| |
| |
| |
Artikel
De beurs zonder naad
René Broens
Wanneer de pastoor, die in zijn blootje staat, uithaalt om Tibeert de kater de finale slag toe te brengen, springt die, in doodsangst, tussen de benen van zijn belager, ‘In die burse al sonder naet’ (A 1267) en bijt de pastoor een teelbal af. Het beeld ‘de beurs zonder naad’ vond de auteur niet in branche I, de Oudfranse bron die hij heeft bewerkt. Mij intrigeert het waarom hij van zijn bron afweek en het beeld inlaste.
| |
De beurs met een naad
Het beeld ‘de beurs zonder naad’ is paradoxaal. Het woord ‘beurs’ verwijst naar de balzak en die heeft, ook al is de ene balzak de andere niet, altijd een naad. Daar is een biologische verklaring voor.
Een mannelijk embryo bevat het beginsel van testikels of eicellen, het zwellichaam voor een clitoris of een penis en het weefsel waaruit de schaamlippen of de balzak ontstaan. Het Y-chromosoom induceert de ontwikkeling van de mannelijke geslachtsorganen en onderdrukt die van de vrouwelijke. De balzak kan zich ontwikkelen doordat het weefsel, waaruit zowel de schaamlippen als de balzak zouden kunnen ontstaan, dichtgroeit. De naad in de balzak geeft aan waar het weefsel is dichtgegroeid. Een balzak heeft, biologisch gezien, altijd een naad.
Hoewel de auteur van de Reynaert niet over die wetenschappelijke kennis beschikte, wist hij ongetwijfeld dat een balzak een naad had. Waarom dichtte hij de pastoor dan een balzak ‘zonder naad’ toe?
| |
Mundus perversus
Om het beeld ‘de beurs zonder naad’ te kunnen interpreteren, moeten we rekening houden met de context van het beeld, een nachtelijke inbraak. Reynaert, een van de inbrekers, is al eerder door de verteller getypeerd.
| |
| |
Helemaal in het begin van de Reynaert zegt de verteller van handschrift F dat de booswicht die steelt het licht haat, Die dief die steelt die scuwet tlicht (F 53). Dan geeft hij aan dat vers 53 naar de Bijbel verwijst - Dat seit die lettere dat es recht (F 54) - en laat de typering uit vers 53 vervolgens op Reynaert slaan - Also dede Reynaert dat hof (F 55).
Vers 53 uit handschrift F verwijst naar het evangelie van Johannes: omnis enim qui male agit, odit lucem, et non venit ad lucem (Johannes, 3, 20), want ieder die kwaad doet, haat het licht en komt niet naar het licht (Muller 1942:15). Met het beeld van het licht verwijst de verteller van het Johannes evangelie naar Jezus. Die kwam in de duisternis van de wereld maar de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht omdat hun daden slecht waren. Reynaert wordt door de verteller van F van meet af aan getypeerd als een kind van de duisternis. Hetzelfde gebeurt in handschrift A, zij het zonder het citaat uit het Johannesevangelie.
In de Tibeertscène verleidt Reynaert Tibeert om 's nachts in te breken bij de pastoor. Omdat de auteur kiest voor de nacht als het tijdstip van de inbraak, kan hij spelen met het dierlijke aspect van Tibeert - een kater is een nachtdier - en dat aspect moreel duiden. In de bestiaria, dierenboeken waarin de natuur moreel wordt geduid, worden nachtdieren verbonden met het kwade - de nacht is het domein van de zonde - en de auteur van de Reynaert laat de bestiaria voortdurend op de achtergrond meeklinken (Voisenet 2000:242). In de Tibeertscène is dus niet enkel Reynaert een kind van de duisternis maar ook Tibeert.
Reynaert en Tibeert zijn dieren die mensen verbeelden. Omdat ze inbreken bij de pastoor, komen ze in contact met echte mensen en de auteur benadrukt dan hun dierlijke aspect (Lulofs 1983:235). Daardoor klinken verhalen mee waarin roofdieren hun vertrouwde domein verlaten en het territorium van mensen binnendringen.
