Tiecelijn. Jaarboek 5 (jaargang 25)
(2012)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
Het leven van Esopus. Houtsnede, Spanje 1498.
| |
[pagina 239]
| |
Artikel
Het leven van Esopus in vogelvlucht
| |
[pagina 240]
| |
mige vrouwonvriendelijke, erotische passages in dat Leven. Dat de bundel met overleg gecomponeerd is, blijkt ook uit het feit dat de eerste fabel De haan op de mesthoop is. Die haan versmaadt een edelsteen, die hij in de mesthoop vindt, en staat zo voor de mensen die de kostbare boodschap van Esopus wel lezen, maar niet begrijpen. Na de anekdotes van Poggio wordt de bundel afgesloten, alweer met een fabel over een haan, die blijkbaar wel van de wijze lessen van Esopus iets heeft opgestoken: hij weet de vos, de bedrieger bij uitstek, te bedriegen. Voor het Leven van Esopus gebruikte Steinhöwel de Latijnse vertaling die Rinuccio uit het Grieks had gemaakt van een nogal gebrekkige bewerking van een Bios die teruggaat tot de eerste eeuw van onze jaartelling. Van dat leven heeft Rinuccio niet alles vertaald. Enkele gedeeltes liet hij in het Grieks staan. Omdat de drukker van Steinhöwel niet in staat was Griekse letters te drukken, liet hij die passages weg. Het oordeel van latere lezers over het Leven van Esopus was vaak hard.Ga naar eindnoot5 Het was dan ook moeilijk om op grond van de deerlijk gehavende vierdehandse versie, hier en daar ingekort tot op het bot, zoals die uiteindelijk door Leeu gedrukt is, tot een positief oordeel te komen. Toch is nog aan het skelet te zien dat het geheel een hechte structuur heeft gehad, waarin heterogene elementen tot een eenheid zijn gesmeed door allerlei motieven die meermalen voorkomen, het liefst drie keer.Ga naar eindnoot6 Het is een Vita zoals er vele zijn geweest over politici en filosofen. Alleen is hier de historische werkelijkheid niet van groot belang. Het werk blijft vooral fictioneel. De auteur gaat duidelijke anachronismen niet uit de weg. Zo ontmoet Esopus, die als historisch persoon in de eerste helft van de zesde eeuw voor Christus geplaatst moet worden, de farao Nectanabo, die in de vierde eeuw voor Christus leefde, en citeert hij Euripides, die stierf in 406 voor Christus. Wel wordt er veel moeite gedaan om het verhaal een historisch en geografisch kader te geven. Het kerngebied van het verhaal is het eiland Samos, gelegen tegenover Efeze en het koninkrijk Lydië. Volgens historische gegevens zou Esopus op Samos de slaaf zijn geweest van Xanthus. De zesde eeuw voor Christus was voor Samos een tijd van grote bloei. Hier stond de tempel van Hera, de grootste van zijn tijd in Griekenland. Het is niet onmogelijk dat op Samos latere beroemdheden als Polycrates en Pythagoras Esopus hebben horen vertellen. Esopus kwam volgens het Leven ook aan het hof van Croesus van Lydië, net als Solon. Het was immers ook de tijd van de beroemde Zeven Wijzen, bekend van spreuken als: ‘Ken uzelf’ en ‘Alles met mate’ en ‘Het merendeel van de mensen is slecht’. Die Zeven Wijzen waren overigens, als we Esopus mogen meetellen, met z'n drieëntwintigen. In de oudheid had elk zo | |
[pagina 241]
| |
zijn eigen lijstje met Zeven Wijzen.Ga naar eindnoot7 Maar in tegenstelling tot de hoofdpersonen van de oude Griekse Levens van beroemde mannen is Esopus eerder een antiheld. Het eerste gedeelte van zijn Leven leest als iets wat later een schelmenroman wordt genoemd.Ga naar eindnoot8 | |
