Tiecelijn. Jaarboek 5 (jaargang 25)
(2012)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||
ArtikelRoonel en de honden in de
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
in zonde hervallen). Verder eet een hond weinig (dit herinnert ons eraan dat we vraatzucht moeten schuwen). Een hond die in een rivier zwemt met een prooi in zijn mond, laat de prooi vallen voor een vermoede schaduw/weerspiegeling, die hij meer begeert; vandaar de Franse uitdrukking ‘lâcher la proie pour l'ombre’. Dit verhaal komt al veel eerder voor, bij Aesopos. Volgens het dierenboek waarschuwt dit ons voor hebzucht. De allegorese is een woekerend systeem, een zingevingsmachine ten dienste van morele lessen. | |||||||
Het Jachtboek van Gaston PhoebusCirca 1387 schreef Gaston Phoebus (1331-1391) een rijk geïllustreerd jachtboek, het Livre de Chasse. Van de 37 handschriften is dat van Parijs (BnF, ms. Fr. 616) het mooist geïllustreerde.Ga naar eindnoot6 In de eerste helft van zijn boek presenteert hij de ‘natuur’ van ieder beest; in het tweede gedeelte gaat het over de jacht zelve. Ik betrek dit boek er even bij, omdat het enige archeologische informatie over de middeleeuwse honden in Frankrijk bevat. Phoebus besteedt een apart hoofdstuk aan de honden die op vogels (patrijzen, fazanten, kwartels) jagen: zij zijn groot en stevig, en moeten het gevogelte opjagen zodat de valken het kunnen vatten. Deze honden zijn niet geschikt voor de meute, omdat ze te speels zijn en te veel blaffen op ongeschikte momenten. Deze chiens d'oiseau noemt hij ook espaignolz (Spaanse honden) ‘pour ce que cette nature vient d'Espaigne’: omdat deze soort uit Spanje komt. Dat is dan meteen ook de etymologie voor de spaniel (épagneul), kynologisch echter een ander ras dan de cocker spaniel. Wie goed wil leren jagen moet al als kind met honden leren omgaan, elke ochtend hun uitwerpselen oprapen, hun twee keer per dag vers water geven, en om de drie dagen hun nest verversen. De kennel moet groot genoeg zijn, met een voordeur om op jacht te vertrekken, en een achterdeur die uitkomt op een groene, zonnige zone, omheind door palen. De kennel zelf bestaat uit drie delen: het nest, de slaapplaats voor de surveillant, en een ruimte met zes paaltjes waartegen de reuen kunnen urineren. Er moet ook een verwarming met schoorsteen zijn voor het koude seizoen! Honden moeten volgens Gaston Phoebus steeds actief blijven, dus als ze niet gaan jagen moeten de knechten hen uitlaten op hun speelweide. Daarbuiten moeten de honden aan de leiband lopen: dan kunnen ze zelf spontaan en intuïtief de geneeskrachtige kruiden opzoeken, die goed voor hen zijn. Ze moeten ook geborsteld en gekamd worden. | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Tijdens de jacht moet er eerst een speurhond - aan de lijn - vooroplopen om het juiste spoor aan te wijzen. Op een steenworp afstand volgt de lawaaierige meute, ook nog aan de lijn. Daarna geeft de jachtmeester het bevel om de honden los te laten, eerst de honden met de meeste ervaring. Aan het einde van de dag roepen de dienaren de honden met een jachthoorn bijeen, en tellen ze als ze weer aan de lijn gaan. Niet zelden moeten de knechten de volgende dag nog enkele recalcitrante honden gaan zoeken in dorp en bos. In bijna al de miniaturen van het Jachtboek worden honden afgebeeld: ze zijn indrukwekkend groot en stevig, enorm op het angstaanjagende af. In het hoofdstuk over de vos besteedt de auteur aandacht aan de relatie tussen vos en hond: als de vos 's nachts is gaan jagen, laat hij een sterke geur achter, zodat de honden hem de volgende dag kunnen opsporen en volgen tot aan zijn hol, waar hij door wraakzuchtige boeren met schoppen en houwelen wordt uitgegraven en gedood. Nog een woord over de vossenjacht zelf: vossen maken naar verluidt hun holen in de buurt van kippenrennen, konijnenhokken en schaapsstallen. Al dagen voor de jacht moeten knechten, dorpers en lijfeigenen de holen inspecteren en de nooduitgangen dichtmaken met aarde, leem en klei vermengd met heide en takjes. Bij dageraad komt de heer met zijn gevolg de vos opjagen. Als hij gevangen en gedood is, wordt de ‘stinkende’ vos eerst gekookt alvorens zijn vlees aan de meute wordt toegeworpen. Als het regent blijft de vos in zijn hol. In dat geval installeren jagers en boeren hun netten bij de openingen, en stoppen in een ingang een brandende doek, die vooraf met zwavel is ingewreven. Door de rook moet de vossenfamilie zich dan wel naar buiten haasten, recht in de valstrikken. Een das wordt op dezelfde manier opgejaagd! | |||||||
Hondentermen in de Roman de RenartIn de Oudfranse Roman de Renart komen verschillende benamingen voor honden voor, naast het algemene woord chien, wel te verstaan: brachet, gaignon, levrier, limier, lisse, mastin en veltre. Over de term chien is niet veel specifieks te zeggen, behalve dat hij overdrachtelijk ook, zoals nu nog in sommige culturen, voor een ‘ongelovige’ werd gebruikt. Het woord chienaille, dat ook in de Renart voorkomt als aanduiding voor een groep honden, is een dubbelvorm van canaille, en duidde bij uitbreiding (vermenselijking!) ook laakbare, laffe personen aan. | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Naast het woord chien, komt de term mastin het meeste voor. Mastin komt overeen met het modern Franse woord mâtin, en betekent een grote waakhond, die volgens Gaston Phoebus zowel het huis als het vee kan bewaken. Het woord