te nemen op Vos Rein.
Dat zou mijn grootste vreugde zijn!
| |
[pagina 221]
| |
221[regelnummer]
Vervul mijn allerlaatste droom
en hang hem aan de hoogste boom
zodat elkeen het duid'lijk ziet:
hij is een monster, hij deugt niet!!’
[Woest]
225[regelnummer]
Hierop werd Nobel razend kwaad,
en voegde bij zijn woord een daad;
‘Zo kan het écht niet langer meer!
Ik stuur vandaag nog Bruin de Beer.
naar die vervloekte Vos Reynaert.
Ik heb hem veel te lang gespaard;
maar nu wacht hem een zware straf...’
[Ingetogen]
232[regelnummer]
- Maar eerst dolf men nog gauw een graf,
een graf dat ieder prachtig vond,
een graf waarop in 't marmer stond:
‘Hier rust de teerbeminde Cop.
Een monster peuzelde haar op.’
[Doek]
| |
[pagina 222]
| |
3
| |
[pagina 223]
| |
ze deelden juist dezelfde kijk:
zo'n Beer wil best een lekk're hap,
da's iets wat Reynaert ook wel snapt.
261[regelnummer]
‘Er is, als ik mij niet vergis,
wat soep, wat brood, wat kaas, wat vis,
en ja...,’ de vos bleef even staan,
‘voorts ook niet eens hier ver vandaan,
265[regelnummer]
meer dan honderd raten hòning,
maar ach, dat lijkt mij niet uw ding.’
267[regelnummer]
Ons Bruintje keek hem vurig aan.
Had hij dit echt wel goed verstaan?
'n Heuse schat aan lekkere honing,
en dit niet ver van deze woning?
Dat wou hij zelf wat graag gaan zien,
(het was tenslotte pas halftien).
273[regelnummer]
Het water liep uit Bruin z'n mond,
(geef toe, dat klinkt niet erg gezond),
en welgemutst ging hij op pad,
maar Reynaert zelf zei ook nog wat:
‘Oh ja, alvoor ik het vergeet,
ik zag die spijs, diep in een spleet -
279[regelnummer]
de spleet van dáár, - die oude boom,
maar gij hebt vast geen enk'le schroom
en steekt daarin uw knappe kop,
want 't levert u vast heel wat op!’
En daar zag Bruin geen graten in:
| |
[pagina 224]
| |
‘Als ik die honing maar gauw vind!’
285[regelnummer]
Wat ging die Bruin toen wild te keer,
hij snoof en snuffeld' als een Beer,
gretig en gulzig, nooit genoeg
want alles waar hij ooit om vroeg
lag plots'ling binnen handbereik,
och god wat voelde hij zich rijk!
[Dramatisch]
291[regelnummer]
...Tot Reynaert plots de wig wegnam
(waardoor geen Beer die boom uit kan).
Ook Bruintje kon geen kant meer uit,
verminkte zelfs zeer zwaar zijn snuit -
en rukte Bruin zich toch nog los,
kwam daar opeens uit 't grote bos...
297[regelnummer]
... de imker die luid riep om wraak,
(zo'n kwaaie man slaat best wel raak)
en ook zijn vrouw die sloeg erop;
ons Bruintje sprong daarom in 't sop
en spoelde uren later aan,
kletsnat, doodziek, geheel ontdaan
303[regelnummer]
- al had hij toen zijn les geleerd:
't Loopt fout voor wie te veel begeert,
en voortgaat op louter gevoel;
blijf daarom trouw aan 't hoger doel
dat u vooraf eens hebt gesteld -
want dàt alleen is toch wat telt...
[Doek]
| |
[pagina 225]
| |
4
| |
[pagina 226]
| |
men joeg hem haast over de kling.
Doch Tybeert zei: ‘'k Ben niet zo dom.
Ik roep die Vos en keer weerom!’
333[regelnummer]
Maar toen Tybeert bij Reynaert kwam
veranderde hij toch zijn plan;
beleefd vroeg hij de Vos belet,
beleefd heeft hij zich neergezet
337[regelnummer]
en Tybeert die spontaan aanschoof
bleek toch voor Nobels lessen doof.
