Tiecelijn. Jaarboek 5 (jaargang 25)
(2012)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
ArtikelHonden in de incunabelen van Gheraert Leeu
| |
Dialogus creaturarum dat is Twispraec der creaturenDe Twispraec is een verzameling van 122 dialogen met een moraliserende strekking. Per dialoog vindt er een (twist)gesprek plaats tussen twee schepselen: planeten, metalen of stenen maar ook dieren en mensen. Niet alle 122 ‘dialogen’ bevatten een dialoog. Ook komen er passages voor waarin slechts één schepsel optreedt. De volgorde is die van Gods schepping volgens het boek Genesis. Voorafgaande aan de dialoog wordt vaak eerst een summiere uitleg gegeven over de twee protagonisten. De dialoog is veelal een amusante anekdote en sluit af met een conclusie in tweeregelig rijm, uitgesproken door een van de twee protagonisten. Hierop volgt een moralistische beschouwing, gebaseerd op citaten uit de Bijbel, van kerkvaders en klassieke autoriteiten. In tien dialogen van de Twispraec spelen honden een rol. Ik bespreek deze dialogen in het kort. De dialogen zijn in het boek van Leeu genummerd van 1 tot en met 122. Ik houd deze nummering aan.Ga naar eindnoot3 Als er verwezen wordt naar fabels uit de Esopus, volsta ik met het nummer van het boek en het nummer van de fabel in dat boek.Ga naar eindnoot4 | |
[pagina 63]
| |
Dialoog 8: de oever en de zeeIn deze dialoog gaat de zee een dialoog aan met de oever. De zee wil de aarde verdrijven, maar de aarde zegt dat hij geschapen is door God en dat hij daarom alle mogelijke inspanningen moet verrichten om de zee te keren. De zee wordt daarop razend en belooft het land dat hij het nooit met rust zal laten. Deze strijd wordt in de dialoog beschouwd als de strijd tussen goed en kwaad. Honden komen aan het eind van de dialoog aan bod. Wolven, die staan voor het kwaad, vragen aan herders hun honden te geven. De herders doen dat waardoor de schapen onbewaakt zijn en door de wolven opgegeten worden. De honden worden vergeleken met predikers van de waarheid. De herders staan voor de prelaten die te wankelmoedig zijn. Zachtmoedige honden zijn slechte honden. De boosheid van de hond wordt juist geprezen om de wolven, lees het kwaad, te bestrijden. Zo zouden ook de prelaten moeten zijn. | |
Dialoog 53: de sterla die een haas gevangen hadEen sterla, een op een kraai lijkende vogel, vangt op een dag een haas. Voordat ze de haas opeet, laat ze hem aan de andere vogels zien. Daaronder zitten grote vogels die de haas van de sterla afpakken, zodat de sterla droevig en hongerig achter blijft. De dialoog eindigt met een fabel. Een wolf vangt een lekker, jong bokje. Het bokje zegt tegen de wolf dat het hem graag, voordat hij het opeet, wil horen zingen, het zal dan voor de wolf dansen. Wanneer de wolf begint te zingen, gaat het bokje dansen. Zodra honden het gerucht horen, verjagen ze de wolf en dwingen hem het bokje achter te laten. Moraal: je moet je goederen goed gebruiken en daar geen ruchtbaarheid aan geven. | |
Dialoog 55: de valk en de haanEen ridder had een jachtvalk waarvan hij veel hield. Op een dag liet hij de valk los. De valk kwam, tot grote droefenis van de ridder, niet meer terug. Dit zag de haan. De jaloerse haan, die ook lekkere hapjes wil in plaats van de hele dag in de modder te scharrelen, vliegt op de hand van de ridder. De ridder snijdt hem onmiddellijk de keel af en lokt de valk met het vlees van de haan terug. De dialoog eindigt met de bekende fabel van de ezel die net als het schoothondje | |
[pagina 64]
| |
door zijn meester vertroeteld wil worden en boven op hem springt, met alle nare gevolgen voor de ezel van dien. De les is dat wij genoegen moeten nemen met wie wij zijn. | |
Dialoog 76: de ooievaar en de apothekerDe ooievaar is volgens de oude wet een onreine vogel, omdat hij een aasvreter is die zich voedt met dode krengen in zee en in de rivieren (Leviticus, 11, 19). Een apotheker vangt een ooievaar. Om hem te reinigen zet hij hem in zijn apotheek, zodat hij gereinigd zou worden door de welriekende kruiden. Maar de kruiden smaken hem niet. Hij loopt stiekem weg onder het voorwendsel dat hij niet langer gebruik kan maken van de kostbare kruiden. Hij hervat zijn oude leventje. Zo doen ook onkuise mensen. Zij blijven volharden in hun onkuise gewoonten. Ze lijken op honden die terugkeren naar hun uitgekotste braaksel en op het varken in de modder. | |
