Tiecelijn. Jaarboek 4 (jaargang 24)
(2011)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
RecensieOver de vos in De reis naar Inframundo van Peter Holvoet-Hanssen
| |
[pagina 342]
| |
op het oeuvre van Peter Holvoet-Hanssen’ (p. 10). Ze wijst erop dat hier ‘betekenislijnen’ worden uitgezet en karakteriseert zijn poëzie erg treffend als ‘centripetaal en centrifugaal tegelijk’.Ga naar eind3 Toch blijft de vraag overeind wat daar precies onder moet worden verstaan. Ik stel voor Holvoet-Hanssens schuit te enteren, te laveren tussen de uitstekende rotspunten van zijn gedichten, maar af en toe ook aan te meren om een paar attractiepolen van dit magische niemandsland nader te verkennen. De verzamelbundel bestaat uit twee grote delen: ‘het web’, waarin de gedichten die betrekking hebben op 's dichters familiale levenskring (het kapersnest, moeder, vader) zijn samengebracht, en ‘draden’, onderverdeeld in niet minder dan negen subgroepen. Ondanks die opdeling kan de hele bundel worden gelezen als een ontroerende ode aan wat een vader en een (groot)moeder voor de ik-figuur betekenen, maar ook als het melodische logboek van een zingende ‘lichtmatroos’. Hij laat het ongerijmde en onbedoelde van de wereld zien / aanvoelen in ‘verloren’ of ‘verlopen verzen’, die ‘oordelen zonder te oordelen’ (p. 71) en die het vertikken zichzelf serieus te nemen. In verzen die steevast parodiëren wat potentieel poëtisch wordt geacht, zoals binnenrijm, assonantie en alliteratie. ‘Moeder fee in reddingsvest / vader clown in slaaphemd / op de punt van het mes dansend als harlekijn / rijmelend als het ongerijmd zou zijn / zingend voor de roos Welkom in Het Kapersnest’ (zie ‘Doublet voor Hermelijntje’, p. 25). De (rode) ‘draden’ die de dichter in zijn gedichten doet oplichten, noemt hij achtereenvolgens ‘vos’, ‘muze’, ‘V’, ‘oorlog’, ‘hond van de Duivelsbrug’, ‘tovenaar’, ‘sneeuwmaker’, ‘stad’, ‘roos en doorn’. Hoewel elke draad thematisch verwante teksten groepeert, vormen alle draden samen een grillig haakwerk van over elkaar buitelende motieven. Zo zijn welhaast alle gedichten muzisch/muzikaal van inslag, valt sneeuw gewichtloos in meer dan één sneeuwloos gedicht, tikt een tovenaar onophoudelijk tegen de randen van de taal. Een sterk voorbeeld van hoe elke draad uiteindelijk met elke andere draad is verknoopt, is die van de ‘vos’. Onder het kopje ‘vos’ heeft de dichter tien gedichten(reeksen) gelegerd, waarvan er zeven afkomstig zijn uit Santander. Ontboezemingen in het vossenvel.Ga naar eind4 De vos die in deze gedichten zijn opwachting maakt, verbergt zich in de plooien van zijn huid. Hij geeft zijn identiteit niet zomaar prijs, maar daagt een of andere jij-figuur (de geïntendeerde lezer?, de dichter zelf?, Hermeline?) uit zin/duiding te geven aan zijn lyrische gestalte. Wat te denken van het drievoudige eerste gedicht ‘Kerstmis in Huize Reinaert’? Als een literairhistorische dimensie mag worden geïmpliceerd, is er tussen Pinksteren en | |
[pagina 343]
| |
kerst ten minste een half jaar vervlogen. Een halve eeuw? Of een halve cultuur? Geen idee, maar volgens de ik-figuur praat de jij-figuur ‘als een geconstipeerde slak of een slang met een air van “ik was de ss-st-staf van M-mozess” en durft het een liefdesgedicht te noemen’ (p. 69). Wat zou kunnen bedoeld zijn als een intimistisch tafereel, rafelt in het slotvers uit tot een ontnuchterende aanklacht: ‘Maar nee, je hebt het liever over de malafide liefde’. Hiermee is de toon gezet, al tracht de ik-figuur in het tweede luik zijn geliefde naar betere oorden te vliegen. ‘Een laatste vlucht? Het vliegtuig geeft haar geen reisgevoel. Dat / zegt toch iets over haar’ (p. 70). Wat dan wel? Bijvoorbeeld dat Hermeline zich niet laat paaien door heer Reynaert en zich hoedt voor (nog) erger kwaad. Ze kromt zich tot een egel en stoot Reynaert onherroepelijk van zich af: ‘Rolt een egel zich op om zich met zijn stekels tegen een vos te / beschermen, plast de vos op de egel’ (p. 70). Herinnert Hermeline zich wat Archilochus ooit heeft gedicht? Of wat de filosoof Isaiah Berlin later zal