339[regelnummer]
En Rein hernam 't sirenenlied:
‘Wat honing wilt gij wellicht niet...
en and're spijs is niet in huis.
Wel zag ik laatst een dikke Muis
in d'oude schuur van Heer Pastoor
waar ik recent mijn bril verloor;
hij leek me heel erg vetgemest
en bouwde trots een eigen nest...
Maar ach, waarmee ik u verveel,
waarmee ik ook mijn tijd verspeel,
want in die schuur is het niet pluis!
350[regelnummer]
“En spreek Tybeert niet van zo'n Muis
want daar is hij allergisch aan,”
zo liet Courtois mij ooit verstaan...’
353[regelnummer]
Hierop werd Tybeert razend! Woest!!
Hij zei dat hij die hond niet moest,
maar Muizen daarentegen wel,
‘Ik eet ze zelfs met staart en vel.’
| |
[pagina 227]
| |
357[regelnummer]
Tybeert wou dus meteen op weg,
maar weer deed Rein nog gauw zijn zeg:
‘'t Is beter dat gij nog wat wacht,
ja - laat ons gaan in 't holst der nacht,
dan liggen Muizen lui in 't nest
en smaken zij pas opperbest...’
[Langdurige stilte, terwijl alle lichten worden gedoofd, behalve één spot, (de maan).]
363[regelnummer]
Die nacht was 't onheilspellend stil.
Toen krasten kraaien ak'lig schril...
De maan blonk als een somb're schijf
en met de daver op het lijf
begaf Tybeert zich toch op pad.
368[regelnummer]
- Waarom hij goeie raad vergat?
Omdat hij toch zo'n honger had! -
370[regelnummer]
De Vos wees hem het smalle gat
waardoor men zo de schuur in duikt.
Helaas was 't een éénrichtings-luik!
... want wat de Kater echt niet wist
was dat de Vos haast werd geklist
toen hij onlangs wat kippen stal.
Sindsdien stond daar zo'n vossenval;
de domoor die daar toch in trapt
wordt aanstonds als een dief gesnapt -
hetgeen Tybeert dus overkwam;
't was zo dat Reynaert hem beetnam.
| |
[pagina 228]
| |
381[regelnummer]
De Kater schreeuwde moord en brand!
Men hoorde dit in 't hele land.
Zo ook de boze Heer Pastoor,
(die droomde van een knapenkoor);
hij haastte zich gauw naar de schuur -
daar wachtte hem een gruw'lijk uur...
387[regelnummer]
Zag u al ooit een poes in nood?
Het lijkt alsof Pietje de Dood
dit dier plots op de hielen zit;
het ziet eerst grauw, dan paars, dan wit;
391[regelnummer]
meent dat de wereld nu vergaat;
het blaast en briest, het bijt, het slaat -
en zo deed ook Tybeert vol vrees;
hij dacht dat hij er was geweest
en trok zich uit die vossenval -
zijn vacht gescheurd, een triest geval,
tot op het bot kapot van pijn
en daardoor ook tjokvol venijn...
399[regelnummer]
Mijnheer Pastoor was zijn vijand;
Tybeert miek hem desnoods van kant
en beet brutaal in zijn teelbal:
‘Ik laat hem zien wie winnen zal...’
403[regelnummer]
D' Eerwaarde Heer brulde het uit
want kloten zijn, net als zijn fluit,
zijn hoogste goed, zijn heil, zijn God,
ja, zonder dat gaat hij kapot.
(Daarom koos hij voor 't celibaat,
zo wordt seks al wat de klok slaat.)
| |
[pagina 229]
| |
[Tussendoor. Ter overweging]
409[regelnummer]
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
staat 't vrome volk pedant - paraat
om ons te zeggen hoe het moet
terwijl het zelf het meest ‘mis’-doet...
Het schranst, het zuipt, het vloekt, het neukt
en 't kwelt de kleine man, ‘da's leuk!’