OpgangEsopus is een slaaf afkomstig uit het plaatsje Amorion in de streek Phrygië.Ga naar eindnoot9 Deze plaats is verder onbekend en de naam zou ook wel eens fictief kunnen zijn. Het betekent zoiets als Verschoppelingenplaats. En om een Phrygiër te zijn was ook al niet positief. Een bekend spreekwoord was: laffer dan een Phrygische haas. Esopus was oerlelijk, gebocheld en zwartvan huidskleur.Ga naar eindnoot10 Grappig genoeg is de man die beroemd zal worden door verhalen waarin stomme dieren kunnen spreken, wanneer het verhaal begint, zelf stom. Toch is hij handig genoeg om zich mimend te verdedigen, wanneer hij beschuldigd wordt door een knecht. Esopus zou de vijgen van de meester opgegeten hebben. In werkelijkheid heeft die knecht dat zelf met medeknechten gedaan. Voor zijn meester gesleept gebaart Esopus om warm water. Hij drinkt dat en braakt weer water uit. Als hij echter de knechten dit laat doen, braken zij de vijgen uit. Dit is de eerste keer dat hij beschuldigd wordt, terwijl hij onschuldig is. Omdat Esopus vriendelijk is tegen een Isispriester, krijgt hij op diens voorspraak van de godin het vermogen om te spreken. Zij verschijnt hem tijdens de siësta in een droom samen met de Muzen en die schenken hem wijsheid, gevatheid en het vermogen om allerlei verhalen te bedenken.Ga naar eindnoot11 Vanaf dat ogenblik kan hij nauwelijks één ogenblik zijn mond houden. Zijn mond zal ervoor zorgen dat hij de vrijheid krijgt, dat hij het erg ver brengt, maar ook vervolgens diep valt. Om te beginnen zorgt zijn spraakvermogen ervoor dat zijn baas hem verkoopt. Het werd in de Grieks-Romeinse slavenmaatschappij niet altijd gewaardeerd door de bazen, als een slaaf praatjes had. Esopus prijst zichzelf bij de verkoop aan als heel geschikt om kinderen angst mee aan te jagen. De koopman verkoopt hem door. Op de slavenmarkt van Samos wordt hij vanwege zijn lelijkheid opgemerkt door de filosoof Xanthus, die gevolgd door zijn leerlingen al docerend over de markt loopt. Hij koopt hem, alweer op advies van Esopus zelf: ‘Men moet niet alleen het uiterlijk van een mens in aanmerking nemen, maar ook zijn gedachten en verstand.’Ga naar eindnoot12 Als Xanthus onderweg naar huis moet plassen, wandelt hij al waterend door, net zoals hij ook wandelend doceert. Dit | |
[pagina 242]
| |
doet Esopus verzuchten: ‘Als u mij niet meteen verkoopt, dan loop ik weg.’ Hij is bang dat hij hetzelfde zal moeten doen. Dit is de eerste keer dat hij vraagt om vrijgelaten te worden en de enige keer dat hij niet weet wat hij op de woorden of het gedrag van zijn meester moet zeggen. Esopus is niet precies wat Xanthus' vrouw verwachtte. Ze wordt woedend. Esopus zegt tegen haar: ‘U had natuurlijk gewild dat men voor u een bediende had gekocht die jong was en knap, die u zou bedienen in bad en dragen in bed en uw voeten zou strelen, en niet zo'n waardeloze en mismaakte knecht als ik.’ Dat is precies de vinger op de wonde. Hij haalt ook nog de veel geciteerde verzen van een misogyne Euripides aan: ‘Verschrikkelijk is de kracht van de golven, verschrikkelijk is het geweld van water- en lavastromen, verschrikkelijk is armoede en menig ander ding, maar niets is zo verschrikkelijk als een kwaadaardige vrouw.’Ga naar eindnoot13 De vrouw vat een hevige antipathie op tegen Esopus, totdat ze hem een keer betrapt bij het masturberen. Op haar vraag wat dat te betekenen heeft, antwoordt hij dat hij het koud heeft en dat het helpt als hij ‘hem’ in zijn handen houdt. Ze is zo onder de indruk van zijn geslacht dat ze hem een mantel belooft, als hij tien keer achtereenvolgens met haar gemeenschap heeft. U zult niet verbaasd zijn dat deze episode niet de editie van Steinhöwel heeft gehaald.Ga naar eindnoot14 Het vrouwonvriendelijke karakter zet zich onverminderd voort, zolang er vrouwen in het verhaal voorkomen. Zijn allereerste fabel vertelt Esopus overigens naar aanleiding van een droom die de vrouw van Xanthus had over een nieuwe, knappe slaaf: ‘Zeus besloot de mensen profetische dromen te sturen om de macht van de leider der Muzen, Apollo, op het gebied van voorspellingen te beperken en vervolgens ook valse dromen om te verhinderen dat die macht helemaal verloren zou gaan.’Ga naar eindnoot15 Dit is het eerste teken van een zekere animositeit ten opzichte van Apollo. Het verhaal heeft de trekken van een schelmenroman vanwege enkele scabreuze episoden, maar ook vanwege de streken die Esopus met zijn meester uithaalt door de bevelen die hij krijgt