In die verhalen gaat de grootste dreiging uit van roofdieren die zich niet enkel verplaatsen van de buitencirkel - waar ze thuishoren - naar de rand van de binnencirkel - het territorium van de mens - maar ook van de rand van de binnencirkel naar het hart ervan, dat op zijn beurt een cirkel is. Wanneer de roofdieren zich verplaatsen van de ene ruimte naar de andere, dan valt de roofdierachtige ruimte gedeeltelijk samen met de menselijke en de wanorde die daardoor ontstaat, weerspiegelt de wanorde in de menselijke wereld. Een roofdier in de mensenwereld kondigt onheil aan (Voisenet 2000:157, 287, 338).
| |
| |
Reynaert en Tibeert breken in bij de pastoor en bevinden zich dus in het hart van het dorp, in de cirkel binnen de binnencirkel. Tibeert gaat nog verder: ‘Zo bespringt de kater als het ware een sacrale ruimte. Het geslacht van de pastoor wordt als een klokketoren beschreven waarin men “dien beyaert slaet” en met de “clippelen” speelt’ (Van Daele 1993:16). De breuk in de morele orde die Reynaert en Tibeert door dit alles aangeven, is voor het publiek duidelijk: de pastoor is getrouwd, heeft kinderen, bezondigt zich aan religieuze wanpraktijken en is een wildeman (Van Daele 1993:33). Het onheil dat ze aankondigen, is de castratie van de pastoor.
Omdat de auteur het roofdierachtige aspect van Reynaert en Tibeert benadrukt en omdat het roofdier Tibeert de pastoor in zijn geslachtsdelen bijt, klinken er ook verhalen over de hel mee. Zo is er bijvoorbeeld de Visio Wettini, het visioen van een benedictijn waarin Karel de Grote, toen die nog prins was, in een oord vertoeft dat hel en vagevuur vermengt en waar hij, omwille van zijn losbandigheid, door een dier in de geslachtsdelen wordt gebeten. Overspelige priesters ondergingen in dit type verhalen een soortgelijke behandeling (Voisenet 2000:187).
Reynaertonderzoekers hebben erop gewezen dat de auteur in de Tibeertscène een mundus inversus, een omgekeerde wereld, creëert door de verhouding tussen de pastoor en zijn vrouw op haar kop te zetten. Het gegil van Tibeert maakt de pastoorszoon Martinet wakker, die de strik heeft gezet. Die wekt het hele gezin. De pastoor, op strijd belust, grijpt naar het spinrokken van zijn vrouw om daar de indringer mee af te rossen, zij pakt een offerkaars om de aanvallers bij te lichten. De pastoor en zijn vrouw gebruiken dus attributen uit elkaars werkterrein: de pastoor het spinrokken, zijn vrouw een offerkaars. Van de pastoor maakt de auteur een slapjanus, van zijn vrouw een manwijf: hij valt flauw, zij vloekt, roept de duivel aan, tilt hem op en draagt hem naar bed (Bouwman 1991:150; Van Daele 1993:41).
Hoewel de zaken in de Tibeertscène op hun kop staan, is de omkering niet louter een spel, zoals in de mundus inversus. De auteur gebruikt de omkering om de morele verloedering aan de kaak te stellen en daarom karakteriseren we de wereld in de Tibeertscène beter als een mundus perversus, een moreel verdorven wereld.
We weten nu dat de auteur het beeld van ‘de beurs zonder naad’ gebruikt in de context van de mundus perversus maar het beeld zelf is daarmee nog niet verklaard.
| |
| |
| |
De testikels van de Antichrist
Die verklaring komt misschien dichterbij als we een ander spoor volgen. Adso Dervensis, een hervormingsgezinde monnik die later abt van Montieren-Der werd, schreef in zijn Brief over de oorsprong en de tijd van de Antichrist: ‘Zelfs nu in onze tijd weten we dat er vele antichristen zijn want wie dan ook, hetzij een leek, hetzij een kanunnik, hetzij een monnik, die een leven leidt in tegenspraak met de gerechtigheid en de regel van zijn levenswijze bestrijdt en lastert wat goed is, is een antichrist en een dienaar van Satan’, Nunc quoque nostro tempore multos Antichristos novimus [esse]; quicunque enim, sive laicus, sive canonicus, sive monachus, contra justitiam vivit, et ordinis sui regulam impugnat, et, quod bonum est, blasphemat, Antichristus et minister Satanae est. Adso's brief dateert uit het midden van de tiende eeuw maar heeft eeuwen later nog invloed uitgeoefend, ook op de literatuur in de volkstaal.
Omdat Reynaert en Tibeert kinderen van de duisternis zijn, zijn ze antichristen. Ook de pastoor is dat. Hij zou het Godsvolk moeten voorgaan maar door zijn bedenkelijke levenswandel doet hij net het omgekeerde.
Plaatsen we het beeld ‘de beurs zonder naad’ in de context van teksten over de Antichrist, dan klinkt een bepaalde passage mee uit de Moralia in Job, een van de meest gekopieerde teksten uit de middeleeuwen. Daarin zegt de auteur, de latere paus Gregorius de Grote, dat er nu reeds velen de testikels van de Antichrist zijn, Antichristi testes multi iam sunt. Hoewel ze de Antichrist niet hebben gezien, zijn ze toch zijn testikels omdat zij het hart van onschuldigen besmetten door het voorbeeld van hun daden. Quam multi enim Antichristum non viderunt, sed tamen testiculi eius sunt, quia corda innocentium actionis suae exemplo corrumpunt (32:16:28).
