Tiecelijn. Jaarboek 5 (jaargang 25)
(2012)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||
Artikel‘Canis dats in dietsch .i. hont'’
| |||||||||
De hond in Der naturen bloemeOnder het lemma ‘canis’ treffen we de informatie over de hond aan. Van Maerlant opent zijn beschrijving met een verwijzing naar Jacobus van Vitry. Honden - zo lezen we bij Van Maerlant - zijn dieren die men van alles kan leren. Hoewel ze graag slapen, zijn het goede wakers die dieven buiten het huis houden. Iedereen mag hen graag. Ze verliezen vaak hun leven bij het beschermen van hun meester. Er zijn verhalen bekend, waaronder die van de heilige Ambrosius, over honden die hun meester hebben gewroken. Bij Plinius en Solinus staat beschreven dat de koning van AlbaniaGa naar eindnoot2 aan Alexander de Grote een hond stuurde, groter dan men ooit gezien had. Alexander de Grote was zeer verbaasd over die grote hond en bracht hem everzwijnen en beren. De hond negeerde hen en bleef stil liggen, alsof hij geen trek had in deze prooi. Hierop gaf Alexander het bevel de hond te doden. Toen de koning van Albania dit hoorde, stuurde hij Alexander nog zo'n hond en gaf hem het advies de hond op de proef te stellen met leeuwen. Alexander liet een leeuw los die onmiddellijk door de hond werd verscheurd. Een olifant overkwam hetzelfde. Jacobus van Vitry schrijft dat sommige honden moordenaars en dieven kunnen herkennen aan hun geur. Deze honden, zo staat te lezen in verschillende boeken, zijn gevoed met vrouwenmelk en afgericht op mensenbloed. Er zijn drie soorten honden. De edelste zijn lange honden die hoog op hun poten staan en hard kunnen lopen. Dit zijn goede jachthonden, maar ze kun- | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
nen niet blaffen. Aan deze beschrijving voegt Van Maerlant een moralisatie toe. Hij vergelijkt deze niet blaffende honden met de steeds machtiger wordende edelen die de kerkelijke goederen beheren, waar Christus zijn bloed voor vergoot. Deze jachthonden die niet blaffen zijn vergelijkbaar met de edelen die niet prediken. Zij voorzien met roven in hun onderhoud en het verleiden van vrouwen is voor hen het allerbelangrijkste doel. De tweede soort honden zijn de brakken, honden met lange, afhangende oren. Ze ruiken heel goed en kunnen het wild goed afmatten, ook al zijn ze niet zo snel. Sommige kunnen zo goed ruiken, dat ze een eenmaal opgesnoven spoor in het bos niet kwijtraken. De derde soort zijn de huishonden; ze worden niet hoog aangeslagen, maar ze maken zich dag en nacht nuttig als waakhond. Plinius schrijft dat honden iemand sparen die ze op de grond zien zitten. Van Maerlant vindt het redelijk dat iemand die zich vernedert voor iemand die. hem kwaad wil doen, niet aangevallen wordt. Honden worden, na een draagtijd van zestig dagen, blind geboren. De reu is vanaf de achtste maand geslachtsrijp, de teef na zeven maanden. Sommige honden worden vijftien, andere twintig jaar oud. Omdat ze zo hitsig zijn, kleven ze bij het paren aan elkaar vast. Het beste jong is het jong dat het laatste gaat zien, of waar de teef het meest van houdt. De meeste pasgeboren honden blijven twaalf dagen blind, sommige drie maanden. Dolle honden geneest men door uitwerpselen van een kapoen door hun voedsel te mengen. Wie door een dolle hond gebeten is, geneest door de wortel van de hondsroos te eten. Als een gewonde hond begint te janken, vallen andere honden hem aan en bijten hem dood. Als ze een jaar oud zijn, beginnen ze hun poten op te tillen bij het pissen. Ze genieten ervan hun scherpe neus te gebruiken en besnuffelen elkaar onbeschaamd van achteren. De reu van de jachthond leeft tien jaar, de teef twee jaar langer. Bij al wat leeft, op de jachthonden na, leven de mannetjes langer dan de vrouwtjes. Aristoteles zegt dat zieke honden gras of ander kruid eten en de kwade sappen uitbraken. Honden kunnen volgens sommigen niet zonder mensen leven. Honden verzorgen hun wonden met hun tong. Als hij de wond niet met zijn tong kan bereiken, likt hij aan zijn poot en bestrijkt daar de wond mee. In het boek van de oude filosofen wordt een merkwaardig experiment beschreven. Een epilepticus kan genezen als hij een ongespeend hondenjong op zijn borst legt. Vaak betekent dit zijn redding, maar de dood van het hondje. Een reu zal | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