werd in het middeleeuws Frans ook overdrachtelijk gebruikt om een onaangenaam persoon aan te duiden. In zijn Testament (1461) noemt François Villon zijn vijanden ‘traitres chiens mastins’.Ga naar eindnoot7 Steeds weer dat pejoratieve, zodra de gewaardeerde, trouwe hond via metaforiek vermenselijkt wordt: de mens wil niet graag zo slaafs als een hond gevonden worden. Dat is al sinds de oudheid zo. Het frequente gebruik van het woord mastin geeft ook al aan dat we in de middeleeuwen aan een groot, zwaar hondentype moeten denken, ongeveer zoiets als de Mastino Napoletano of de mastiff (merk de etymologische verwantschap). De term brachet is verwant aan het Nederlandse brak. Vanuit het standpunt van de historische taalkunde is het opmerkelijk dat brachet met zijn suffix het bestaan van het woord braque impliceert, en dat desalniettemin het Franse braque pas in de vijftiende eeuw voorkomt - terwijl brachet al rond 1165 wordt gevonden. De afleiding wordt dus veel eerder aangetroffen dan het stamwoord! Hoe dan ook, de brachet is een jachthond, een speurhond, de schrik van de hazen. Een gaignon (of waignon) is een grote, zware dogachtige waakhond, verdediger van boerenerf of hoenderhof. Lelijk en zo groot als een beer, lezen we in de roman Protheselaus van Hue de Rotelande (circa 1185-1190). Je zou wel gek zijn als je van een hazewind een ‘gaignon’ zou willen maken, heet het in de Roman d'Alexandre. Bij uitbreiding betekent gaignon een wreed beest; en nog verder verglijdend: een kwaadaardige mens. Alweer! De lévrier heet zo omdat hij op ‘lièvres’/hazen jaagt. De hazewind dus. Deze snelle hond met zijn lange poten en slank lijf verschilt sterk van de logge, zware molossoïden (bullenbijters) als de mastins, gaignons en andere dogachtigen. De limier of chien de trace is de speurhond, een grote jachthond die herten en everzwijnen opjaagt, en ze zelfs verscheurt als ze zich tegen de meute verdedigen. Wanneer in de veertiende eeuw de Chevalier de la Tour Landry zijn boek schrijft met uiteenlopende aanbevelingen ten behoeve van zijn dochters, geeft hij hun de raad steeds recht voor zich uit te kijken zoals een vrouwelijke speurhond, die strak voor zich uitkijkt zonder haar kop naar links of rechts te draaien. De lisse (modern Frans lice) is een wijfjesjachthond, een teefje dus. En als het woord voor een vrouw wordt gebruikt, is het pejoratief. Net als teef en, in het Engels, bitch. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
De term veltre, met vele varianten zoals vealtre, veautre ..., bestaat nog in het moderne Frans, zij het als een archaïsche jachtterm: de vautre. Dit is een ontzagwekkend grote hond die gebruikt werd om vooral op everzwijnen maar ook op beren te jagen. Het is een zeer agressieve, ‘confronterende’ jachthond met een grote kop. De term molosse wordt pas in de zestiende eeuw aangetroffen. De molossoïde is een grote waakhond, genoemd naar een Grieks-Albanese regio. De mastiff zou ervan afkomstig zijn. In de hondenencyclopedieën worden de molossoïden beschreven als dogachtigen, zoals de dog, de boxer, rottweiler, schnauzer, Leonberger, Sint-Bernard en mastiff.Ga naar eindnoot8 Ze werden ook als oorlogshonden gebruikt. Waarschijnlijk geven rottweilers en mastiffs een benaderend beeld van de middeleeuwse (grotere) hond. In het algemeen zijn er in de Roman de Renart weinig huisdieren (hond, ezel, haan en kippen). Tibert de kat is eerder een grote, wilde of halfwilde boskat. Dit houdt verband met de specifieke essentie van honden: hun onvoorwaardelijkheid. Evolutionistisch gezien hebben de honden in de loop der eeuwen een ongeschreven contract met de mensen aangegaan, hun survival gebaseerd op volledige afhankelijkheid. De katten hebben die relatie maar gedeeltelijk aangegaan, en hebben ook na de middeleeuwen nog een suggestie van onafhankelijkheid of halve wildheid bewaard. | |||||||
Gedeeltelijk antropomorfismeDat de Roman de Renart, en ook Willems Van den Vos Reynaerde, een satire op de maatschappij en een parodie van de ridderliteratuur zijn, is de lezers van Tiecelijn genoegzaam bekend. Ten behoeve van satire en parodie worden, zoals in de fabels (‘in de tijd dat de dieren spraken’), menselijke gedragingen aan dieren toegeschreven. We lezen dus teksten waarin dieren handelen als mensen. Menselijk gedrag wordt op dieren geprojecteerd, hetgeen impliciet een komisch effect kan hebben. Antropomorfisme dus.Ga naar eindnoot9 Deze transfer is echter zelden volledig. En juist het gedeeltelijke van dat antropomorfisme kan een bron van humor zijn.Ga naar eindnoot10 Het geeft immers een rare en verrassende mengeling tussen mens en dier, tussen menselijke en dierlijke dieren, tussen feodaliteit en reinardie. Het bekendste voorbeeld is Renart te paard: de vos is vermenselijkt, maar het paard is een dier gebleven.Ga naar eindnoot11 Zelfs de raaf Tiécelin geeft zijn paard de sporen! | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Ook de behandeling van de hond in de Roman de Renart geeft mooie voorbeelden te zien van dat gedeeltelijk antropomorfisme. In het algemeen kan men een onderscheid maken tussen de collectieve vermelding van honden in een meute, en de individuele, gekarakteriseerde hond, die bij naam wordt genoemd. Daarbij vallen meteen twee dingen op:
Laten we nu de hond per branche bekijken.Ga naar eindnoot12 In het volgend overzicht verwachte men geen samenvattingen. Ik zal alleen de passages bespreken waarin honden een rol spelen. Daarom zullen de branches Ia, VIII en XV hier onbehandeld blijven. | |||||||