De beeldspraak dat antichristen de testikels van de Antichrist zijn kan bevreemden maar verliest dat bevreemdende karakter als we beseffen dat de Antichrist net als Christus een collectief lichaam bezit (McGinn 1996:102). 1 Korintiërs, 12, 12-14 beschrijft het collectieve lichaam van Christus als volgt: ‘Een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus. Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt, of we nu Joden of Grieken zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn. Immers, een lichaam bestaat niet uit één deel, maar uit vele’. Sicut enim corpus unum est, et membra habet multa, omnia autem membra corporis cum sint multa, unum tamen corpus sunt: ita et
| |
| |
Christus. Etenim in uno Spiritu omnes nos in unum corpus baptizati sumus, sive Iudaei, sive gentiles, sive servi, sive liberi: et omnes in uno Spiritu potati sumus. Nam et corpus non est unum membrum, sed multa.
Het collectieve lichaam van de Antichrist bestaat uit alle slechte mensen die door hun doen en laten aangeven dat het ultieme menselijke kwaad, de Antichrist, nu al aan het werk is. Gregorius noemt ze de testikels van de Antichrist om zo zijn minachting voor hen uit te drukken. De pastoor uit de Tibeertscène heeft door het voorbeeldvan zijn daden het hartvan onschuldigen besmet en is daardoor een testikel van de Antichrist.
| |
Het onderkleed zonder naad
De zoektocht naar ‘de beurs zonder naad’ heeft ons geleid naar het domein van de antichristen. Omdat antichristen het omgekeerde doen van wat Christus heeft voorgeleefd, loont het de moeite om het beeld te plaatsen tegen het achterdoek van het leven van Christus. De vraag is uiteraard niet of er in de evangelies een testikel opduikt maar wel of de woordgroep ‘zonder naad’ een rol van betekenis speelt.
Het evangelie van Marcus rapporteert dat de soldaten Jezus kruisigden en zijn kleren onder elkaar verdeelden door erom te dobbelen wie wat zou krijgen, Et crucifigentes eum, diviserunt vestimenta eius, mittentes sortem super eis, quis quid tolleret (Marcus, 15, 24). Ook in het Johannesevangelie verdelen de soldaten Jezus' kleren onder elkaar. Het verhaal wordt evenwel uitgebreid met het detail van een naadloos onderkleed dat de soldaten niet wilden scheuren, zodat ze erom lootten wie het mocht hebben; Milites ergo cum cruciftxissent eum, acceperunt vestimenta ejus (et fecerunt quatuor partes, unicuique militi partem) et tunicam. Erat autem tunica inconsutilis, desuper contexta per totum. Dixerunt ergo ad invicem: Non scindamus eam, sed sortiamur de illa cujus sit. Ut Scriptura impleretur, dicens: Partiti sunt vestimenta mea sibi: et in vestera meam miserunt sortem. Et milites quidem haec fecerunt (Johannes, 19, 23-25).
| |
De esthetica van de Antichrist
Het lijkt ongerijmd en voor sommigen is het misschien blasfemisch om ‘het onderkleed zonder naad’ van Christus te verbinden met ‘de beurs zonder naad’
| |
| |
van de pastoor. We krijgen een totaal ander beeld als we er de esthetica van de Antichrist bij betrekken.
Adso legde in zijn brief over de Antichrist uit dat de Antichrist zo wordt genoemd omdat hij in alles de tegenpool van Christus zal zijn, d.w.z. het omgekeerde van Christus zal doen, quia in cunctis Christo contrarius erit, id est, Christo contrarie faciet. De esthetica van de Antichrist, ook die in de literatuur van de volkstaal, volgt daarom de logica van de omkering.
In de Tibeertscène doet Reynaert voortdurend het tegendeel van wat Jezus heeft voorgeleefd. Omdat we willen achterhalen waarom de pastoor een beurs zonder naad heeft, beperken we ons hier tot de essentie: Jezus is een slachtoffer, Reynaert maakt slachtoffers. De pastoor, een van Reynaerts slachtoffers, is ook een antichrist en daarom past de auteur ook op hem de logica van de omkering toe: Jezus lijdt aan het kruis omwille van onze zonden; de pastoor lijdt aan zijn kruis omwille van zijn eigen zonden.
| |
Eenheid door de band van de naastenliefde
De esthetica van de Antichrist mag dan al onze blik scherpen voor de omkeringen, in het geval van ‘de beurs zonder naad’ lijkt de logica van de omkering ons niet verder te helpen. Zowel het onderkleed van Jezus als de beurs van de pastoor zijn ‘zonder naad’. Volgens de logica van de omkering, zou je een ‘onderkleed zonder naad’ en een ‘beurs met een naad’ verwachten.