letterlijk uit te voeren. Maar langzamerhand blijkt hij ook nut te hebben. Tijdens een diner met vrienden geeft Esopus zijn meester deze raad: ‘Goede wijn heeft drie eigenschappen: de eerste kruik geeft genot, de tweede vrolijkheid, de derde maakt de mensen dwaas en buiten zinnen.’Ga naar eindnoot16 Maar deze raad komt dan al te laat. In dronkenschap heeft Xanthus gewed dat hij de hele zee kan leegdrinken en zijn huis ingezet met zijn gouden ring als onderpand. De volgende morgen haalt Esopus hem uit deze onmogelijke situatie door hem aan te raden de eis te stellen om eerst alle rivieren af te sluiten. Voor de tweede keer vraagt Esopus om vrijgelaten te worden. Tevergeefs: | |
[pagina 243]
| |
hij krijgt zelfs een flink pak slaag om de volgende reden. Xanthus had Esopus de opdracht gegeven om hem te halen, als hij twee kraaien zou zien, want dat is een gunstig voorteken. Esopus doet dat, maar als Xanthus arriveert, blijkt intussen één kraai weggevlogen te zijn en één kraai is juist een slecht voorteken. Xanthus denkt dat hij in de maling genomen wordt en zo krijgt Esopus, hoewel hij zelf het gunstige voorteken heeft gezien, een pak slaag. Als Esopus Xanthus hierop wijst, moet die lachen en laat hem gaan. Deze anekdote toont overigens haarscherp de betrekkelijkheid van voortekens aan. Wanneer Esopus door zijn vermogen om raadsels op te lossen voor Xanthus een schat vindt, is dat nog steeds geen reden om hem vrij te laten. Xanthus laat hem zelfs in de gevangenis opsluiten om hem even later weer vrij te laten met de raad: ‘Als jij de vrijheid wil verkrijgen, zul je je tong in bedwang moeten houden.’ | |
Vrije vluchtDan wordt Samos opgeschrikt door een voorteken. Een adelaar pakt de ring van de hoogste magistraat en laat die in de schoot van een slaaf vallen.Ga naar eindnoot17 Op dit punt van het verhaal zouden de aandachtige toehoorders kunnen denken dat het voorteken op Esopus moet slaan. Zijn vrijlating is inmiddels zo vaak ter sprake gekomen, dat het er nu wel van moet komen. Het is zo dat slaven geen ringen mochten dragen. In heel speciale gevallen kon een ex-slaaf het ius anulorum aureorum krijgen: het recht om een gouden ring te dragen. Ik kan niet nalaten het verhaal hier even te onderbreken. Ringen spelen in Esopus' omgeving een belangrijke rol. Niet zo lang na Esopus' dood greep de tiran Polycrates op Samos de macht. Onder zijn bewind kende Samos een ongekende bloei. De farao van Egypte, Amasis, waarschuwde hem voor de jaloezie van de goden vanwege zijn al te grote voorspoed en raadde hem aan afstand te doen van iets waaraan hij zeer gehecht was. Polycrates voer toen in een oorlogsschip de zee op en gooide zijn gouden zegelring, waarop hij zeer gesteld was en waarvan de steen nog gesneden was door de kunstenaar Theodorus, in zee. Vijf dagen later ving een visser een prachtige vis. Hij bood die Polycrates aan, omdat hij dat een passend geschenk vond. De koks vonden in de buik van het beest de gouden ring terug en verheugd brachten ze die terug naar hun meester. Amasis verbrak toen hij dat hoorde de vriendschap met Polycrates: hij had te veel geluk.Ga naar eindnoot18 Niet zo heel lang daarna kwam Polycrates smadelijk aan zijn einde en werd hij aan het kruis gehangen. Terug naar de adelaar. | |
[pagina 244]
| |
De bange burgers richten zich tot Xanthus, die zij beschouwen als de wijste man van Samos. Xanthus is ten einde raad en wil zelfs zelfmoord plegen. Esopus weet hem tegen te houden en raadt aan om het aan hem over te laten. De volgende morgen roept Xanthus de bevolking bijeen op het marktplein en zegt dat hij een slaaf heeft die verstand heeft van zulke zaken en hij laat Esopus komen. Het volk is verwonderd dat zo'n lelijkerd van zoiets verstand zou kunnen hebben, maar Esopus antwoordt: ‘Soms zit een lelijk vat vol met hele goede wijn.’ Vol zelfvertrouwen zegt hij dat hij het voorteken zal uitleggen op voorwaarde dat hij vrijgelaten wordt en nu moet Xanthus dat wel doen. Hiermee is het voorteken uitgekomen wat Esopus betreft. Zelf geeft hij deze verklaring: ‘Dat een adelaar de ringvan de magistraat afpakt, betekent dat een koning eropuit is om de macht over Samos te krijgen.’ Inderdaad komt er even later een bode van Croesus, de grote koning van Lydië, met het bevel zich aan hem te onderwerpen. Esopus heeft het bij het rechte eind, maar nu komt er een knagende gedachte boven: het is toch de taak van de priesters en niet van de slaven om voortekens van de goden uit te leggen? Met Croesus zijn we terechtgekomen in de grote politiek. Zijn betovergrootvader zou een eenvoudige herder in dienst van Kandaules, koning van Lydië, zijn geweest, Gyges geheten. Op een keer stak er, toen Gyges bij de kudde was, een storm op en door een aardbeving scheurde de grond open. Verbaasd daalde hij af in een ondergrondse ruimte. Daar zag hij onder andere een bronzen paard met venstertjes in de flanken. Toen hij naar binnen gluurde, zag hij een lijk, meer dan mensengroet, naakt met alleen een gouden ring aan een vinger. Gyges pakte die ring. Toen hij bij de andere herders kwam met de ring aan zijn vinger, kon niemand hem zien. De ring maakte hem onzichtbaar als hij de steen naar binnen draaide. Door die ring kon Gyges doen wat hij maar wilde. Hij ging naar het hof van Kandaules, verleidde de koningin en niet lang daarna was hij koning.Ga naar eindnoot19 Zo kwam de dynastie van Croesus aan de macht. Het volk van Samos weet niet wat het moet doen. Het kan niet buiten het advies van Esopus, die inmiddels hoog boven het volk op de rechterstoel zit. Terwijl hij zelfs nog maar net vrij is, dreigt Samos de vrijheid te verliezen. Hij raadt dan ook aan de moeilijke weg voor de vrijheid te kiezen. Als de bode dit aan Croesus overbrengt, wil die woedend een leger verzamelen om Samos te vernietigen, maar zijn bode raadt aan om de uitlevering van Esopus te vragen: als Croesus Esopus in handen heeft, dan heeft hij Samos. Wanneer dit bericht komt, stemt Esopus ermee in om naar Croesus te gaan. Als hij voor de koning staat, roept die verontwaardigd uit: ‘Is deze lelijke figuur er de oorzaak van | |
[pagina 245]
| |
dat de mensen van Samos niet aan mij onderdanig willen zijn?’ Maar Esopus weet hem mild te stemmen met deze fabel: ‘Een arme krekelvanger ving in het veld een cicade.Ga naar eindnoot20 Toen deze zag dat de krekelvanger hem wilde doden, zei hij: “Dood mij niet. Ik doe niemand kwaad, maar met mijn zang maak ik voor de reizigers het reizen aangenaam. Ik ben niets, alleen maar een stem.” Toen de krekelvanger dat hoorde, liet hij de cicade vliegen.’ Dit is heel mooi gezegd voor iemand die stom is geweest, en dat tegen Croesus, wiens enige overgebleven zoon doofstom is.Ga naar eindnoot21 Bovendien is de fabel precies van toepassing op de situatie en nog grappig ook, omdat Croesus, die bekend is om zijn rijkdom, gelijkgesteld wordt met een arme krekelvanger.Ga naar eindnoot22 Door mededogen bewogen zegt hij: ‘Niet ik schenk jou je leven, maar Fortuna.’ Deze fabel vormt de kern en de ontmoeting met Croesus de spil van het verhaal. Geen ander verhaal van Esopus is zo van toepassing op zijn situatie. Het belang van het thema ‘vrijheid’ wordt nog eens onderstreept. Het leven van Esopus komt nu in een nieuwe fase. Hij schrijft tijdens zijn verblijf aan het hof voor de koning de fabels op in een boek, dat hij achterlaat in de bibliotheek. Er wordt ook een link gelegd met de historische werkelijkheid: Esopus zou inderdaad gezant zijn geweest voor Croesus naar Delphi.Ga naar eindnoot23 Tegelijkertijd is het noemen van Fortuna een omineuze vooruitwijzing. Ieder die het verhaal hoorde wist immers wel hoe het zou aflopen met Croesus (zie afbeelding). Hoe zou het verder met Esopus gaan? Van Croesus mag hij hetSchets van Croesus op de brandstapel. Zie Herodotus, I, 86-87. Negentiende-eeuwse tekening naar een Attische roodfigurige amfoor uit het Louvre.