Honden in de branchesBranche I: Het procesDeze branche (Li Plait), vermoedelijk geschreven circa 1177, telt 1620 verzen. Deze eerste branche (niet chronologisch de eerste) is de gedeeltelijke en voornaamste bron van Van den Vos Reynaerde van Willem (circa 1250), die in het Comburgse handschrift 3469 verzen telt.Ga naar eindnoot13 Eerst de collectieve vermeldingen in de Franse tekst: in vers 302 (B 318) worden er honden naast wolven genoemd als edele dieren aan het hof van Noble. De honden zijn hier dus min of meer antropomorf. In vers 516 (B 536) komt de hond voor in een paremiologische context: honden stelen het brood van de armen. De hond is hier dus niet vermenselijkt. | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
De enkelvoudige vermeldingen van een hond: in vers 340 (B 357) springen een hond en een wolf op om de vier rouwende kippen, die in zwijm zijn gevallen, weer overeind te helpen. Een metaforisch gebruik vindt men in vers 750 (B 766): Tybert vindt Renart een gaignon. Dus een wreed beest of een kwaadaardige mens, naar keuze op de verglijdende schaal van metaforische uitbreiding en/of vermenselijking. En nu komen we bij de belangrijkste hond uit de Roman de Renart, het in-dividu genaamd Roonel. In vers 411 (B 429) zingt Roonel, om beurten met Brichemer het hert, enkele liturgische keerzangen bij de uitvaart van de kip Copee. Men kan zich de kakofonie voorstellen! In de passage v. 451-468 (B 469-486) wordt Roonel als een bedrieger neergezet. Nadat Couart de haas zich op het graf van de kip Copee heeft gestort, en genezen is van zijn koorts,Ga naar eindnoot14 geeft Roonel aan Isengrin de raad oorpijn voor te wenden en even op het graf van Copee te gaan liggen om zich daarna genezen te verklaren van zijn zogenaamde oorpijn. De Franse auteur voegt hier ironisch aan toe: als het geen geloofspunt was geweest, en als Roonel het niet bevestigd had, zou niemand aan het hof dit geloofd hebben! Dit valse mirakel komt niet bij Willem voor. De verzen 1079-1094 (B 1095-1110) gaan over de biecht die Renart uitspreekt bij zijn neef Grimbert de das. In die biecht vertelt Renart over een belegering van zijn kasteel door Ysengrin met een leger van everzwijnen, koeien, ossen en andere dieren. Om ze te verjagen deed Renart beroep op Roonel en 140 honden. Nadat de honden de belegeraars hadden verjaagd, verzuimde Renart hen te betalen. Iets later (vers 1317 = B 1343), aan het hof, is Roonel, samen met onder anderen Pinte, Chantecler en Ysengrin, een van de dieren die Renart aanklagen. En ten slotte, in vers 1558 (B 1618), wordt Roonel (hier als ‘le mastin’ gekarakteriseerd) genoemd met andere hovelingen die Renart achtervolgen. Het leger wordt aangevoerd door de vaandeldrager. Dit is een slak. Tardif le limaçon (v. 1565-1566)!Ga naar eindnoot15 Dit komische detail staat niet bij Willem. Trouwens geen enkele van de bovenstaande passages is door Willem overgenomen. Met andere woorden: noch Roonel noch de honden uit de eerste branche staan bij Willem. Opvallend. In de Vlaamse Reynaert is er wel het hoofse hondekijn Cortoys, dat Frans spreekt en klaagt over een gestolen worst (v. 99, 114, 122, 125, 253). Cortoys ontbreekt dan weer in de Franse Renart! | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Branche Ib (1190-1195?): Renart als verver en Renart als jongleurIn vers 2503Ga naar eindnoot16 wordt terloops een grote hond genoemd: un grant mastins. Maar wat veel belangrijker is: iets verder wordt Ysengrin door een mastin gecastreerd (v. 2566-2577), zodat hij zijn echtelijke plichten niet meer waar kan maken bij een teleurgestelde Hersent. Hermeline, die haar echtgenoot dood achtte, hertrouwt vrij snel met Poncet, neef van Grimbert. Dat is niet naar de zin van Renart, die zich, vermomd als jongleur, wil wreken. Poncet, vastgestrikt bij het graf van Copee, wordt aangevallen door een boer met vier gaignons (v. 2981), die hem verscheuren. Men kan hierbij stellen dat de honden vaak een instrumentele functie hebben ten behoeve van de listen van Renart. Dat listig gebruik van de honden zullen we verderop nog tegenkomen. Het komt namelijk veel voor dat Renart een situatie zodanig naar zijn hand weet te zetten, dat zijn slachtoffer door anderen mishandeld wordt, meestal door honden. In vers 3148 verwijt de wolvin Hersent Hermeline dat ze zich door elke hond laat bespringen. In branche II is er sprake van paring tussen vos en wolvin. In branche VII wordt er gezinspeeld op geslachtsgemeenschap tussen hond en wolf. | |||||||
Branche II: De haan, de mees, de kat, de kraai - en de verkrachting van HersentWellicht de oudste branche? uit 1174-1177? vermoedelijk geschreven door perrot (vermeld in de latere branche I), die misschien de pierre de saint-cloud is, vermeld in de branches XVI en XXV.Ga naar eindnoot17 Het is een wat incoherente verzameling fabeltjes (Chantecler, de mees, Tibert en Tiécelin) met op het einde de geslachtsgemeenschap van Renart met Hersent de wolvin, de grote narratologische motor van heel de Renartcyclus, de voornaamste aanleiding tot de vijandschap tussen Renart en Ysengrin. In branche II vinden we eerst enkele episodische vermeldingen van honden. Chantecler vreest vos noch hond in de afgesloten kippenren (v. 116). Wanneer Chantecler na zijn angstdroom in paniek is, vindt Pinte dat hij als een hond is die