De auteur benadrukt de gelijkenis tussen het onderkleed en de beurs - beide zijn naadloos - om aan te geven dat de pastoor het voorbeeld van Christus zou moeten navolgen. Dat houdt onder andere in dat hij de celibaatsverplichting nakomt en moet leven alsof hij een ‘beurs zonder naad’ heeft. In dat beeld verwijst de ‘beurs’ naar het lichamelijke - de beurs staat voor de balzak - en ‘zonder naad’ naar het spirituele.
Net omdat Jezus' onderkleed en de beurs van de pastoor naadloos zijn, springt de verschillende behandeling ervan in het oog. De soldaten -Jezus' beulen - besluiten om het onderkleed van Jezus niet te verdelen, het wordt niet gescheurd. Tibeert - de beul van de pastoor - scheurt de beurs van de pastoor wel. De verteller zegt het niet met zoveel woorden. Hij laat het effect zien en merkt droogjes op: Dat dinc viel neder up den vloer (A 1269).
De tegenstelling tussen ‘niet gescheurd’ en ‘wel gescheurd’ wordt duidelijk als we de Glossa Ordinaria - verklarende aantekeningen bij de Vulgaat, de Latijnse
| |
| |
vertaling van de Bijbel - erbij betrekken. De glosse bij Johannes 19:23 geeft onder andere de volgende commentaar: ‘Het onderkleed uit een stuk verbeeldt de eenheid, die door de band van de naastenliefde gesmeed wordt’, Tunica sortita omnium partium significat unitatem, guae charitatis vinculo continetur. De Kerk, het lichaam van Christus, blijft een als alle leden ervan verbonden worden door de naastenliefde. De pastoor verbreekt die eenheid omdat hij ogenschijnlijk een christen is maar in feite, door zijn levenswijze, een antichrist. Omdat hij zijn eigen lusten najaagt, is hij geen voorbeeld van naastenliefde. Zijn overdaad aan eigenliefde staat de verbondenheid door naastenliefde in de weg en omdat hij een antichrist is, verdeelt hij de Kerk intern. Daarvoor krijgt hij de gepaste straf: omdat hij een testikel van de Antichrist is, wordt hem een testikel afgerukt.
| |
Bron van vermaak
John Parker laat in zijn Aesthetics of Antichrist zien dat de esthetica van de Antichrist - waarvan we hierboven maar een detail hebben laten zien - voor de middeleeuwer een bron van enorm vermaak kon zijn. De Tibeertscène lezen tegen het achterdoek van het evangelie en van andere religieuze teksten is ook voor mij een bron van vermaak geweest. Mocht u het niet eens zijn met de bovenstaande interpretatie van de beurs zonder naad, dan hoop ik toch dat u zich blijft afvragen waarom die beurs geen naad heeft. Voor een andere verklaring houd ik me warm aanbevolen.
| |
Geraadpleegde literatuur
• | A.Th. Bouwman, Reinaert en Renart. Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart, Amsterdam, 1991. |
• | R. van Daele, Die burse al sonder naet. Scabreuze elementen in Van den vos Reynaerde, in: R. van Daele, e.a., Literatuur en erotiek. Leuven, 1993, p. 9-64. |
• | A. Dervensis, De Antichristo, beschikbaar op: http://www.documentacatholicaomnia.eu; geraadpleegd op: 2.07.2012. |
• | W.Gs Hellinga, Van den vos Reynaerde. I. Teksten. Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, 1952. |
• | J.D. Janssens, e.a., Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, Leuven, 1991. |
| |
| |
• | F. Lulofs, Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen, Groningen, 1983. |
• | G. Magnus, Moralia in Job, beschikbaar op: http://www.documentacatholicaomnia.eu; geraadpleegd op 2.07.2012. |
• | B. McGinn, De Antichrist. De geschiedenis van tweeduizend jaar aardse verdorvenheid. Oorsprong, betekenis, doel, Baarn, 1996. |
• | J.W. Muller, Van den vos Reynaerde. Exegetische commentaar, Leiden, 1942. |
• | J. Parker, The Aesthetics of Antichrist: From Christian Drama to Christopher Marlowe, New York, 2007. |
• | M. Tweedale (ed.), Biblia Sacra juxta Vulgatam Clementinam, beschikbaar op: http://vulsearch.sf.net/html; geraadpleegd op: 2.07.2012. |
• | J. Voisenet, Bêtes et Hommes dans le monde médiéval. Le bestiaire des clercs du Ve au XIIe siècle, Turnhout, 2000. |
|
|