Tiecelijn. Jaarboek 4 (jaargang 24)
(2011)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
Artikel‘Tot Dendermonde by Jacobus Ducaju’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
ken ‘Brugse’ exemplaar van het Reynaertdrukje van Ducaju is momenteel het enige bekende. Vele drukjes van Ducaju gingen immers verloren in de brand van de stadsbibliotheek van Dendermonde in 1914.Ga naar eind6 In deze bijdrage presenteren wij eerst de beschrijving van Ludo Vandamme van de 21 drukjes (kader). We concentreren ons op de opeenvolgende bezitters van de collectie. Daarna analyseren we de collectie en proberen we de waarde ervan te bepalen. Vervolgens gaan we in op het eerste overgeleverde Zuid-Nederlandse volksboekje dat niet in Antwerpen of Gent werd gedruktGa naar eind7 en maken we kennis met drukker Jacobus Ducaju. Tot slot bekijken we hoe dit boekje zich tot andere bekende Zuid-Nederlandse boekjes verhoudt en proberen we het te linken aan andere overgeleverde Reynaertdrukken. | |||||||||||||||||||||
Zes opeenvolgende bezittersDe 21 boekjes, die sinds 2010 in de Brugse Biekorf berusten, waren zoals al gezegd in handen van Lotte Hellinga, Wytze Gs Hellinga, Willem Pée, Herman Teirlinck en diens vader Isidoor Teirlinck. Zestien van de 21 boekjes bevatten het ex libris van Isidoor Teirlinck, een van de grootste Vlaamse reynaerdisten, en naar alle waarschijnlijkheid de samensteller van dee volledige collectie.
Isidoor Teirlinck werd in het Zuid-Oost-Vlaamse Zegelsem geboren op 2 januari 1851. De belangstellingsvelden en kennis van deze autodidact waren zo groot dat we hem gerust als een ‘homo universalis’ kunnen beschouwen. Hij was onder andere leraar, schrijver, filoloog, dialectoloog, volkskundige, botanist en insektenkundige. De Vlaamse letterkundige Domiep Sleeckx (1818-1901) was een van zijn leraren in de Normaalschool te Lier. Teirlinck werd onderwijzer in het Oost-Vlaamse Serskamp, in Drogenbos en Sint-Joost-ten-Node in het Brusselse en vervolgens leraar wiskunde en natuurwetenschappen in de Normaalschool te Brussel. Hij was lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij schreef diverse schoolboeken en dialectologische studies (het Zuid-Oostvlaandersch idioticon uit 1905-1922 en de Klank- en vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch dialect uit 1924), maar ook literair werk. Samen met zijn zwager Reimond Stijns, auteur van het indrukwekkende Hard labeur, publiceerde hij in 1884 Arm Vlaanderen. Teirlinck was ook een bekend volkskundige en publiceerde onder andere over botanie in de folklore en over magie en godsdienst. Samen met Alfons de Cock publiceerde hij de studies Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland (1902-1908) | |||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografische lijst van 21 Reynaertdrukken
| |||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||
Bron: folder Een schenking van 21 Reinaert-drukken. Samenstelling Ludo Vandamme | |||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||
en het Brabantsch Sagenboek (1909-1912). Teirlinck had een bijzondere interesse voor de toponymie van Van den vos Reynaerde, wat in 1910-1912 resulteerde in de nog steeds gewaardeerde en zeer informatieve De toponymie van den Reinaert.Ga naar eind8 Vooraf publiceerde hij enkele omvangrijke detailstudies over Floorsbergen, Hulsterlo en Kriekeputte.Ga naar eind9 In 1919 verscheen een opmerkelijke editie (met een uitgebreide inleiding) van Den grooten en den nieuwen Reinaert de Vos, een nieuw handschriftelijk Reinaert-document.Ga naar eind10 In 1934 kreeg Teirlinck een omvangrijk liber amicorum aangeboden bij zijn tachtigste verjaardag. Het