al jankt voor de steen hem treft (v. 182-183). De hond wordt hier dus in een staande uitdrukking vermeld. Een stukje verder komen de boeren met hun honden. Eerst zegt de boerin tegen haar man Constant dat Renart harder rent dan Bretonse honden (v. 400). | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Daarna roept boer Constant zijn honden om Chantecler te bevrijden: Malvoisin, Bardol, Travers, Humbaut, Rebours (v. 411-414). Hier worden ze dus bij name genoemd, hoewel ze collectief worden vermeld. In de episode van de mees zijn het jonge honden (caels, chaels) die Renart achtervolgen (v. 587), en komt er een lekenbroeder, frère convers, met twee grote waakhonden, die eerst veautres (jachthonden) worden genoemd en later limiers (speurhonden): v. 602-639. In vers 656 wordt vermeld dat Renart de beten van de gaignons vreest. Tenslotte wordt hij - met Tibert - achtervolgd door twee grote waakhonden, mastinz (v. 780-831). | |||||||
Branche III (1178?): De palingen, de tonsuur, de visvangstWanneer renart voor dood op de weg gaat liggen in de hoop op de viskar te worden gegooid, meent een van de vishandelaren een vos of een hond te zien: ‘goupil ou gaignon’ (v. 54). Dit kan iets zeggen over de grootte en het uiterlijk van de twee diersoorten - maar in XVI is Roonel ongeveer zo groot als een beer. Wanneer de domme visser Ysengrin met zijn staart in het ijs vastzit, verzamelt Constant met zijn jachthoorn zijn honden, onder wie twee hazewinden, die de wolf aanvallen (v. 401-504). Zoals zo vaak in de scènes met honden, valt ook hier weer die vrij dubbelzinnige transfer op tussen menselijke dieren en dierlijke dieren. | |||||||
Branche IV (1178?): Renart en Ysengrin in de putIn dit korte verhaal wordt Ysengrin in de waterput aangevallen door gaignons, de grote waakhonden van de witte monniken (v. 420-422). Dat zijn de cisterciënzers van Clairvaux, die in vers 105 worden beschreven als buitengewoon kwaadaardig! | |||||||
Branche V (1178?): De ham en de krekelWanneer Renart een krekelGa naar eindnoot18 wil verschalken, wordt hij verjaagd door zeven razende honden, gaignons, van wie er vier een naam krijgen (v. 202-246): Tri- | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
bole, Clarenbaut, Rigaut, Plesence - en die ook hazewinden worden genoemd (v. 214-216: levrers). Renart slaat op de vlucht, de honden verliezen zijn spoor en vallen vervolgens Ysengrin aan, die er één doodbijt en weet te ontsnappen. | |||||||
Branche Va (1174-1177?): De rechtszaakDeze oude - of oudste? - branche is het vervolg op branche II, hoewel de twee in de ons bekende handschriften nooit samengevoegd zijn geweest.Ga naar eindnoot19 Ysengrin klaagt aan het hof over Renart. Brun ook (hij werd door mastins aangevallen, v. 622, 694-736). Deze branche is één van de belangrijkste voor de studie van de hond, met de episode over Roonel als rechter (v. 874-951). Als Noble er niet is om recht te spreken, stelt Brichemer het hert in de raadsvergadering voor om de rechtszaak van Renart te laten dienen voor Roonel, de hond van Frobert de la Fonteine, ook mastin genoemd (v. 924). Later herhaalt Brichemer dit voorstel aan het hof. Let op het gedeeltelijk antropomorfisme: Roonel is hier dus vermenselijkt als rechter, maar tegelijk de hond van een menselijke eigenaar. Wanneer Grimbert zijn neef gaat halen, herhaalt hij nog eens dat Roonel de vrede waarborgt (v. 952-963). Maar Roonel is een corrupte rechter. Wanneer Ysengrin hoort dat Roonel de rechter zal zijn, spoedt hij zich naar de hond om hem raad te vragen (v. 970-1029). Hij treft Roonel aan, die zich in het stro aan het wentelen is (v. 975), en eerst wil vluchten (v. 977). Een ijzersterk voorbeeld van gedeeltelijk antropomorfisme. Roonel stelt een verraderlijk plan voor (v. 1000-1029): Renart zal zijn onschuld op een relikwie moeten zweren, maar welke? Welnu. Roonel zal voor dood in een gracht gaan liggen, zogenaamd gestikt in een botje (v. 1006: ‘enossé’), en Renart zal op de tand van Roonel komen zweren: op welk moment Roonel van plan is toe te happen. En voor het geval Renart zou willen ontsnappen, zal Roonel meer dan 40 kwaadaardige honden (gaignons ... felons, v. 1024-1025) strategisch in hinderlaag opstellen. De rechter Roonel is meer dan partijdig: hij spant een dodelijke valstrik voor Renart. De hondse rechter heeft meer dan honderd (sic, in v. 1024 meer dan 40) honden in hinderlaag opgesteld: gaignons et lisses, die Renart haten (v. 1110-1112). Brichemer, het ‘wijze’ hert, legt Renart uit dat hij zijn onschuld moet zweren op de tand van de heilige - dus snel heilig verklaarde - Roonel (v. 1113-1130). Maar Renart heeft door dat Roonel nog leeft en vlucht (v. 1131-1180). | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Daarop vallen de honden als een meute huurmoordenaars aan. Ze worden bij naam genoemd (v. 1181-1157): dat levert een rabelaisiaanse lijst avant la lettre op. Sommige honden hebben namen van Saraceense helden (Harpin, Moranz, Gorfaut, Tirant, Amirant), andere van christelijke helden, andere hondennamen zijn grappig bedoeld (Trottemenu, Malignouse). Ze achtervolgen Renart tot aan Malpertuis: hij ontsnapt maar net, gebeten en verminkt. | |||||||