Vandaar dat het zo wordt gehaat!
416[regelnummer]
Dus nam Tybeert die kans te baat
en nam brutaal zijn wrede wraak,
revanche die nog steeds zoet smaakt...
Daarna ging hij er gauw van door.
420[regelnummer]
Intussen zong het Griekse koor:
‘De ware zege voor de Vos!
en u, oh poes, bent wel de klos...’
423[regelnummer]
Toen Nobel dit relaas vernam
schoot hij pas werk'lijk uit zijn kram;
hij brulde boos en zei vol gram
‘dat het zo echt niet verder kan...’
427[regelnummer]
Hij hield meteen (en nog eens!) hof,
- ja, ieder kroop voor hem in 't stof -
hij proclameerde toen heel luid:
‘Nu is 't gedaan! Amen en uit!!
431[regelnummer]
Ik maak Reynaert de Vos kapot
en doe dit op gezag van God!
| |
[pagina 230]
| |
Breng hem voor mij, zodat men ziet:
dit boze beest vrees ik heus niet.’
435[regelnummer]
En 't werd Grimbeert, de oude Das
die dit keer Nobels gezant was.
Hij haastte zich naar Malpertuis
(want ja, zo heette Reynaerts huis)
439[regelnummer]
en sprak zijn oom heel dwingend toe:
‘Eenieder is uw streken moe!
Gij moet meteen met mij meegaan,
gij zult vandaag nog terechtstaan...’
443[regelnummer]
Waarop de Vos plotsklaps toegaf:
‘Je hebt gelijk, 'k verdien mijn straf!
Tot boete ben ik steeds bereid.
Vandaag verlies ook ik het pleit...’
[Doek]
| |
[pagina 231]
| |
5
| |
[pagina 232]
| |
en onvolprezen toch uw macht....
Wat goed dat ik voor u mag staan.
Met al wat leeft bent u begaan.
U hebt dus weet van al mijn leed!
468 -... Aan u zijn roddels niet besteed... -
469[regelnummer]
Vandáár dat u Bruin niet gelooft
over die wonde aan zijn hoofd.
Hij zegt dat ik hem overviel.
Geef toe: dit is ronduit debiel!
en iets waarover men 't best zwijgt...
Een vosje dat beren klein krijgt
is als een mug die 't paard onthoofdt;
geen kat die dit oprecht gelooft.
477[regelnummer]
En dan wat Tybeert aanbelangt...
Ik heb er vurig naar verlangd
te zeggen hoe het werk'lijk zat:
het was Tybeert die mij eerst bad
om hem een Muis cadeau te doen.
482[regelnummer]
Ik zei de Kater daarom toen,
dat Muizen wonen naast de kerk.
Ben ik daarom een vuile vlerk?
Wel neen, ik had, echt waar, gelijk.
De pastorie is 't Muizen-rijk!
Alleen was Tybeert veel te traag
en dus kreeg hij een heus pak slaag
van de eerwaarde Heer Pastoor.
| |
[pagina 233]
| |
490[regelnummer]
De Muizen zongen toen in koor:
‘Wat is die Tybeert toch een sul!
Hij krijgt van ons een dikke nul.’
Sindsdien zit poeslief vol venijn;
gedraagt zich als een stuk chagrijn -
en nu betaal ik hiervoor tol?
Zo'n onrecht maakt mij hondsdol!!
497[regelnummer]
De Vos leek onmiskenbaar woest
maar wat hij ook bezwoer - hij moest
de duimen leggen voor 't protest,
zozeer werd hij gehaat, gepest.
501[regelnummer]
Het vonnis stond dus vooraf vast:
Reynaert de Vos is ons tot last
en moet dus dood. ‘Ja, oog om oog
voor hem die ons te vaak bedroog!’
505[regelnummer]
Reeds sloeg het uur van Reynaerts dood...
De vuige Vos in grote nood
vroeg daarom gratie aan de vorst -
die daarop zei: ‘Dat is mij worst.’
Ja, Nobel trok zijn schouders op,
de Vos had hem te vaak gefopt.