Dialoog 80: de ekster en andere vogelsEen ekster sprak goed Latijn en Nederlands. Ze werd goed verzorgd door een vogelaar. Om hem daarvoor te bedanken, vloog ze naar een groep vogels en sprak vriendelijk met hen. De vogels zeiden dat zij ook Nederlands wilden leren spreken. De ekster zei dat ze dat eerst aan haar leraar moest vragen. Ze vlogen met haar mee. Toen ze bij de vogelaar aangekomen waren, zei de ekster tegen hem dat hij zijn netten moest uitzetten. De vogels verstonden geen Nederlands en vlogen de ekster achterna, rechtstreeks de netten in. De vogelaar verkocht ze allemaal en werd rijk. Na een wijze uitspraak van Salomon volgt een anekdote over een nettenboefGa naar eindnoot5 die een boer met een schaap naar de markt zag gaan om het schaap te verkopen. De nettenboef zei tegen zijn makkers: ‘Willen jullie het schaap hebben dat de boer bij zich heeft?’ Dat wilden ze wel en hij vertelde zijn makkers dat de boer op drie plaatsen zou passeren. Elk van hen moest aan de boer vragen of hij zijn hond wilde verkopen. De boer zei steeds dat het geen hond, maar een schaap was. Op het laatst begon hij te twijfelen. De les is dat men niet alles moet geloven wat er gezegd wordt. Hierna volgt dan nog een fabel over muizen die een kat een bel aan willen binden, zodat ze hem | |
[pagina 65]
| |
kunnen horen aankomen. Maar geen van de muizen durft dat, zodat het mooie plannetje niet doorgaat. | |
Dialoog 100: de leeuw als jagerEr was eens een leeuw die goed kon jagen. Hij probeerde, als hij een kudde zag, altijd het beste dier eruit te grijpen. Als het hem niet lukte probeerde hij een ander dier uit de kudde te pakken te krijgen. Dat lukte hem nooit, want de kudde was dan al op de vlucht geslagen. Steeds besloot hij dan boos het jagen voor dat moment op te geven. ‘Nooit moet men wat klein en zeker is laten gaan om wat groot en onzeker is te bemachtigen.’ Dit doen sommige mensen als ze iets beters zien dan ze hebben. Ze komen daarbij vaak bedrogen uit en hebben dan niets. Ze vallen dan als het ware op hun gat tussen twee stoelen. Na deze uitleg komt een passage uit het Oude Testament over koning David, die zo lang zijn zoon leefde, vastte en bad opdat het God zou behagen zijn zoon te laten leven. Toen zijn zoon gestorven was, vroeg hij zich af waarom hij nog langer zou vasten en bidden, want daarmee kreeg hij zijn kind niet terug. Hij stopte met vasten en bidden (II Scimuël, 12, 15-23). Het verband tussen de les in de dialoog en de dood van de zoon van David is dat God David wilde straffen omdat hij steeds meer begeerde en geen genoegen nam met hetgeen hij al van God ontvangen had. De zoon is van de vrouw van de verslagen Hethiet Uria. David had haar tot vrouw genomen (II Samuel, 12, 1-15). Na deze passage volgen een verhaal en een fabel die ook in de Esopus voorkomen. Het verhaal gaat over de nachtegaal en eenjongeman. De nachtegaal leert de jongeman niet bedroefd te zijn over iets wat men verloren heeft. Het verhaal wordt bekend geacht voor het publiek, want het wordt niet verder uitgewerkt. Het betreft het verhaal over het vogeltje en de boer. Een boer vangt een vogeltje omdat het zo mooi zingt. Als het vogeltje gevangen is, weigert het te zingen. De boer dreigt het op te eten, maar het vogeltje belooft hem drie lessen te geven als hij het vrijlaat. De boer laat het vrij en het vogeltje geeft hem de drie beloofde lessen: ‘De eerste les is dat u niet alles moet geloven wat men zegt, in het bijzonder wat niet met de waarheid overeenkomt. De tweede: wat u toebehoort, moet u goed bewaren. De derde: om verloren dingen die u niet terug kunt krijgen, moet u niet bedroefd zijn’ (Esopus, VIII, 6). | |
[pagina 66]
| |