Branche VI (1190?): Het duel Renart YsengrinNobel memoreert enkele misdaden van Renart uit de branches I en II, en voegt er een verhaal uit branche X aan toe, over Renart en Roonel (v. 353-403). Roonel wordt voorgesteld als een oude hond (mastin), een bron van wetenschap (qui reset plussors latins, v. 354), en begenadigd met een trotse ziel. Op een keer moest Roonel Renart gaan dagvaarden, maar dat kostte hem bijna zijn leven. Renart vertelde Roonel namelijk dat er relikwieën van Sint-Hilaire lagen op een plaats waar een boer een val had opgezet met een stuk kaas. Toen de onnozele Roonel erin beet, werd hij gestrikt en bungelde hij machteloos in de lucht, waarna hij werd afgeranseld. Geen wonder dus dat één van de aanklagers aan het hof Roonel is, de wrede waakhond (Roonels li felz, li vettres, v. 472, cfr. v. 959 en 1086). Roonel juicht dan ook enthousiast de overwinning van Ysengrin in het duel toe (v. 1349). Vervolgens bindt hij de vos vast, die gehangen gaat worden (v. 1355). Renart mag eerst nog biechten bij Belin (v. 1367-1373). Daarna slaagt broeder Bernard erin de koning ertoe te bewegen Renart in het klooster te laten intreden. Nadat de vos ten slotte uit het klooster is verdreven, ziet Roonel, verscholen achter een heg, hem voorbijlopen en bedenkt dat men Renart, die rosse duivel, beter had opgehangen (v. 1524). Vos en hond, het is een intieme vijandschap van eeuwen. | |||||||
Branche VII (1195-1200?): De biecht van RenartWanneer Renart tijdens de biecht de kut, le con, de hemel inprijst (v. 431-466) als het beste geneesmiddel ter wereld (v. 448), met verwijzing naar de kut van Hersent de wolvin, antwoordt zijn biechtvader. Hubert de wouw, dat de geile Hersent een versleten kut heeft als een hellegat (v. 629: gouffre d'enfer), | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
en hij voegt eraan toe (v. 612) dat haar luizige kut alle mastins een erectie bezorgt, en dat van hier tot Puisieux elke mastin en veautre haar besprongen heeft (v. 614-616).Ga naar eindnoot20 | |||||||
Branche IX (1200?): Renart en LiétardVan deze branche is de naam van de auteur bekend: de overigens onbekende ‘prêtre de la Croix-en-Brie’. De branche stamt dan ook uit de streek van Brie.Ga naar eindnoot21 Zoals de meeste Renartauteurs houdt ook deze pastoor niet van boeren/dorpers/vilains; dus ook niet van zijn parochianen? Maar vergeten we niet dat de middeleeuwse auteurs clerici zijn! Die vinden dorpers altijd onbetrouwbaar. Het opvallende aan dit verhaal is dat de vos en de dorper op gelijke voet met elkaar spreken en handelen. Dier en mens op hetzelfde niveau, als het ware: een situatie waaraan we in de oudste branches niet gewend waren. De rijke, gierige boer Liétard wenst dat zijn afgematte, uitgemergelde os Rogel door een beer zou worden verslonden. Brun heeft dat gehoord (op een moment dat er geen hond in de buurt was, v. 85), en begrijpt dat hij carte blanche van de boer krijgt (terwijl hij vroeger door diens hond is aangevallen, v. 102). In zijn gesprek met Liétard, die een dag uitstel vraagt, vertelt Brun dat hij al eens door een boer is bedrogen, toen hij diens twee puppies wilde opeten: chaiaus, v. 291. Toch accepteert Brun dat hij de os Rogel pas morgen zal krijgen, omdat Liétart er een eed (meineed) op doet. Pas in vers 440 komt Renart in het verhaal, op een moment dat hij honden hoort blaffen (v. 444-451) die hem op de hielen zitten, opgezweept door een boer. Aan Liétard, die zijn domme wens betreurt, stelt de vos zich voor als de super-bedrieger, en brengt enkele van zijn schurkenstreken in herinnering uit de branches I, II, III en IV (volgens Foulet de oudste collectie). Liétard vraagt hem om hulp, in ruil voor een haan. Om Brun op te jagen, blaast Renart op zijn hoorn, zoals eenjager zijn honden opjaagt (v. 790). Brun vreest door een hazewind (v. 803) te worden aangevallen. Liétard vertelt aan Brun dat hazewinden betere honden zijn dan herdershonden (v. 841-842). De hebzuchtige boer doodt de beer en bedriegt Renart met de hulp van zijn vrouw: ze laten drie honden op de vos los, genaamd Clavel. Corbel en Tison (v. 1207, 1372). De termen gaignons (v. 1216, 1921) en mastins (v. 1148, 1327, 1361, 1364) worden door elkaar gebruikt en zijn kennelijk synoniem. Renart, zwaar gewond, ontsnapt ternauwernood (v. 1368-1392). | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Na een week revalidatie gaat Renart zich wreken. Na enkele avonturen die hier niet ter zake doen, zoekt Renart Liétard op in het bos, waar hij zonder honden is, dreigt hem aan te geven wegens diefstal van wild van de graaf, en eist dat hij zijn drie mastins (v. 1921; 1990-1996; 2058; 2084) ombrengt en hem de haan en tien kippen geeft. Hetgeen gebeurt (v. 2084-2103). De auteur-priester zegt ter afsluiting dat dit zijn eerste werk is, en dat hij nu een andere roman van hogere betekenis (greignor sens, v. 2204) wil gaan schrijven. | |||||||