| |
[pagina 246]
| |
volk van Samos gaan vertellen dat het geen schatting hoeft te betalen. Wat in de loop der tijden bij al dat doorvertellen, overschrijven en vertalen uit het verhaal is verdwenen, is dat het volk van Samos hem een heiligdom aanbiedt en Esopus laat er dan een bouwen voor de Negen Muzen met hemzelf in het midden - of Mnemosyne, dat is niet zo duidelijk -, maar in elk geval staat daar niet Apollo, die de leider is van de Muzen. Een geval van hybris dat gevolgen zal hebben.Ga naar eindnoot24 Daarna gaat hij op reis voor zijn genoegen en overal waar hij komt met zijn verhalen, heeft hij succes. Op zijn reis komt hij bij koning Lycurus van Babylonië.Ga naar eindnoot25 Nu komt een andere gave van Esopus die hij bij Xanthus al had laten zien, goed van pas: zijn vermogen om raadsels op te lossen. Het is namelijk zo dat in die tijd koningen elkaar raadsels opgaven. Wie zo'n raadsel niet kon oplossen moest schatting betalen. Het verhaal krijgt dus een wat ander karakter. Er komen sprookjesachtige elementen in. Dat is ook niet vreemd. De auteur van het Leven van Esopus heeft op dit punt een sterk ingekorte bewerking ingevoegd van een werk dat vele eeuwen ouder is: het verhaal van de wijze Ahiqar, dat zeer populair was en wijd en zijd is doorverteld en een plaatsje heeft gekregen in de Duizend-en-een-nacht en ook in het Bijbelboek Tobias bekend is.Ga naar eindnoot26 Verbonden aan het hof als raadgever adopteert Esopus een zoon die Enus heet.Ga naar eindnoot27 Maar die beloont hem slecht. Hij slaapt met Esopus' favoriete dienstmeisje en om de wraak van Esopus te vermijden vervalst hij brieven waarin Esopus aan andere koningen hulp bij het oplossen van de raadsels zou beloven. Esopus wordt door Lycurus ter verantwoording geroepen. Toen hij indertijd beschuldigd werd van diefstal van vijgen, kon hij zich goed verdedigen, hoewel hij toen nog stom was. Nu weet hij geen woord ter verdediging uit te brengen. Woedend geeft Lycurus het bevel Esopus terecht te stellen, maar de uitvoerder van de terechtstelling. Hermippus,Ga naar eindnoot28 doet dat niet. Hij verbergt Esopus ondergronds.Ga naar eindnoot29 En zo wordt hij alweer onschuldig veroordeeld en voor de tweede keer opgesloten, nu in een grafkamer, wat veel onheil voorspelt voor het geval het een derde keer voor zal komen. Dan doet een derde koning zijn intrede in het verhaal. Van de farao van Egypte, Nectanabo, komt er een raadsel.Ga naar eindnoot30 Als niemand dat kan oplossen, vervalt Lycurus tot diepe wanhoop. Had hij maar niet Esopus laten terechtstellen. Maar Hermippus kan hem geruststellen. Esopus komt bleek en vermagerd uit zijn schuilplaats en wordt in ere hersteld. De koning wil de adoptiefzoon straffen, maar Esopus vergeeft hem en overlaadt hem met wijze raadgevingen die de Zeven Wijzen niet zouden misstaan. Maar Enus gooit zich uit wroeging en | |
[pagina 247]
| |
wanhoop van een hoge berg. Hier heeft de auteur het verhaal aangepast, want in de Ahiqarroman zwol het lichaam van de valse stiefzoon op en barstte uit elkaar, zodat zijn ingewanden in het rond vlogen. De reden van de verandering is om straks een rijm te hebben met de dood van Esopus zelf. Maar nu het probleem van Nectanabo. Hij kent blijkbaar de ervaring die men in Babylonië heeft met het bouwen van torens. Hij vraagt Lycurus om metselaars te sturen die voor hem een toren moeten bouwen die niet tot de aarde reikt en niet tot de lucht. Esopus weet raad. Hij laat vier jonge adelaars vangen. Hij went die adelaars eraan om hoger of lager te vliegen door hen hoog of laag aas voor te houden. Dat laat hij doen door tweejongetjes die in een tuigje zitten dat aan de klauwen is bevestigd. Daarmee reist hij naar Egypte. De farao denkt niet dat Esopus het probleem kan oplossen. Hij ziet alleen maar het uiterlijk: ‘Hij bedacht niet dat een lelijk vat soms hele goede wijn kan bevatten.’ Esopus is beleefder: hij wint de farao voor zich door hem toepasselijk te vergelijken met de zon. De farao brengt hem naar het terrein waar de toren moet komen. Esopus laat de adelaars opstijgen op de vier hoekpunten achter het aas aan dat de jongetjes omhoog houden en die beginnen vanuit de lucht te roepen om mortel, kalk, hout en timmergereedschap. De farao vraagt verbaasd: ‘Kunnen de mensen bij jullie vliegen?’ Esopus: ‘Zeer velen; maar waarom wil jij, terwijl je een mens bent, met een halfgod wedijveren?’ Het is niet verstandig van Esopus om dit tegen een god op aarde te zeggen en ook alleen het idee om te vliegen neigt al naar hybris: dit hebben Daedalus, Phaeton en Bellerophon tot hun schade ondervonden. Maar de farao geeft zich gewonnen en heeft zelfs een tweede probleem: merries die hij uit Griekenland heeft laten komen, zijn drachtig geworden door gehinnik van hengsten in Babylonië. Ik zie in deze langeafstandsbevruchting een parallel met een bekend verhaal dat in de oudheid de ronde deed. De farao van Egypte, Nectanabo, zou in Macedonië de daadwerkelijke vader zijn geweest van Alexander de Grote. Zo staat dat in de Alexanderroman die in dezelfde tijd als het Leven van Esopus is ontstaan en in een Latijnse versie in de middeleeuwen zeer populair was.Ga naar eindnoot31 Er zijn meer parallellen aan te wijzen: Neptanabus onderwijst zijn zoon Alexander en daarna stort niet de zoon van een rots, maar wordt de vader door Alexander van een rots gegooid. In de Alexanderroman laat ook Alexander zich door de lucht vervoeren door gieren. Terug naar het verhaal: als antwoord op dat merrieprobleem van de farao laat Esopus op het stadsplein een kat afranselen. Woedend lopen de Egyptenaren te hoop en brengen Esopus voor de farao. Hij heeft een ernstig misdrijf | |
[pagina 248]
| |
begaan. De kat is immers een heilig dier. Maar Esopus geeft deze verklaring: ‘Die kat heeft de koning van Babylonië bijzonder boos gemaakt, want hij heeft vannacht zijn lievelingshaan gedood.’ Als de farao ongelovig zegt: ‘Hoe kan dat dier in één nacht heen en terug naar Babylonië zijn gegaan?’ antwoordt Esopus: ‘Hij is op precies dezelfde manier heen en weer gegaan als die Griekse merries van u die in Babylonië drachtig zijn geworden.’ De farao is vol bewondering en Esopus kan met roem overladen en met zakken vol schatting naar Lycurus teruggaan, die als dank een gouden standbeeld voor hem opricht te midden van de Negen Muzen. Het zoveelste affront tegen Apollo. | |
ValDaarna gaat hij op tournee door Griekenland en trekt overal grote menigten vanwege zijn wijsheid. Tenslotte komt hij in Delphi, het centrum van de godsdienstigheid, het domein van Apollo, het hol van de leeuw. Wanneer hij van Delphi niet het eerbetoon krijgt dat hij verwacht, spreekt hij de mannen van Delphi als volgt aan: ‘Jullie lijken op wrakhout. Van een afstand lijkt het heel wat, maar als je dichtbij komt, blijkt het maar weinig voor te stellen. Zo dacht ik toen ik ver van jullie stad verwijderd was dat jullie de besten waren; nu ik hier ben zie ik dat jullie in feite zeer onbekwaam zijn, net als jullie voorvaderen.’ Op de vraag wie die voorvaderen dan waren, zegt Esopus: ‘De Griekse steden hadden vroeger het gebruik om een tiende deel van de oorlogsbuit naar Delphi te sturen: runderen, schapen, geiten en goederen en slaven, mannelijke en vrouwelijke, en daarvan stammen jullie af.’ Dit zijn de woorden van een exslaaf. Ze dienen geen enkel doel. Het lijkt slechts een uiting van persoonlijke gekwetstheid. De mannen van de gevestigde orde van Delphi zijn evenwel bang dat Esopus over heel Griekenland gaat rondbazuinen dat ze afstammen van slaven, en smeden een plan om hem uit de weg te ruimen. Ze durven vanwege de grote menigte die Esopus overal volgt, hem niet openlijk te doden, maar verbergen in zijn bagage een gouden plengschaal uit de tempel van Apollo.Ga naar eindnoot32 Wanneer hij wil vertrekken, houden ze hem aan en beschuldigen hem van heiligschennis en Esopus wordt voor de derde keer onschuldig in de gevangenis gegooid. Als zijn vriend Demas hem zuchtend in de gevangenis aantreft, probeert hij hem te bemoedigen. Maar Esopus lijkt ten einde raad. Hij vertelt niet minder dan zeven fabels en gelijkenissen in het uur van zijn dood. | |
[pagina 249]
| |
Wanneer de mannen van Delphi komen om Esopus zonder vorm van proces naar de rots Hyampeia te slepen, waar ze gewoon zijn heiligschenners naar beneden te gooien, houdt hij hen de volgende parabel voor: Goddeloze mannen, een vrouw had een dwaze dochter. Steeds bad zij tot de goden om haar verstand bij te brengen. Dat onthield de dochter. Toen zij eens met haar moeder op het land was, zag ze een boer die met een ezelin copuleerde. Hier legde de vertaler, de brave monnik Macho, met een rood hoofd de ganzenveer neer, krabde de woorden uit en schreef: ‘een boer die een lastpaard meevoerde.’Ga naar eindnoot33 We zullen dus Steinhöwel moeten raadplegen om te kijken hoe het precies verder gaat: Het dwaze meisje zei: ‘Wat doe je daar?’ ‘Ik breng de ezelin verstand bij.’ Ze dacht aan de woorden van haar moeder en zei: ‘Breng mij ook verstand bij.’ De boer liet de ezelin verder met rust en ontmaagde het meisje. Opgetogen rende ze daarna naar haar moeder: ‘De goden hebben je gebeden verhoord. Eindelijk ben ik bij mijn verstand.’ En ze beschrijft tot in de kleinste details hoe het verstand dat de boer haar gaf, er uit zag en hoe het voelde. De moeder zei tegen het meisje: ‘Het weinige aan verstand dat je had, ben je nu kwijtgeraakt.’ Zo'n verhaal helpt niet echt om de gemoederen te doen bedaren. Esopus vertelt deze gelijkenis dan ook om aan te geven dat hij het zelf is die zijn verstand is kwijtgeraakt.Ga naar eindnoot34 Wat hij ook zegt, hij weet niet te overtuigen, terwijl hij toen hij nog stom was, dat heel goed kon. Altijd heeft hij anderen geholpen, nu kan hij zichzelf niet helpen.Ga naar eindnoot35 Hier moet ik even een vergelijking maken met een andere beroemde lelijkerd uit de oudheid die onschuldig in de gevangenis zijn leven eindigde, Socrates. De overeenkomsten zijn vele en liggen voor de hand: mooi innerlijk in een lelijk lichaam, maar het verschil hier in de gevangenis is opvallend.Ga naar eindnoot36 Terwijl Esopus ten einde raad is en alles in het werk stelt om te ontkomen, bereidt Socrates zich rustig voor op de dood. Hij had kunnen ontsnappen, maar is gebleven. Hij heeft de tijd in de gevangenis zelfs nuttig gebruikt om enige fabels van Esopus in dichtvorm op te stellen. Als de cipier hem zijn voetboeien afneemt, wrijft hij met genot over zijn pijnlijke benen, en terwijl hij zich afvraagt hoe het komt dat pijn en het tegendeel daarvan nooit tegelijkertijd voorkomen, vertelt hij een | |
[pagina 250]
| |