De fabel gaat over een hond die met een stuk vlees over een plank loopt die overeen riviertje ligt. In het water ziet hij zijn spiegelbeeld en hij denkt dat hij een andere hond met een stuk vlees in zijn bek ziet, Als hij zijn bek opent om het stuk vlees van de andere hond afte pakken, valt zijn stuk vlees uit zijn bek in het wateren heeft hij niets meer. De les is dat mensen uit begerigheid vaak kiezen voor iets beters, waarbij zij hetgeen ze hebben, versmaden en uiteindelijk met lege handen komen te staan (Esopus, I, 5). De dialoog wordt afgesloten meteen verhaal overeen dienstmeid die van de vrouw des huizes melk moet verkopen. Lopend langs een gracht bedenkt ze dat ze van het geld van de verkochte melk een kip kan kopen die veel kuikens krijgt. De kuikens zou ze later, als ze groot zijn, als kippen verkopen en van dat geld zou ze biggen kunnen kopen om ze later als ze groot zijn als varkens te verkopen. Dit patroon herhaalt zich met schapen en ossen. Als ze dan eenmaal rijk zou zijn, zou ze met pracht en praal een rijke man kunnen trouwen en dus nog rijker worden. Aldus fantaserend doet ze alsof ze een paard de sporen geeft. Ze struikelt en verliest zo de melk waardoor ze niets meer heeft. | |
Dialoog 106: de hond en de wolvenEr was eens een grote, sterke hond, die door met wolven tevechten en ze met blaffen te verjagen, voorkwam dat ze bij hem in de buurt kwamen. De wolven hielden een beraad om te bespreken hoe ze van de hond af konden komen. | |
[pagina 67]
| |
Ze bedachten een list. Ze zouden de hond vragen om hun koning te worden. Twee oude wolven gingen naar hem toe. De domme hond voelde zich gevleid en ging met de twee wolven mee om zich te laten kronen. Toen ze bij de roedel wolven aankwamen, werd hij door de wolven tot op het bot verscheurd. De les in deze dialoog is dat men niet snel geloof moet hechten aan beloften en smeekbeden. Ook hier volgt weer een fabel uit de Esopus: ‘de dief en de hond’ (Esopus II, 3). Een dief wilde 's nachts bij een rijke man inbreken. De hond begon te blaffen. De dief gaf de hond een stuk brood om hem te laten zwijgen, maar de hond weigerde dat, omdat hij bedacht dat als de dief het huis zou leeg halen, hij dan ook geen eten meer zou krijgen. Toen de dief het huis inging, zweeg de hond, maar zodra de dief in het huis was, begon de hond zo hard te blaffen dat de dief moest vluchten. De les is dat men goed moet opletten waarom men iets krijgt, maar ook dat als wij wat geven, wij goed moeten weten aan wie we iets geven. | |
Dialoog 115: over de veldezel en het wilde varkenEen veldezel en een wild zwijn treffen in een bos een heer aan en vragen hem om recht te spreken. De heer vraagt waarover hij een uitspraak moet doen. De ezel zegt dat zijn baas hem bedriegt, omdat hij een klein hondje heeft dat hij vertroetelt met lekkere hapjes en dat het hondje ook bij hem in bed mag slapen. Zijn baas heeft de ezel nog nooit vriendelijk behandeld en hij moet hard voor hem werken zonder dat daar iets tegenover staat. De heer antwoordt de ezel dat hij, als hij graag gezien wil worden, schoon moet zijn en zich niet met stront moet bevuilen. Zijn baas houdt van het hondje omdat het schoon is. Het varken klaagt dat zijn baas van een nachtegaal houdt, omdat deze zo mooi zingt. Als hij of zijn makkers dat proberen, dan wil zijn baas er niet naar luisteren. De heer zegt dat dit komt omdat de nachtegaal nu eenmaal beter zingt dan een varken. Toen de ezel en het zwijn dit vernamen, zijn ze beschaamd afgedropen. De moraal van deze dialoog is dat we beschaafd en oprecht moeten zijn en dat we, willen wij graag gezien en gehoord worden, alleen maar deugdelijke en vriendelijke woorden moeten zeggen. De klacht van de ezel roept de herinnering op aan de fabel over het schoothondje en de werkezel (Esopus, I, 17). De fabel wordt hieronder in de paragraaf over de Esopus besproken. | |
[pagina 68]
| |