schrijven over de tegenstelling tussen het ene en het vele, de egel en de vos?Ga naar eind5 Hoe anachronistisch is het geheugen van deze poëzie, van de lezer? ‘Elk aanknopingspunt helpt’ (p. 71). Maar ook: ‘Het vossenlied is geen rusthuismuzak’ (p. 71). In bijna alle gedichten laat de vos zich van een andere kant zien. In ‘Fox on the run 2000’ is hij een ‘vlegel en konijnendoder’ die jaagt op alles wat hem voor de voeten loopt, maar zelf ook bejaagd wordt door honden die hij hartgrondig misprijst. ‘Ze jagen wel / eens op een haasje maar de kontlikkers aanbidden hun baasje. / De jachthoorn - ik verschans mij als Reynaert in Malpertuus’ (p. 72). Het resultaat van de jacht? Hongerende welpen. Een radeloze Hermeline. Een Reynaert die grossiert in knepen om zelf te overleven. ‘Vandaag vang ik een sprinkhaan of een muis. Loop als een kat / achter mijn staart. Maak van proza poëzie’ (p. 72). Een scherper contrast met de idyllische wereld die in ‘Cornish’ wordt opgeroepen, is nauwelijks denkbaar: ‘Hier lopen dieren vrij van slachtpartijen / in één wei, veld in velden. Wij gedijen’ (p. 73). Een vos die de vredespijp rookt? In ‘Renardière’ noemt hij zich in ieder geval ‘een verschoten vos’, die geschrokken en bleek (‘verschoten’) opkijkt als hij merkt hoe dicht de dood hem op de hielen zit. Een ontstellende gedachte die in het antisprookje ‘De prinses in de glazen spiegel’ fataal terugkeert: ‘Een lichtmast die wenkte en een stel aan de dood verried. Na / 25 minuten werd het meisje gereanimeerd. Een witte duif die / tegen een raam vloog de nacht dat zij het leven liet. (...) Leeft zij nog, parelvisser? / Nog leeft zij’ (p. 80). In het tweede, complementaire deel van het gedicht wordt ‘Reynaerdijn’ aangesproken, die Koning Rat uit het eerste deel heeft omgebracht. Grimmigheid troef. Bovendien wordt de duif | |
[pagina 344]
| |
ingeruild voor ‘een raaf’ die ‘naar de andere kant van de wereld’ vliegt ‘om het donker te maken. (...) De toverlantaarn is uitgedoofd. (...) Is zij dood, kind op de pier? / Dood zij is’ (p. 81). Hoe dodend is het leven, hoe levensvatbaar de dood? In ‘Refugium’ wordt de vos aan de overzijde van de dood geplaatst: in zijn ‘toevluchtsoord’, waarin hij wordt ‘verwend door jou, mijn vossenlekkernij’ (p. 75). Zou Hermeline dit gekir, deze melige strijkage op prijs stellen? Het gedicht eindigt hoe dan ook vredevol, alsof Reynaert ‘maecte pays van allen dinghen’: ‘Zelfs opgerold in slaap schrijf je een boek / en gaan we bij de rosse maan teloor / speelt op het strand het vossenjong nog voort’. Reynaert, de hoofse minnaar, is in ieder geval aan zet in het uitvoerige gedicht ‘Reintje en de liefde’, waarin ‘de muze’ en ‘de minne’ aller-bekoorlijkst trachten te converseren. De minne zingt de lof van de muze, de muze die van de minne in een regelrechte ‘cours d'amour’. Maar het in alexandrijnen opgetrokken dichterlijke duet kan niet voorkomen dat de minne de juiste toon niet treft en ‘het verkeerde lied’ zingt. ‘We rijmen nog wat voort, in de ban van de maan - geïntrigeerd / door de toonaard van mijn ballade (heb ik van een vos geleerd) / volgt zij mij - zonder rijbewijs, schrijlings op haar paard gezeten / zingend en klingend reed zij door het bos’ (p. 77). Alle pogingen van de minne ten spijt, laat de muze zich niet vervoeren: ‘zij gaapt’ en droomt wellicht van ... Reynaert? In ‘Reintje en de liefde’ is de tegenstelling tussen de quasi plechtstatige toon (‘laat los de jamben, hels en hemels moet de toon’) en de banaliteit van een niet geconsumeerde liefde erg groot. Die tegenstelling wordt nog versterkt door een aantal op hun kop gezette knipogen naar diverse Reynaertverhalen. Sprekend over ‘de gravin van Carcassonne’ zegt de minne dat ‘een wolf haar heeft belaagd / vermomd als knuffeldier’. Gaat het om Isegrim en Hersinde of om Hermeline, die zich door Isegrim heeft laten (in)pakken? Dezelfde wolf wordt wat later ‘de held uit een ridderroman’ genoemd en daar valt weinig op af te dingen als men aan de talloze wolvenfratsen in de Ysengrimus denkt. Voorts alludeert de dichter op het ultieme tweegevecht