fabel die, zoals hij zegt, van Esopus had kunnen zijn: ‘Pijn en plezier waren in een voortdurende oorlog met elkaar verwikkeld. Daar de godheid hen niet kon verzoenen, bond hij hun kruinen aan elkaar, zodat als de een kwam, onherroepelijk de andere volgde.’Ga naar eindnoot37 Zo bereidt hij voor waar zijn laatste gesprek over zal gaan: de dood is onherroepelijk verbonden met het leven. De dood betekent genezing van de ziekte die leven is, en verlossing van de ziel. Dit staat in schril contrast met de seksueel geladen parabels die Esopus in het uur van zijn dood rondslingert. Hij weet zich nog los te rukken en neemt zijn toevlucht in de tempel van Apollo. Maar ook daar hebben de achtervolgers geen eerbied voor en terwijl ze hem uit het heiligdom slepen, houdt hij hen de volgende fabel voor, die de editie van Steinhöwel helaas niet gehaald heeft: Een adelaar achtervolgde eens een haas die de hulp inriep van een scarabeekever. Deze nam de haas in bescherming, maar daar trok de adelaar zich niets van aan en verscheurde de haas. Dit maakte de mestkever zo boos dat hij steeds, als de adelaar een nest had gemaakt en daarin eieren legde, naar boven klom en de eieren uit het nest duwde. Ten einde raad nam de adelaar zijn toevlucht tot Zeus. Die stond toe dat de adelaar de eieren in zijn schoot legde. De scarabee rolde toen een mooi balletje van mest, vloog tot boven de schoot van Zeus en liet de mestbal vallen. Zeus sprong op en zo vielen de eieren stuk. Deze fabel met de scarabee, die het symbool is van de zon, is zeer toepasselijk, omdat hij in de tempel van de zonnegod wordt verteld en vanwege de dubbele boodschap: de fabel houdt de mannen van Delphi voor dat wraak onontkoombaar is en geeft tevens te kennen dat zelfs bescherming van de godheid Esopus niet zal helpen.Ga naar eindnoot38 En inderdaad, de mannen van Delphi trekken zich niets aan van het asielrecht en gooien de luid protesterende Esopus van de rots. En zo komt hij om op dezelfde manier als zijn zoon. Daarna breekt er een pestepidemie uit in Delphi die zo erg is dat de mensen hun verstand kwijtraken. Nadat ze het orakel van Apollo geraadpleegd hebben, hoe zij de schim van Esopus kunnen verzoenen, bouwen ze voor hem een heiligdom, zodat Esopus goddelijke eer krijgt en dat is niet gek voor iemand die als slaaf geboren is. Want het bijzondere van het Leven van Esopus is dat het een verhaal over een slaaf is. Het is geschreven in een tijd dat slaven tot de werkelijkheid van alledag behoorden. Het moet deze grote groep mensen goed | |
[pagina 251]
| |
hebben gedaan om het verhaal te horen van iemand als hen, iemand die wijzer was dan zijn meester, een filosoof, die drie koningen de les las en het tot halfgod bracht en van wie dagelijks nog de parabels en fabels werden verteld.
Het is jammer dat het Leven van Esopus zo verminkt tot ons gekomen is. Het is als bij het fluisterspel. Steinhöwel fluisterde ‘Euripides’ en Leeu hoorde uiteindelijk ‘Erupes’. De Griekse bron murmelde ‘priesteres van Isis’, Steinhöwel hoorde ‘Ysidis sacerdos: priester van Isis’ en Leeu ‘een priestere, gheheyten Ysidis’. Wat Rinuccio niet verstond, liet hij weg. Wat Macho en Leeu niet zinde, sloegen zij over. De Muzen zijn bijna uit het verhaal verdwenen en vooral is in de hybris van Esopus en de rol van Apollo in de loop der tijden zo geknipt, dat de val van Esopus tamelijk onverwachts komt. In de keten van de traditie vond een christelijke redacteur blijkbaar al die goden maar onzin. Ook de fabel van de mestkever en Zeus is uiteindelijk verdwenen, terwijl die toch zeer ter zake was. Zo ontstonden er in het weefsel van het verhaal scheuren en gaten, zodat het geheel er verfomfaaid ging uitzien. Gelukkig heeft Steinhöwel toch het zo interessante Leven van Esopus een opvallende plaats in zijn prachtige boek gegeven. |
|