Dialoog 117: de aap en de dasIn deze dialoog komt de hond voor als jachthond op dassen. Als een das door een mens of een hond benaderd wordt, maakt hij zich groot door zijn haren overeind te zetten, waardoor hij niet verwond wordt door de slagen van de mens of de beten van de hond. Na de uitleg over de vijandschap tussen de vos en de das, onder andere over het in bezit nemen van dassenholen door vossen, en de winterslaap van de das, begint de dialoog tussen de aap en de das. Een aap vroeg aan een das hem honderd marken te lenen voor een handelsreis over zee. De aap komt echter niet meer terug en de das weet dat hij bedrogen is. Een buffel en een stier, die borg stonden voor het geleende bedrag, weigeren in een rechtszaak de honderd mark te betalen. Zij mishandelen na afloop de das. Hierna volgen enkele wijze uitspraken en de fabel over een geit die moest jongen. De geit vraagt en vindt onderdak bij een andere geit. Als de geitjes geboren zijn, vertikt de moeder het om het hol van de gastvrije geit te verlaten en bedreigt haar. Een dergelijke fabel komt ook in de Esopus voor, zij het dat de geiten daar twee teven zijn (Esopus, I, 9). Ook de bekende fabel van de wolf en de kraanvogel wordt aangehaald (Esopus, I, 8). De moraal is steeds dat men mensen niet te snel moet geloven. | |
Gheraert Leeus Dye hystorien ende fabulen van Esopus (1485)De editie van Leeu van de Esopus die in 1485 verscheen, is een vertaling van de tweede herdruk van Julien Macho's Esope uit 1484.Ga naar eindnoot6 Naast deze Franse bron gebruikte Leeu bovendien een editie van Knoblochtzer die in Straatsburg verscheen rond 1481. Het betrof hier de Latijnse tekst van Heinrich Steinhöwel.Ga naar eindnoot7 In de Esopus zijn de fabels voor het eerst gecombineerd met een uit 28 episoden bestaande levensbeschrijving van Esopus. Na deze uitgebreide biografie van de legendarische fabelverteller (zie artikel van Willem van Bentum elders in dit jaarboek) volgen acht boeken met fabels en verhalen. In negentien fabels en in drie verhalen komen honden voor. | |
De hond en het schaap (I, 4)Een hond eiste van een schaap een stuk brood op, dat hij aan hem geleend zou hebben. Het schaap zei dat hij dat nooit van hem gekregen had. De hond | |
[pagina 69]
| |
daagt hem daarop voor de rechter en roept een wolf, een wouw en een sperwer op als getuigen. Alle drie bevestigen ze het verhaal van de hond. De rechter besluit dat het schaap direct de schade moet vergoeden. Om aan zijn verplichting te kunnen voldoen, moet hij zijn wintervacht verkopen. De les is dat hebzuchtige mensen door hun slechtheid en bedrog het arme volk te gronde richten. | |
De hond en het stuk vlees (I, 5)Deze fabel is hierboven behandeld (dialoog 100, ‘de leeuw als jager’). | |
Twee teven (I, 9)Ook deze fabel is hierboven besproken (dialoog 117, ‘de aap en de das’). | |
De ezel en het kleine hondje (I, 17)Een ezel klaagt dat hij van zijn baas altijd maar hard moet werken, terwijl een hondje, dat niets anders doet dan vriendelijk zijn voor zijn baas en zijn huisgenoten, altijd door zijn baas vertroeteld wordt. De jaloerse ezel besluit om het hondje te imiteren en springt, als zijn baas thuis komt, tegen hem op en begint hem te kussen en te bijten. De geschrokken baas roept zijn knechten om hem te ontzetten en de arme ezel krijgt een flink pak ransel. De moraal is dat je nooit iets moet doen wat je niet kan. In dialoog 55, ‘de valk en de haan’ en in dialoog 115, ‘de veldezel en het wilde varken’, worden toespelingen gemaakt op deze fabel. | |
De hond en de dief (II, 3)Deze fabel is besproken in dialoog 106, ‘de hond en de wolven’. | |
Een oude hond en zijn baas (II, 7)Een heer had een hond die zeer bekwaam was in het jagen. Toen hij oud geworden was, kon hij niet meer rennen en liet hij een haas ontsnappen. Zijn baas | |
[pagina 70]
| |
slaat hem daarvoor en de hond beklaagt zich. Toen hij jong was, had hij hem zeer goed gediend, maar nu hij oud geworden is, wordt hij mishandeld. De les die hieruit getrokken moet worden is dat je moet beseffen dat je oud wordt en dat je tijdens je jeugd je leven zo moet inrichten dat je niemand nodig hebt als je oud geworden bent. | |
De wolf en Reynaert de vos (III, 6)Een wolf had een grote buit verzameld en wilde daar lekker van gaan eten. Reynaert was daar jaloers om en bezocht, om daar ook van te kunnen profiteren, de wolf in zijn hol. De wolf had hem door waarover Reynaert zeer boos werd. Hij ging naar een herder en wees hem het hol van de wolf. De herder stak de wolf dood met een speer en Reynaert deed zich te goed aan debuit van de wolf. Maar toen hij uit het hol kwam, werd hij door honden gegrepen en verscheurd. Les: wie kwaad doet, zal aan het kwaad ten onder gaan. | |