Branche X (1180-1190): Renart geneesheerDeze branche staat bekend als Renart geneesheer, maar die titel slaat slechts op het derde deel. Eerst misleidt Renart Roonel en Brichemer. Het verhaal begint als branche I: Noble houdt een hofdag. Iedereen komt behalve Renart. Zoals in branche I volgen twee mislukte indagingen (hier door Roonel en Brichemer). Ysengrin beschuldigt Renart. Tibert (!) verdedigt hem. Roënel le mastin (v. 231) moet Renart gaan halen, met een brief van de koning: een betere, wijzere bode is er niet (v. 225-226). Roonel neemt afscheid van zijn gezin (v. 250-270), vertrekt te paard en rijdt tot Thérouanne, bij Saint-Omer. Roonel dagvaardt Renart, die met hem meegaat, hoewel ze gezworen vijanden zijn (v. 357). Ze rijden te paard (v. 363-369). In een vallei, bij een verlaten hoeve, ziet Renart een valstrik van een boer, ter bescherming van zijn wijngaard (v. 378-383). Renart knielt om voor het touw te bidden (v. 390). Hij beweert dat het een krachtige relikwie van Sint-Hilaire is (met kaas v. 438-446; cfr. branche VI), die men moet kussen. De hond wordt daardoor aan het touw van de strik opgehangen. Renart rijdt terug naar zijn kasteel, dat hij extra laat versterken. Intussen wordt de hangende Roonel door twee wijnboeren afgeranseld tot hij voor dood op de grond blijft liggen (v. 575-636). De volgende dag pas kan hij opstaan en, vol wraakzuchtige gedachten, naar het hof rijden. Aan het hof stapt Roonel van zijn paard en wordt bespot (v. 790-814). Hij doet het relaas van zijn kwalijk avontuur en verklaart zich bereid tot een duel met Renart, mocht die alles ontkennen (v. 878-880). Daarna is het de beurt aan Brichemer het hert (dat vele talen kent v. 978) om - te paard, v. 997, en geharnast, v. 1013 - de vos te dagvaarden. Renart volgt hem, stelt een kortere weg via een dorp voor, alwaar drie mastins Briche- | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
mer aanvallen en verwonden: de schuld van Renart is hier dus wel wat geminimaliseerd. Maar zoals zo vaak zijn de honden narratief steeds als strategische instrumenten bruikbaar en als het ware oproepbaar om de ander de duvel aan te doen. Wanneer Brichemer, te paard, terugkeert aan het hof is Noble kwaad, maar dat blijft verder zonder consequenties, want de koning wordt meteen ziek. Na zes maanden neemt Grimbert de das het initiatief zijn neef Renart hierover te informeren, want Renart wist veel (van geneeskunde of magie?): v. 1179 ‘molt saje estoit’. Grimbert vertelt aan zijn neef dat het vooral Ysengrin was die, na de zaak van Roonel en Brichemer, de koning tegen Renart opzette (v. 1222-1234). Op dat moment zint Renart al op wraak, en spoedt zich te paard naar het hof. Onderweg blijkt zijn kennis van geneeskrachtige kruiden (v. 1292-1316), zoals nieskruid (aliboron/ellébore, v. 1345-1348). Aan het hof zegt hij tegen de zieke Noble dat hij maanden afwezig is geweest om in Salerno geneesmiddelen voor zijn kwaal te zoeken (v. 1381-1419). Roonel, de gainnon (v. 1437), komt de koning waarschuwen: ‘Renart beweert wel naar de grote medische centra van Montpellier en Salerno (v. 1440-1441) te zijn gereisd, maar is niet verder dan Mantes (v. 1442) geweest, en hij is geen arts’. Roonel eist wraak. Opvallend is dat Tibert zeer welwillend het verhaal van Renarts reis naar Salerno komt bevestigen! Aan de urine van Noble ziet Renart dat hij koorts heeft (hetgeen de leeuw zelf al gezegd had), en stelt als geneesmiddel een wolvenhuid voor. Ysengrin wordt gevild (v. 1560-1563). Volgend geneesmiddel: een zenuw uit het gewei en een stuk huid van een hert (v. 1567-1579): Brichemer is het volgende slachtoffer (v. 1580-1592). Renart wil ook een stukje huid van Tibert, die hem net verdedigd heeft, maar die gaat er op tijd vandoor. Roonel moet het vuur aanmaken en de wolvenhuid prepareren (v. 1619-1625). Belin en Grimbert moeten bidden. Dankzij het nieskruid/ellébore laat de koning een wind (v. 1645-1660) en niest. Noble geneest en is Renart dankbaar. Renart krijgt een escorte van honderd ridders tot Thérouanne. | |||||||
Branche XI (circa 1200): Renart keizerDit is de langste branche, en ook een van de meest incoherente. Ze bestaat eigenlijk uit twee delen, maar het eerste deel bestaat op zijn beurt uit een tiental verhaaltjes. Het tweede deel, van een andere, meer epische toonaard, is gewijd aan Renart als keizer. | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
In het eerste deel komen enkele honden voor. Op een gegeven moment (v. 334-546) komt Renart de arme Roonel tegen, die net door een boer is afgeranseld. Devos maakt van diens zwakke toestand gebruik om de hond aan een boom op te hangen en te bespotten. Als de koning met zijn gevolg nadert, neemt Renart de benen. De hond wordt losgemaakt en naar het hof gebracht, waar hij verzorgd wordt. Nog later (v. 965-1070), nadat Renart de musjes heeft opgegeten van de mus Drouin (die nochtans vele kersen voor hem had geplukt), wil Drouin zich laten wreken door de uitgemergelde hond Morhout (wiens naam doet denken aan Morholt/Morhout, de Ierse reus uit Tristan et Yseut). De hond, uitgehongerd door zijn baas, een gierige boer, wil eerst eten en drinken om weer op krachten te komen. Met de hulp van de mus steelt hij een ham en wijn (v. 1071-1217). De mus lokt de vos naar de hond. In een gevecht laat Morhout Renart halfdood achter. De hond als soort wint het van de vos, en is altijd bedreigend in de Romein de Renart. Alleen wanneer de soortnaam een eigennaam wordt, dus als de hond geïndividualiseerd is tot Roonel, kan Renart winnen. Morhout, de wreker van een klein onschuldig slachtoffer, is dus de uitzondering op deze vermeende regel. Maar in branche XIII zullen we Roonel, uitzonderlijk, een duel zien winnen. In het tweede deel van deze branche vertrekt Noble op kruistocht, jawel. Roonel gaat als leider van het achtste bataillon mee om tegen de heidenen te vechten, en wordt uiteindelijk in een duel gedood door Rovel, zoon van Renart. | |||||||