tussen Reynaert en Isegrim, waarvan uitvoerig verslag wordt gedaan in Reynaerts historie.Ga naar eind6 De vos zelf wordt het slachtoffer van een heuse jachtpartij: hij ‘bengelde aan een tak’ terwijl ‘de meute was verzwonden’. Wordt hier het verhaal over de geknevelde, door dorpskinderen gemaltraiteerde wolf verbonden met de meute (‘een mekel heere’) uit de Bruunscène? Er is kaarslicht voor nodig om de in elkaar overvloeiende beelden en reminiscenties van elkaar te onderscheiden. Dat licht verschijnt voorwaar: ‘Een flakkerende kaars: de vloek van een heks’. De lezer bekruipt even het ongemakkelijke gevoel dat de eerder genoemde gravin plaats | |
[pagina 345]
| |
heeft geruimd voor Julocke. Daar kan weinig goeds van komen en de muze sukkelt dan ook in slaap. ‘De meeuwen van Polperro’ maakt samen met ‘De prinses in de glazen spiegel’ deel uit van de reeks ‘Een hart van Kapitein Slim’.Ga naar eind7 Schreeuwerig drijven meeuwen op hoge thermiek over het feeërieke vissershaventje Polperro, waar mosselmannen en -vrouwen ‘cockles and mussels’ venten en ‘sweet Molly’ eeuwig jong blijft. De meeuwen ‘kennen’ de legendarische verhalen van ‘Captain Slim’ en van ‘The Red Fox, de geslepen kapitein der nacht’. Zij buitelen door het zwerk als ‘schavuiten van de wind’, maar zijn op hun hoede voor wat Kapitein Slim weet over de talloze Johns en Johnny's die bij nacht en ontij aanmeren of rondstiefelen in de haven. Polperro is een nest voor smokkelaars en drankverslaafden die af en toe neerstrijken in de oksel van de baai, maar hun diepste geheimen alleen delen met de stormige zee. ‘Hel (is) de blik van ol’ William Minards' (p. 79). Zou een landrot als John Reynard zich thuis voelen bij John Shot, John Toms, Johnny Raw, John Hicks, John Rawling en John Rowe? Dezelfde wind die Polperro ranselt en striemt, waait ook over de Lage Landen. Zo blijkt althans uit ‘Waar is, daar was’: ‘De wind vertelt d'historie van het Lappersfortbos / van lapje bos tot fort, aan d'overkant van 't vaartje / koning eik, prinses linde, trawanten van het mos’ (p. 82). Verzen uit een strijdlied bedoeld om de groene ridders die het omstreden bos ‘aan d'overzijde van de brug’ bewonen en bewaken een riem onder het hart te steken. Want het bos wordt bestookt door de minnaars van het kapitaal. Een van de gevolgen treft Reynaert en co in het hart: ‘vossen zijn voortvluchtig en dassen hebben / koude neuzen’ (p. 82). Reynaert en Grimbeert blijken ook hier wapenbroeders. Bestaat een ‘verschoten vos’ echt? Het slotgedicht van de hele reeks heet ‘De rode vos’. Rood is een kleur die hem voortreffelijk staat, zoals in het diep in de bundel verscholen gedicht ‘De rode schoenen’ wordt onderstreept (p. 158). De vos, een behoedzame struikrover, staat op het punt bij volle maan zijn hol te verlaten, in naakte overgave aan zijn natuurlijke biotoop ‘wanneer de wolken over de toverbol van staal en tranen wrijven’. De vos verbroedert met de blinde heersers van de nacht: ‘we scheren weg als trossen vliegende vossen naar hun omgekeerde slaap / alles tintelt sterft af maak een kever van blaadjes en takken op mijn buik / ik denk niet meer’ (p. 83). Camouflage? Kamikaze? Cornwall op zijn nachtelijke best. Hoeveel vossen is een vos? Hij is debejaagde, beminde, vermaledijde, vertederde, voortvluchtige, geslepen, zelfredzame, angstaanjagende, aanminnige held van een verhaal dat in ontelbare liederen, gedichten, zangen, hymnen is uitgewaaierd. | |
[pagina 346]
| |
‘Maak van de vos geen symbool van de buitenstaander want een vos is zoals het leven zelf. Soms speels en schattig & dan plots kwaadaardig uithalend. Staat erin en erbuiten’. Zo waarschuwt Peter Holvoet-Hanssen zelfs.Ga naar eind8 In ‘Reintje en de horror (Halloween 2004’, dat niet in de vossencluster is opgenomen, verschijnt de vos evenwel in een context van engelen en demonen op Allerheiligen, of in de profane versie ervan, op ‘Halloween’. Een hogere graad van heiligheid lijkt me voor hem niet weggelegd. Peter Holvoet-Hanssen, De reis naar Inframundo, Amsterdam, Prometheus, 2011, 176 p. ISBN 978-90-446-1709-2. |
|