De wolven en de schapen (III, 13)De schapen waren in een grote oorlog met de wolven verwikkeld. Omdat de wolven oppermachtig waren, zochten de schapen steun bij dehonden. Hierna wonnen de schapen dankzij dehonden. Dewolven zonden daarop een afgezant naar de schapen met het verzoek om de honden aan hen uit te leveren in ruil | |
[pagina 71]
| |
voor eeuwige vrede. De schapen stemden daarmee in op voorwaarde dat de wolven hun jongen aan hen zouden geven. De wolven doodden de uitgeleverde honden. Toen de jonge wolven groot geworden waren, vielen ze ondanks de afspraken van hun voorvaders de schapen aan en verslonden ze. De conclusie is dat men goede beschermers nodig heeft die men niet in de steek mag laten. De fabel eindigt met twee tegeltjeswijsheden: ‘Vrient ter doot, vrient ter noot’ en ‘Vrient achter rugghe, dat is sekerlijcken een vaste brugghe’. | |
De wolf en de hond (III, 15)Toen een wolf een hond ontmoette, viel het hem op dat de hond zo vet was en er goed uitzag. De hond legde uit dat hij het huis van zijn baas goed bewaakte en daarvoor goed te eten kreeg. Dat wilde de wolf ook wel en hij ging met de hond mee naar het huis. Onderweg viel het hem op dat de nek van de hond kaal was. De hond zei hem dat hij overdag werd vastgebonden en 's nachts werd losgelaten om het huis te bewaken. Toen de wolf dit hoorde, zag hij af van zijn voornemen om bij de hond in te trekken. Hij wilde vrij en onafhankelijk zijn. De fabel eindigt ook nu weer met een tegeltjeswijsheid: ‘Hier om ist datmen om alle der werelt rijcdomme, fijn van goude, eyghen vrydomme te recht niet coopen en soude.’ | |
Het schaap en de raaf (IV, 19)Toen een raaf eens rustte op de rug van een schaap, zei het schaap tegen de raaf dat hij niet op de rug van een hond moest uitrusten. De raaf antwoordde dat hij heel goed wist met wie hij praten kon, omdat hij oud en slecht was. Het lag nu eenmaal in zijn aard om de onschuldigen te benadelen en de slechten te helpen. De les is dat er veel mensen zijn die van nature niets anders doen dan de onschuldigen en eenvoudigen te benadelen. | |
De vos Reynaert en de kat (V, 5)Reynaert de vos ontmoette eens een kat. Ze raakten aan de praat en vertelden elkaar wat ze aan vaardigheden in huis hadden. De kat zei dat ze alleen maar | |
[pagina 72]
| |
een beetje kon springen. Reynaert minachtte de kat en pochte dat hij een zak vol kunsten met wel duizend bekwaamheden en vaardigheden ter beschikking had. Ondertussen kwam een man te paard met honden aangereden. Reynaert stelde de kat voor om samen te vluchten. De kat antwoordde dat dit niet nodig was en sprong in een boom en de vos werd door de honden gegrepen en gedood. De kat in de boom hekelde de opschepperij van de vos. De fabel eindigt met de waarschuwing dat de wijzen niet laatdunkend moeten doen over de eenvoudigen. | |
De wolf die een visser geworden was en de vos (V, 9)In deze ongebruikelijk lange fabel - eigenlijk zijn het er twee - komen honden voor in een stoet dorpelingen die de wolf opjagen, nadat hij door Reynaert bedrogen is. Reynaert leert de altijd hongerige wolf vissen. Hij raadt hem aan om met een mand, vastgebonden aan zijn staart, door een rivier te waden. De vos zegt dat hij er vissen in zal jagen, maar gooit de mand vol met stenen. Uiteindelijk kan de wolf niet meer verder. Reynaert zegt hulp te gaan halen om de mand ‘met vis’ te legen. In werkelijkheid verraadt hij de wolf aan een groep dorpelingen, die de wolf ernstig toetakelt. De wolf ontsnapt na een flink pak slaag, omdat hij zijn staart van de mand weet los te trekken. In dezelfde fabel komt het verhaal van de zieke leeuw voor die, om te genezen door Reynaert wordt aangeraden de huid van een wolf om zich heen te wikkelen. Een soortgelijk verhaal komt ook voor in de Ecbasis captivi, in de Ysengrimus (boek III) en in de Roman de Renart (Renart medetin). In de Esopus is het aanvankelijk de wolf die de koning aanraadt om een vossenhuid op zijn buik te binden. De vos, die het advies van de wolf aan de koning heeft gehoord, raadt de koning aan om een wolf met een korte staart te villen en zich in de nog warme huid te wikkelen. Aldus geschiedt. Als de vos de gevilde wolf ziet, bespot hij hem. De wolf houdt wijselijk zijn mond. De les uit deze fabel is dat wanneer men gekwetst is, men geen wraak moet nemen door verraderlijke of lasterlijke woorden. Ook moet men bedenken dat wie een kuil graaft voor een ander daar vaak zelf invalt. | |