Branche XII (circa 1190): De vespers van TibertVan dit verhaal is een auteur bekend, eigenlijk alleen een autersnaam: Richard de Lison. Maar daardoor kan deze branche wel in de buurt van Bayeux worden gesitueerd (Lison, en andere Normandische toponiemen).Ga naar eindnoot22 Alleen in het begin komt een meute honden voor, wanneer Renart en Tibert gaan jagen. Renart vlucht, Tibert springt in een boom. Opmerkelijk is hier dat de dieren Renart en Tibert op dieren gaan jagen, terwijl ook een mens, Guillaume Bacon, met zijn jachthonden, aan het jagen is! Mens enwereld en dierenwereld vlechten zich ook hier, zoals in branche IX, op een rare, vrij equivalente manier door elkaar. | |||||||
Branche XIII (1205-1209?): De vossenvellen; Renart in het zwartDeze incoherente, gefragmenteerde branche hoort, ondanks haar nummering, hier niet echt thuis, want ze dateert van na 1205, en behoort dus, samen | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
met de branches XVIII-XXVI, tot de later toegevoegde branches, de zogeheten branches tardives, die niet meer tot het gezamenlijke corpus worden gerekend. Toch bespreek ik ze hier even, omdat er eerst een uitgewerkte jachtscène voorkomt (v. 1-845), waarbij Renart aan het plafond tussen devossenvellen gaat hangen om zich te verbergen voor de jachthonden - en vooral omdat Roonel, die in branche XI al gestorven was, in de tweede helft nog een grote rol speelt, vanaf vers 1090 (van de 2366). Renart, onherkenbaar in het zwart geverfd, laat Roonel in een wijngaard in een valstrik lopen. Deze verteleenheid kennen we al uit de branches VI en X. De hond wordt door boeren afgeranseld en dient een klacht in bij Noble. Renart wordt opgeroepen, maar de eerste twee dagvaardingen mislukken: de boodschappers Tibert en Belin belanden in een valstrik. Uiteindelijk brengen de ezel, de beer en het everzwijn Renart naar Noble. Aan het hof moet de vos een duel aangaan met Roonel, die wint [!] en Renart halfdood achterlaat. Dit zou dus de grote uitzondering zijn, zoals hierboven aangekondigd, als ze niet enigszins buiten ons corpus zou vallen. Bovendien verliest Roonel een oog in het duel. | |||||||
Branche XIV (1178?): Renart en Tibert; Renart en PrimautDeze branche behoort, ondanks het hogere nummer, tot de oudste branches, en zou dicht bij Pierre de Saint-Cloud staan, in elk geval vlak na de branches III, IV en V komen, die ook circa 1178 gedateerd werden. Het gaat om 1088 verzen, verdeeld over twee verhalen. Het begint met Renart en Tibert die gaan stelen bij een boer. De kat wil melk, de vos wil kippen. Eerst de melk, vindt Tibert, want bij het kippenhok zitten gaignons = mátins (v. 54). Wanneer Renart de haan vastpakt maar vervolgens (door Tiberts schuld) loslaat, roept boer Gombert zijn honden (v. 174). Renart weet, te paard (v. 200), te ontsnappen, zij het lelijk gehavend door hondenbeten (v. 190-193). In het tweede verhaal misleidt de vos de wolf Primaut. Na allerlei malle avonturen wijst Renart de wolf op ganzen achter een heg. Maar de bewaker ziet de wolf en stuurt twee honden (mastins v. 889 = gaingnons v. 910) eropaf. Primaut kan maar amper ontsnappen. Uiteindelijk weet Renart het zo te spelen dat Primaut in een hermitage aan een poot wordt opgehangen. Dit verhaal kennen we al, maar dan met Roonel, uit de branches VI en X (en XIII). | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
Branche XVI (1202?): Renart en Bertaut vechten om een haanHet eerste vers van deze branche is zeer beroemd geworden, want hier staat als auteur vermeld: ‘Pierres qui de Saint-Clost fu nez’. De problemen die deze vermelding oproept hebben we al aangestipt: is deze Pierre de Saint-Cloud dezelfde als Perrot, die volgens de branche I de oudste branches (II en Va?) geschreven zou hebben? Na het gevecht met Bertaut krijgt Renart een haan, Chantecler, die met de bekende truc van ‘zing eens wat’ weet te ontsnappen (cfr. branche II). Dan hoort Renart hazewinden (v. 640) en brakken (brachets, v. 643) aankomen in eenjachtpartij op een everzwijn, zodat hij moet vluchten. Ook deze branche heeft een tweede deel: ‘de verdeling van de buit’. Renart komt Noble en Ysengrin tegen. Renart zegt dat hij te klein is om hen te begeleiden: zij verkiezen ongetwijfeld grotere begeleiders, zoals Brun of Roonel li viautres (v. 767). Hier blijkt terloops uit dat deze hond veel groter is dan een vos, ongeveer zo groot als een beer, terwijl branche III leek te suggereren dat een vos met een hond verward kon worden. Hoe dan ook, zelfs Ysengrin vreest de waakhonden (v. 914 mastin). Verder geen honden. Renart, Noble en Ysengrin vinden een prooi, maar Noble gaat er met heel de buit vandoor. Na dit bruuske einde (Renart en Ysengrin willen zich wreken, maar gaan naar huis), meldt de auteur zich weer in de derde persoon: ‘Ici fet Pieres remanoir le conte’, v. 1504-1505: hier stopt Pierre met het verhaal. | |||||||
Branche XVII (1205?): De dood van RenartIn deze rare, incoherente branche worden de dood en de uitvaart beschreven van Renart, die niet echt overleden is. Zelfs zijn dood is bedrog. Nadat Renart een schaakspel tegen Ysengrin verloren heeft, wordt hij ontmand. Ysengrin spijkert zijn geslachtsorganen op het schaakbord. Iedereen denkt dat de vos dood is. De lijkrede wordt uitgesproken door de ezel Bernard, aartspriester. Roonel neemt deel aan de wake en de dodenmis. Ten slotte springt Renart uit zijn graf, met Chantecler tussen zijn tanden, die hij moet laten vallen, omdat hij wordt achtervolgd door een hond, un mastin (v. 1203). Op het eind laat Renart zich nog eens dood melden door Grimbert. | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
En daarna ...