een teef niet bijten, tenzij hij gedwongen wordt: zo is het bij alle dieren. Van Maerlant heft hier weer zijn moraliserende vingertje: wie vrouwen niet spaart, is de naam van man niet waard! Honden bevuilen gewoonlijk schone plaatsen. Van Maerlant besluit met de waarschuwing dat schoenen van hondenleer goed tegen jicht zijn, maar dat honden, als ze dit ruiken, hun poot optillen om ertegenaan te pissen. Tot zover Jacob van Maerlant. | |||||||||
Honden in Van de proprieteyten der dinghenDit encyclopedische werk is opgedeeld in negentien boeken, waarin de hele schepping de revue passeert. Bartholomeus behandelt in boek 18, De animalibus (over dieren), de hond. Hij doet dit in drie hoofdstukken. In hoofdstuk 24 behandelt hij de hond (canis,) in hoofdstuk 25 de teven (canicula) en in hoofdstuk 26 de j onge honden (catuli). Het zou te ver voeren om alle 402 kolomregels hier te behandelen. Ik volsta met enkele opmerkelijke zaken. Van de proprieteyten der dingben is dankzij de inspanningen van leden van de Utrechtse werkgroep WEMAL digitaal te raadplegen.Ga naar eindnoot3 | |||||||||
Hond (canis)De hond vindt men ook in Van de proprieteyten der dinghen onder het lemma ‘canis’, een naam die volgens Isidorus, zo zegt Bartholomeus, teruggaat op het Griekse ‘cenes’, wat ‘hont in duutsch’ betekent. De hond is verstandiger dan alle andere dieren, want hij kent zijn naam als men hem roept. Ook door Bartholomeus wordt opgemerkt dat hij zijn heer beschermt tegen dieven. Er wordt aan toegevoegd dat hij het lijk van zijn meester niet in de steek zal laten. Honden weten waar het wild heen is gegaan dankzij hun reuk en ze houden van menselijk gezelschap. Zonder de mensen kunnen ze niet leven. Isidorus zegt ook dat de honden gewoonlijk gekruist zijn met wolven, waarvan wrede honden komen die door sommige mensen ‘lintisti’ (wolfshonden) genoemd worden. In Indië worden koeien in het bos vastgebonden en door tijgers bevrucht. Daar komen wrede honden van die zo sterk zijn dat ze leeuwen en andere sterke dieren op de grond gooien. Bartholomeus verwijst hier naar Isidorus. Plinius zegt dat honden buitengewoon trouw zijn, net zo trouw als paarden. Bartholomeus | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
schrijft dat honden hun baas verdedigen tegen moordenaars en dat ze het lijk van hun baas beschermen tegen vogels en wilde dieren. Ook las hij dat koning Caramentus uit een vervreemd land 200 honden had meegenomen die van een eiland gezet waren, en met hem zeer dapper meevochten. De hond van Jason van Sicilië wilde, toen zijn heer doodgeslagen was, niet eten en bleef bij hem totdat hij stierf van verdriet. En zo gaat het 26 regels door met voorbeelden over trouwe honden. Honden zijn goede jagers. Ze ruiken het wild, sporen het op en waarschuwen met blaffen hun baas. Een hond is na eenjaar geslachtsrijp en draagt zijn jongen tachtig dagen. Honden worden blind geboren. Hoe langer ze worden gezoogd, des te langer blijven ze blind. Ze blijven tussen de zeven en 21 dagen blind. Er zijn mensen die zeggen dat een hondje pas ziet op de twintigste dag als hij als eenling geboren wordt, zijn het er twee dan zien ze op de tiende dag, drie op de elfde dag, enzovoort. Net als Van Maerlant vermeldt Bartholomeus dat het hondje dat het laatst kan zien of dat de moeder het eerst met haar poot aanhaalt het beste hondje is. Aan Aristoteles ontleent Bartholomeus de kennis dat honden niet meer dan twee tanden verliezen en dat hoe jonger de hond is, des te witter en scherper de tanden zijn. De oude honden onderscheiden zich van de jonge door hun zwarte en stompe tanden. Mannetjes zijn eerder geslachtsrijp dan vrouwtjes, windhonden eerder dan andere honden. Het vrouwtje van de windhonden is na twee maanden en veertig dagen geslachtsrijp. De jongen zijn twaalf dagen blind. De reu paart pas weer een maand nadat het vrouwtje geworpen heeft. Dan volgt een opsomming van afwijkende zwangerschapsperiodes die gevolgen hebben voor de duur van de blindheid. Pas als een hond zijn poot kan optillen om te pissen, kan hij paren. Dat gebeurt na zes tot zeven maanden. De windhonden krijgen meerjongen als ze werken dan als ze rusten. De mannetjeswindhonden leven tien jaar. Ze leven korter dan de vrouwtjes, omdat ze werken. Landhonden (brakken?) en huishonden daarentegen leven soms wel twintig of vijftienjaar, zoals Homerus zei. Ook bij Bartholomeus eten honden als ze ziek zijn gras of kruiden en braken dit uit. | |||||||||