De slechte en jaloerse hond (V, 11)Een kwaadaardige hond belette ossen om in een stal te komen om hooi te eten. De ossen zeiden tegen hem dat hij heel slecht was, omdat hij afgunstig | |
[pagina 73]
| |
was op iets wat voor hem niet nuttig en noodzakelijk was: hij at immers geen hooi. Uit een ander voorbeeld blijkt hoe kwaadaardig de hond was. Nadat hij zich volgevreten had, nam hij de kluif mee, zodat een andere hond daar niet op kon kluiven. De les is dat we het gezelschap van afgunstigen moeten vermijden. Er wordt verwezen naar de val van Lucifer, die vanwege zijn hoogmoed en afgunst uit de hemel is geworpen. | |
De wolf en de hond die verhongerd was (V, 12)Een hond die de schapen van een rijk man tegen de wolf beschermde, kreeg weinig te eten. De wolf raadde de hond aan om, als hij een lam gegrepen had, achter hem aan te hollen en te doen alsof hij het lam niet van de wolf kon afpakken vanwege zijn lichamelijke zwakte. Wanneer de schaapherder zou zien dat de hond zo afgezwakt was, zou hij zijn meester aanraden de hond meer eten te geven. Zo gezegd, zo gedaan en de hond kreeg voortaan zo veel brood en soep als hij op kon. Dit herhaalt zich nog een keer. Als de wolf voor een derde keer de truc met de hond wil uithalen, weigert de hond dat. Hij raadt de wolf aan 's nachts naar de voorraadkelder van zijn meester te gaan en zich daar te goed te doen aan brood, vlees en wijn. De wolf doet dat. Hij vreet zich vol, wordt dronken en begint te zingen. Zodra de honden de wolf horen zingen en janken beginnen ze te blaffen en slaan de knechten hem dood. De lessen uit dit lange verhaal zijn dat absolute gierigheid nooit goed is en dat men niet iets tegen zijn natuur in moet doen, zoals de wolf deed die zich bezatte en daarom doodgeslagen werd. | |
De wolf en de vos (V, 14)In dit verhaal leert de wolf een zoon van Reynaert hoe hij moet jagen. Nadat hij zijn lessen heeft geleerd, denkt de jonge vos dat hij genoeg weet en gaat hij, tegen het advies van de wolf in, weer naar huis. Het loopt, zoals valt te verwachten, verkeerd af met de jonge vos. Net zoals zijn peetoom, de wolf, grijpt hij een paard, een merrie, bij haar snuit om haar op te eten. De fout die de jonge vos maakt is dat de wolf niet een paard maar een veulen greep. De merrie is veel te sterk voor de jonge vos en sleept hem mee naar de herders die hem doden. In het verhaal komen honden voor die koeien en varkens bewaken. De jonge vos | |
[pagina 74]
| |
leert van de wolf dat hij uit moet kijken voor honden. De conclusie is dat niemand zichzelf meester moet noemen, tenzij hij eerst gestudeerd heeft en alles weet wat voor hem noodzakelijk is. | |
De hond, de wolf en het schaap (V, 15)Een grote, sterke hond bewaakte een kudde schapen. De wolven waren zo bang voor hem dat de herders rustig konden slapen. Toen de hond stierf van ouderdom, was het gedaan met hun nachtrust. Een schaap dat hen daarover hoorde klagen, stelde hen voor om haar te verkleden met de huid van de gestorven hond. Zo gezegd, zo gedaan. Toen een wolf op een dag een lam gegrepen had, liep het schaap verkleed met de huid van de hond, achter de wolf aan. De wolf vluchtte en bescheet zich driemaal. In de achtervolging bleef de huid echter vasthaken aan een doornige struik, waardoor de wolf zag dat het een schaap was. Het schaap zei dat het de wolf voor de gek wilde houden, maar de wolf zag daar de lol niet van in, wurgde het schaap en vrat het op. De les is dat je goed moet uitkijken wie je voor de gek houdt en hoe en dat je dat vooral niet moet doen met iemand die verstandiger en sterker is. | |