Ter herinnering: in de branches XXVIII, XXIX, XX en XXI, chronologisch de meest recente, is Ysengrin de hoofdpersoon geworden. In branche XXIII, Renart tovenaar, wordt nog eens het verraad van Roonel en Ysengrin uit branche II, met de eed op de tand, gememoreerd (v. 57-212). Ook rechtvaardigt Renart de moord op Copee, omdat de dorper Gombert du Fresne hem eerst gastvrijheid in naam van de koning had beloofd maar vervolgens zijn mastins op hem had afgestuurd. Renart had met de moord op Copee eigenlijk de majesteitsschennis van Gombert willen afstraffen? In het tweede deel van branche XXIII, naar aanleiding van een wedstrijd aan het hof, laat Renart, die in Toledo magie heeft geleerd, Roonel berijden door Cointerel de aap, die de hond duizenden pijnen doet doorstaan door hem de sporen te geven. Aan het begin van branche XXV, Renart en de reiger; Renart en de boer in de boot, wordt Pierre de Saint Cloud (zie branche XVI) nog eens genoemd als auteur van de avonturen van Renart, met als toevoeging: als sommigen geen prijs op zijn werk stelden, was dat omdat ze de morele rijkdom en de diepgang ervan niet inzagen. | |||||||
De honden en RoonelDe honden spelen in de Roman de Renart een veel grotere rol dan men bij een eerste lectuur zou vermoeden. Waakhonden en jachthonden zijn een stuk groter dan de vos. Zij vormen een constante bedreiging voor zijn leven, op de achtergrond, maar ook expliciet. Het fenomeen jacht op zich is een doodsbedreiging voor dieren die in het wild leven. Zoals in de natuur. Er gaat terreur van uit. Dat geldt zeker voor de meutes, de collectieve vermeldingen van de honden in roedels. Daar is geen list tegen opgewassen. Ook debeer en de wolf moeten het loodje leggen tegen een overmacht aan honden. Deze honden zijn niet vermenselijkt, blijven dieren. Dieren in dienst van mensen, boeren of jagers die al even gemeen zijn als hun honden. Deze dieren krijgen heel soms wel namen, maar zijn daarom nog niet vermenselijkt of geïndividualiseerd. De ‘collectieve’ hond wordt gebruikt om de ander te laten verscheuren of te vermoorden. Honden worden als vijanden van dieren ingezet: het zijn overlo- | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
pers van de dierlijke naar de menselijke categorie. Maar ook als huisdieren in dienst van de mens blijven de honden levensgevaarlijke roofdieren. Niet alleen de waakhonden, ook de jachthonden vormen een constante bedreiging. Zij staan aan de kant van de mens (net zoals het paard, hoewel dat niet bedreigend is in de Roman de Renart.). Daarnaast is er de antropomorfe hond, de geindividualiseerde hond, die een naam en een eigen karakter heeft gekregen. Roonel is de belangrijkste. Hij is ofwel een valse hoveling ofwel een corrupte rechter. In de confrontaties met Renart is Roonel de verliezer, via een list. Of we de succesvol duellerende Roonel uitbranche XIII moeten meerekenen blijft een open vraag. Maar in het algemeen staat de hond, zoals de wolf, voor kracht, en de vos voor list. De andere individuele hond is Morhout, die alleen in branche XI voorkomt om de mus te verdedigen c.q. te wreken. Ook hij wint door kracht. De Oudfranse termen gaignon en rastin kunnen als synoniemen beschouwd worden. Door de bank genomen kan de hond in de Roman de Renart mede voorbeeld staan voor het gedeeltelijke antropomorfisme, dat een bron van komische situaties, tongue-in-cheek-connotaties of poker-face-knipoogjes is. Volgens sommige auteurs groeit het antropomorfisme in de Franse branches, zodat het op den duur, na 1205, niet meer gedeeltelijk is. Anderen spreken voor wat de recentere branches betreft zelfs van ‘gedenatureerde’ dieren: dieren die hun dierlijke natuur gaandeweg verliezen, dieren die geen dieren meer zijn!Ga naar eindnoot23 Het is waar dat in de branches die als de oudste worden beschouwd, de dieren het meest dieren zijn, waarop wel menselijke gevoelens en gedachten geprojecteerd worden. Maar het zijn dan toch meer dieren uit fabels onder elkaar. Over projectie gesproken: wanneer je vanuit de cynische/kynologische thematiek de Roman de Renart herleest, krijg je toch weer een lichtblauw vermoeden dat de auteurs, die, hoe verschillend ook, Renart steeds afschilderen als een valse, sluwe, rosse bedrieger, deze anarchistische eenling toch stiekem tot held verklaren tegenover het terroristische, hondse geweld van de georganiseerde pseudowettelíjkheid: le héros contre l'Etat. Dit vermoeden is niet nieuw, en het bezwaar ertegen is bekend: projecteren we daarmee niet onze moderne, anachronistische inzichten op een feodale dierenwereld, die werd opgetekend door twaalfde-eeuwse clerici die vanuit andere retorische conventies en een andere visie op productieve receptie schreven? Anderzijds hebben die clerici er wel voor gekozen over Renart te schrijven. Ze hebben geen Roman de Roonel gemaakt. Ondanks het aperte bedrog van de immorele, ondankbare trickster | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
is er bijna altijd een impliciete fascinatie voor de verleidingsstrategie, voor de diabolie, de reinardie tegenover de meute moordmachines.Ga naar eindnoot24 Hoe dan ook kan onze lichtblauwe projectie bijdragen tot een verklaring van het succes van de Renartverhalen in de twintigste en eenentwintigste eeuw.Ga naar eindnoot25 Ten slotte: de hond is geen positief wezen in de ogen van de Renartauteurs. Dat is wel anders bij hedendaagse auteurs zoals Thomas Mann, Jan Siebelink, Koos van Zomeren en Theo Kars.Ga naar eindnoot26 Dat ik me aan die reeks niet heb toegevoegd door een boekje te wijden aan mijn twee honden, de Lakense herders, Xini-Modeste en Freyja, betreur ik, want voor mij zijn ze ook allegorische mensenspiegels, geïncarneerde metaforen van vriendschap en enthousiasme, gecondenseerde levens, negentig jaar geconcentreerd in dertien. Toch blijft het zo dat mensen wel graag honden hebben, maar niet graag honden zijn. |
|