Teef (canicula)De teef heeft een langere buik dan de reu en heeft veel tepels die groter worden als ze gedekt is. Opnieuw beschrijft Bartholomeus de blindheid van de pas | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
geboren honden. De teef draagt haarjongen met haar tanden zonder hen pijn te doen. Het meest geliefde jong haalt ze als eerste naar het nest als de jongen te ver van het nest afgedwaald zijn. Ook krijgt het meest geliefde hondje als eerste de tepel. Hierna beschrijft Bartholomeus uitgebreid de menstruatiecyclus en de vruchtbare periode. De teven van de hazewindhonden leven langer dan reuen, omdat reuen veel moeten rennen. Als de teef wil plassen dan tilt ze haar poot niet op, maar gaat op haar hurken zitten. De teef is minder mooi van uiterlijk dan de reu, maar kan beter leren dan het mannetje, vooral als ze jongen heeft. Opmerkelijk is dat Bartholomeus uitgebreid ingaat op de bouw van ‘de edele hond’. Waarschijnlijk beschrijft hij hier de hazewindhond. Een edele hond heeft een lange snuit, lange oren, een brede borst en slanke lendenen. Edele honden hebben slanke, lange poten en een lange staart. Maar er zijn ook andere edele honden die wreed zijn en ingezet worden bij de jacht op herten, wolven en andere wilde dieren. Hij vergelijkt hazewindhonden met huishonden en bespreekt een aantal ziekten van zowel mens als dier waarbij de hond betrokken is. De hond is geil en maakt geen onderscheid tussen moeder of zuster als het op paren aankomt. Als een hond oud wordt, is ze traag en wordt ze door vliegen en dazen (paardenvliegen) geplaagd.Ga naar eindnoot4 Ten langen leste wordt de hond opgehangen of met een steen aan zijn hals in het water gegooid. | |||||||||
Jonge honden (catuli)Ook hier vinden we de vermelding dat jonge honden blind geboren worden met de toevoeging dat de tanden nog klein zijn. Net zoals andere jonge zoogdieren, zoals leeuwenwelpen en panterwelpen, zijn jonge honden gulzig. Daarom is het maar goed dat ze onvolkomen ter wereld komen. Ze zouden de moeder, als ze nog langer in haar buik zaten, doden. Jonge honden werden door de oude geleerden gewaardeerd, want ze waren, als ze nog zogen, zuiver en goed. Ze meenden dat het jonge bloed in staat was vergiftiging tegen te gaan. Net zoals de jonge hondjes aan tepels van de moeder liggen te zuigen, zo lagen ze ook in haar buik. De sterkste heeft de voorkeur van de teef. Men moet ervoor waken dat ze niet te dik worden, want dan worden ze traag. Door hun de melk te onthouden, leren ze sneller. Jonge honden moeten leren het huis te bewaken en te jagen. Door honden overdag in het donker op te sluiten, zijn | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
ze 's nachts feller en zullen zij door hun blaffen dieven verjagen. Een hond die overdag waakt en 's nachts slaapt, is een slechte hond. Dat is ook het geval met een hond die overdag de schapen tegen de wolven beschermt, maar 's nachts de wolven de kans biedt om de schapen in de schaapskooi te kelen. | |||||||||
Tot besluitWe zagen dat honden vooral beschreven werden als nuttige dieren die ingezet worden als jacht- of waakhond. Opmerkelijk is dat een hond als huisdier, om te vertroetelen of om mee te spelen, in de beschrijvingen ontbreekt. De beschrijving van de hond wordt bij Van Maerlant voorzien van moralisaties. Bij Bartholomeus ontbreken deze bespiegelingen. Bartholomeus bespreekt de honden, in tegenstelling tot Van Maerlant, niet systematisch. Het valt bijvoorbeeld op dat Bartholomeus bij de beschrijving van de teven voornamelijk ingaat op de eigenschappen van honden in het algemeen. Zowel Van Maerlant als Bartholomeus verwijzen naar ‘oude filosofen’: Homerus (ca. 800 v. Chr.), Aristoteles (384-322 v Chr.), Plinius (23-79), Solinus (derde eeuw na Chr.), Isidorus (560-636) en Jacobus van Vitry (circa 1160/1170-1240). | |||||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|