Twee honden (VII, 6)Er waren twee honden: de ene blafte nooit, maar beet de mensen, de ander blafte altijd, maar beet nooit. Toen hun baas dat merkte, bond hij de bijtende hond een bel om zijn nek. De gemene hond beschouwde zich toen beter dan de andere honden. Een oude, wijze hond verweet hem dat hij dwaas en onverstandig was. Hij kreeg de bel niet omgehangen vanwege zijn verdiensten, maar vanwege zijn valsheid. Mensen die zich verheugen in hun oude zonden en daar trots op zijn, lijken op die valse hond. | |
De apin en haar twee kinderen (VII, 25)Een apin had twee jongen. Het ene had ze lief, het andere haatte ze. Toen op een dag jachthonden haar achterna zaten, nam ze het geliefde aapje in haar | |
[pagina 75]
| |
armen en sprong het gehate aapje op haar rug. Omdat ze tijdens de vlucht last had van het geliefde aapje, wierp ze het weg. Vanaf dat moment ging ze meer van het gehate aapje houden dan ze ooit van het geliefde aapje had gedaan. De moraal is dat wat men soms verwerpt, wel eens dierbaarder wordt dan wat men te voren als het meest geliefd beschouwde. | |
Ware vriendschap (VIII, 1)In een lang verhaal, het zou te ver voeren om dit hier te bespreken, leert een vader zijn zoon om deugdelijk te leven en zijn vrienden goed te kiezen. ‘Pas er voor op, lieve zoon, dat de mier niet verstandiger is dan jij. Zij verzamelt in de zomer waar ze in de winter van leven moet. Slaap niet langer dan de haan, die toch leiding moet geven aan negen vrouwen, terwijl jij er maar aan één leiding moet geven. Ook de hond die nooit vergeet wat men voor hem doet, moet niet edeler zijn dan jij.’ De les is uiteindelijk dat men in nood zijn vrienden pas goed leert kennen. | |
Het jagen en de valkenjacht (VIII, 11)In het tweede, lange verhaal van boek acht geneest een arts een krankzinnige door hem vijftien dagen lang zonder eten en drinken in een poel vast te binden. Als de zieke man weer aan de beterende hand is, ziet hij aan de poort een jongeling op een paard met twee honden en een valk. Omdat hij alles vergeten is wat hij voor zijn ziekte had geleerd, vraagt hij aan de jongeling wat het voor dieren zijn en waar ze voor dienen. De jongeling geeft geduldig antwoord op alle vragen. Op de vraag hoeveel de verkoop van gevangen vogels hem per jaar oplevert, antwoordt de jongeling dat dit vier goudstukken zijn. Als hij hoort dat het houden van een paard, twee honden en een valk hem per jaar vijftig goudstukken kost, raadt hij de jongeling aan om zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken, voordat de arts thuiskomt. Hij zou als de gekste van allemaal onmiddellijk in de poel vastgebonden worden. De conclusie is dat de inspanning van het jagen en de valkenjacht de allergrootste zottigheid is die er bestaat, tenzij het soms gedaan wordt door de zeer rijken ter wille van oefening en tijdverdrijf. | |
[pagina 76]
| |
Enkele monsters en wonderlijke dieren (VIII, 12)In dit verhaal wordt een monster beschreven waarvan de romp lijkt op die van een hond. | |
De bisschop, de priester en zijn hondje (VIII, 13)Een dorpspriester heeft een hondje waarvan hij erg veel houdt. Als het sterft, begraaft hij het op het kerkhof. Wanneer de bisschop dat verneemt, ontbiedt hij de priester in zijn paleis in de hoop daar een slaatje uit te slaan. De priester weet dit en neemt honderd goudstukken mee. Wanneer de priester veroordeeld is en in een kerker wordt opgesloten, zegt de priester dat het schrandere hondje in zijn testament honderd goudstukken heeft nagelaten aan de bisschop en dat hij het daarom op het kerkhof tussen de mensen heeft begraven. De bisschop keurt het testament en de begrafenis goed en nadat hij het geld ontvangen heeft, verleent hij de priester absolutie voor zijn misdaad. | |