Hij wist hoe het Tybeert verging
(en hoe de Beer zich haast verhing!)
513[regelnummer]
Hij bleef dus doof voor vals gevlei
maar deed waarachtig wijs en zei:
‘Ik trap niet meer in deze val,
U bent een slijmerd, ja, een kwal.
| |
[pagina 234]
| |
Er zit helaas niets anders op,
u wacht de galg, u wacht de strop.’
[Vertellend]
519[regelnummer]
Weldra was Rein er dus geweest,
en toch leek hij geenszins bevreesd.
Integendeel, hij bleek zelfs blij,
‘want straks van aardse zorgen vrij!’
523[regelnummer]
Alleen had Rein een laatste wens;
zo'n beê ontzegt men zelfs geen mens.
Hij deed nog graag publieke biecht
- waarbij men dus over niks liegt.
527[regelnummer]
Het hart wordt zo geheel gelucht
vlak voor de allerlaatste zucht...
Wel is zo'n biecht van lange duur,
dat lukt heus niet in een half uur...
531[regelnummer]
- waarna de Vos 't verhaal begon.
[Langzaam]
532[regelnummer]
... Terwijl hij sprak, zonk traag de zon...
[Doek]
| |
[pagina 235]
| |
6
| |
[pagina 236]
| |
en roofde ongestraft, brutaal...
Hij was het wreedst van allemaal.
551[regelnummer]
De Wolf werd zo mijn beste maat...
omdat hij 't best van al verstaat
hoe men roven, moorden moet.
Hij lèèft gewoon van dierenbloed.
Ja, Izegrien is een bandiet
die wer-ke-lijk niemand ontziet.
557[regelnummer]
Ook mij draaide hij vaak een loer;
koos 't vetste schaap bij Bram de boer,
ontfutselde mij zelfs een lam
nadat ie ook een kip wegnam...
[Terloops]
561[regelnummer]
Maar ach, dat vond ik toch niet erg
want ik beschik over een berg
aan diamanten, zilver, goud...
[Monkelend]
Wat heb ik daar toch aan gesjouwd!
Het is mijn appel voor de dorst;
daaróm waan ik mij vaak een vorst...’
567[regelnummer]
Waarna een lange stilte viel.
Nobel, geraakt tot in zijn ziel,
kon niet geloven dat de Vos
zo'n schat bewaarde in het bos
en wilde weten hoe dit kon.
Waarna de Vos opnieuw begon:
| |
[pagina 237]
| |
573[regelnummer]
‘Ik neem u echt niet in de zeik.
Die schat komt van vorst Ermenrijck...
[Bijna badinerend]
Het was mijn vader die de schat
geheel per toeval vond - en dát
bracht hem op een brutaal idee...
Ja, Wolf en Beer deden toen mee.
579[regelnummer]
Zo ging, weet ik, hun gruw'lijk plan:
“Eerst maken wij Nobel van kant
en grijpen dan maar zelf de macht.
582[regelnummer]
- De Beer heeft toch een mooier vacht
dan die oude koning Leeuw!
Die lijkt ons haast een zieke spreeuw;
't ontbreekt hem op zijn oude dag
aan 't onontbeerlijke gezag
voor een rechtvaardig, wijs bewind.
Dat ziet toch zelfs het kleinste kind!
En door het geld van Ermenrijck
geeft ieder dier ons vast gelijk...”
591[regelnummer]
Zo planden zij dus een staatsgreep.
Ja, Wolf en Beer zijn waarlijk leep.
593[regelnummer]
Vraagt u zich af hoe ik dit weet?
Welaan, omdat 't mijn vader speet
dat hij deelnam aan dit complot.
Hij vreesde zelfs de straf van God!
(Zo zei hij mij toen hij zat was...
Mijn vader keek vaak diep in 't glas
en zei me dan wat hij echt meent...)
| |
[pagina 238]
| |
600[regelnummer]
Hij heeft dit kwaad oprecht beweend
en koos daarna maar voor zelfmoord...