De vos en de haan (VIII, 14)Het achtste en laatste boek eindigt met een fabel. Een vos veinst tegenover een haan die in een boom zit, dat tot eeuwige vrede tussen alle dieren is besloten en dat hij gerust naar beneden kan komen om dit heugelijk feit met de vos te vieren. De haan, die de sluwheid van de vos doorheeft, zegt verheugd te zijn en rekt zich uit alsof hij in de verte iets ziet. Als de vos vraagt wat hij ziet, zegt de haan dat hij twee honden met hun tongen uit hun bek ziet komen aanhollen. Ze komen waarschijnlijk de vrede aan hen melden. De vos begint van angst te beven en slaat op de vlucht. Als de haan vraagt waarom hij zo bang is - het is immers vrede - zegt de vos het te betwijfelen of de honden dit al weten. De bedrieger bedrogen. | |
Tot besluitEr komen in de Twispraec en in de Esopus 32 fragmenten voor waarin honden een rol spelen. In de Twispraec zijn dit waakhonden (vijfmaal), eenmaal | |
[pagina 77]
| |
een jachthond en zesmaal honden in het algemeen, waaronder tweemaal het schoothondje in ‘de werkezel en het hondje’. Eén keer in dialoog 55, ‘de valk ende haan’, en één keer in dialoog 115, ‘de veldezel en het wilde varken’. In de Esopus gaat het ook om waakhonden (zesmaal), jachthonden (zevenmaal) en overige honden (negenmaal) waaronder twee schoothondjes in ‘de werkezel en het hondje’ en in ‘het hondje en de dorpspriester’. Het onderscheid tussen waakhonden en herdershonden is niet goed te maken. Hoewel honden genoemd worden in de fabels waarin herders en schapen een rol spelen, zijn het grote, sterke honden die de kuddes tegen wolven beschermen. Het zijn geen herdershonden die kuddes drijven. De connotatie van de hond is over het algemeen positief. De honden zijn trouw, groot, sterk, dapper, aanhankelijk en laten zich over het algemeen niet in de luren leggen. In de Twispraec zijn in vier fragmenten honden negatief beschreven. Het betreft de hond die zijn eigen kots opeet en vergeleken wordt met de mens die volhoudt in zijn onkuise gewoonten. De hond die vanwege zijn hebzucht het vlees van een andere hond wil afpakken - in werkelijkheid van zijn spiegelbeeld in het water - heeft ook geen positieve connotatie. De domme, ijdele hond die overgehaald wordt om zich tot koning van de wolven te laten kronen, is geen lichtend voorbeeld. De teef die gebruik maakt van het huis van een andere teef om haar jongen ter wereld te brengen en daarna degastvrije teef niet meer in het huis toelaat, behoort eveneens tot de categorie afkeurenswaardige honden. | |
[pagina 78]
| |
In de Esopus treffen we ook vier fragmenten aan waarin de hond negatief wordt afgeschilderd. Het betreft het fragment over de hond die van een schaap een stuk brood opeist dat het schaap nooit van hem geleend had, en twee fabels met honden die ook in de Twispraec voorkomen: De hond en het stuk vlees en De twee teven. In Twee honden komt een valse hond voor die niet blaft maar bijt. Als we de voorafgaande artikelen over de honden in Van den vos Reynaerde, Reynaerts historie, het bestiarium van Jacob Van Maerlant en de encyclopedie van Bartholomeus Anglicus betrekken bij dit besluit, kunnen we concluderen dat honden in de middeleeuwen voornamelijk nuttige dieren waren. Ze werden ingezet als waakhond, jachthond, maar ook als huisdier om mee te spelen en te vertroetelen. Het valt op dat de honden in de Twispraec en de Esopus beter zijn uitgewerkt dan in Reynaert I en Reynaert II en in het werk van Van Maerlant en Bartholomeus. De honden worden in de Twispraec en de Esopus sprekend opgevoerd, gaan dialogen aan en maken ons al sprekend deelgenoot van hun overwegingen. In RI en RII spelen de honden een bijrol en nemen niet deel aan de dialogen. Van Maerlant en Bartholomeus beschrijven met de kennis van toen, de honden wetenschappelijk. Er is al eeuwenlang niets nieuws onder de zon. Ook tegenwoordig worden aan honden bepaalde eigenschappen toegekend en worden zij als gezelschapsdier, waakhond, jachthond, herdershond, maar ook als blindengeleidehond en politiehond gefokt en getraind. Deze trouwe viervoeters zijn nog steeds onze beste maatjes, maar het blijft oppassen, want ‘Een hont en bijt niet, die veel bast; Maar een die swijght, zeer licht verrast’.Ga naar eindnoot8 | |
IllustratiesDe houtsneden komen uit de vierde Franse editie van Julien Macho, Mathias Huss, Esope, 9 april 1486. De incunabel wordt bewaard in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen, signatuur: 10. G. 1. |
|