- Zo'n daad is waarlijk ongehoord. -
Ikzelf nam 't geld van Ermenrijck...
- Geeft iemand mij soms ongelijk? -
'k Verborg het in de Kriekenput...
en was sindsdien dus nooit meer blut!’
[Doek]
| |
[pagina 239]
| |
7
| |
[pagina 240]
| |
627[regelnummer]
En toch bleef Nobel erg nerveus.
Hij dacht vast aan die oude leus
dat niets zo voos is als het woord,
het woord dat vaak en vals bekoort!
Hij vroeg de Vos daarom brutaal
om een bewijs van zijn verhaal;
voorts moest de Vos ook mee op pad
tot aan die put - vlakbij die schat...
635[regelnummer]
De Vos begreep dat als geen een.
Er was alleen een klein probleem:
‘Ik ben bereid te doen wat kàn.
Helaas...! Men deed mij in de ban!
Ik ben onrein, het kan dus níet
dat iemand u, oh Leider, ziet
in mijn zo zondig gezelschap!
Het best gaat u alleen op stap...
terwijl ik graag naar Rome ga
en, eens ik in Sint-Pieter sta,
de paus zelf om vergeving vraag.
Geloof me vrij, 'k vertrek vandaag...!
647[regelnummer]
't Is God die roept! De einder wenkt!!
648[regelnummer]
Al wens ik eerst een klein geschenk:
'k wil uit de huid van Bruin de Beer
een pelgrimstas, oh Nob'le Heer
en uit de poot van Izegrien
had ik wat graag schoeisel gezien...’
| |
[pagina 241]
| |
653[regelnummer]
De beul die ging gauw aan de slag;
voor Beer en Wolf een trieste dag,
‘maar 't was hun welverdiende loon,’
zo dacht de Vos vol bitt're hoon.
[Cynisch]
657[regelnummer]
En nog was Reynaert niet tevree!
Hij kreeg ook graag gezelschap mee
van Cuwaert klein, dat Haasje fijn
en van die Ram, genaamd Belijn.
661[regelnummer]
Eerst ging het gauw naar Malpertuis,
naar vrouw en kroost in 't knusse huis
waar Rein hen dit te eten gaf...
de Haas Cuwaert!! een wrede straf!!
665[regelnummer]
En 't klein karkas ging in de tas
(die van het vel van Bruintje was);
de tas gaf Rein aan Ram Belijn
die daarmee bij Nobel moest zijn;
zo dreef de Vos de wrede spot
met Nobels hof, en zelfs met God!
671[regelnummer]
Daarna ging ie weer gauw op stap
en dat was vreemd... Hij ging zo rap,
verdween meteen aan d'horizon,
ja, hij ging met de noorderzon!
[Stilte]
675[regelnummer]
Toen Nobel dit verraad vernam,
ontstak hij pas in echte gram.
Hij brulde angstaanjagend luid,
men hoorde het van Noord tot Zuid.
| |
[pagina 242]
| |
Ja, Nobel leek de Vlaamse Leeuw,
maar ach, zijn al te schrille schreeuw
die stelde eigenlijk niets voor,
hij wou alleen worden gehoord.
- Ja, vaak verbergt een schone vacht
vooral verdriet, alsook onmacht. -
685[regelnummer]
En wijl de Leeuw zichzelf opblies,
gaf 't Luipaard hem een fout advies.
687[regelnummer]
(Diens trotse naam was Fier-a-peel
en men bekeek hem toch wat scheel
omwille van zijn schone vacht...
want ja, wie ons verblindt met pracht
wordt uiterst zelden graag gezien,
men houdt hem slechts beleefd te vriend.)
693[regelnummer]
En dit was wat het Luipaard zei,
(heel hypocriet, geloof me vrij):
‘Doe maar alsof gij van niets weet...
't Is beter dat gij Rein vergeet
en Wolf en Beer in eer herstelt...
Zij mogen met gratuit geweld
van nu af aan doen wat hen zint.’
700[regelnummer]
... waarmee 't verhaal opnieuw begint...
[Doek]
|
|