aantal verwijzingen naar zijn Reynaertwerk was bescheiden, wat aannemelijk maakt dat hij de laatste jaren van zijn leven niet meer intens met de Reynaert bezig was. Zoon Herman getuigde over de encyclopedische kennis en interesse van zijn vader: ‘Hij was eigenlijk niet van zijn tijd, die de wetenschap over gespecialiseerde vakken verdeelt. Hij was van een uitgestorven soort. (...) Hij wilde alles weten, alles beproeven en encyclopedisch zijn. (...) Ik heb de stapels materiaal gezien die hij heeft vergaard. Hij zantte, hij zantte met onverstoord vertrouwen. Het ene vorsingsgebied brak telkens een ander open.’Ga naar eind11 Hoe en waarom Teirlinck de ons overgeleverde verzameling Reynaertdrukjes precies samenstelde, is ons niet bekend. Was het een topje van de ijsberg van zijn eigen omvangrijkere Reynaertcollectie? We zijn er bijna zeker van, maar hier is verder onderzoek nodig. Wellicht was de kist die hij van vader op zoon zou overleveren het meest waardevolle deel van zijn boekencollectie. Opvallend is dat alle Reynaertjes dateren van voor Teirlincks interessevoor het Reynaertverhaal. Sterker nog, het jongste dateert van 1852, toen de jonge Isidoor als eenjarige zijn eerste stapjes probeerde te zetten. In één boekje, de uitgave van Reineke de Voss mit eener Vorklaring der olden Sassischen Worde uit 1798 (nummer 6), waarin eigendomssporen aanwezig zijn van August Langbein, Isidoor Teirlinck en Willem Pée zit een aankoopfactuur van Isidoor Teirlinck bij boekhandel Gustav Fock in Leipzig uit 1913. Dit briefje bevestigt in elk geval de actieve rol die Teirlinck in de samenstelling van de collectie Reynaertdrukken speelde en geeft ook aan dat hij een sterke interesse in de Duitse Reynaerttraditie had. Ruim de helft van de 21 drukjes heeft een link met het Duitse taalgebied. De aankoop bevestigt ook dat Teirlinck enkele jaren na de publicatie van De toponymie... nog steeds in de Reynaert geïnteresseerd was. In de lijst van ‘Geraadpleegde bronnen’ (p. 265-270) en ‘Hulpbronnen’ (p. 270-277) van de Toponymie ... komen zestien van de 21 werken uit de ‘schenking L. Hellinga’ voor.Ga naar eind12 In de lijst van ‘Latere volksboeken’ (p. 265) somt hij zestien gedateerde Reynaertdrukjes op en de namen van negen drukkers die ongedateerde edities | |||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||
Isidoor Teirlinck
© Letterenhuis Antwerpen op de markt hebben gebracht. Indien Teirlinck in 1912 reeds had beschikt over het drukje van Ducaju dat het onderwerp van deze bijdrage vormt (nr. 2), dan had hij dit ongetwijfeld vermeld. Teirlinck meldt dat hij in zijn studie voornamelijkde edities van Thys, Van Paemel en Heyliger citeert. Van de Antwerpse drukker Thys (nr. 17) en de Gentse Van Paemel (nr. 19)Ga naar eind13 is in de schenking een exemplaar aanwezig. Teirlinck markeerde zijn boeken met een klein vignet waarop een staakmolen afgebeeld is met de tekst ‘Ex libris / Is Teirlinck / Met de winden dram / met de seilen swaen / op den teirlinck staen’. (Een ‘teerlink’ of ‘teerling’ is een van de vierkante gemetselde voetstukken waarop een staakmolen/standerdmolen rust.) Wanneer Herman Teirlinck de collectie met Reynaertpreciosa van zijn vader ontving is niet bekend. Wel dat vader Isidoor op 27 juni 1934 op 83-jarige leeftijd te Brussel aan een bronchitis overleed. Isidoor droomde ervan dat zijn zoon wetenschappen zou studeren en geneesheer zou worden. Dat gebeurde niet maar het moet voor de vader wel een bijzondere gebeurtenis geweest zijn toen Herman als auteur in 1919 lid werd van de Koninklijke Vlaamsche Academie.Ga naar eind14 Net als zijn vader was Herman Teirlinck (Sint-Jans-Molenbeek 1879 - Beersel-Lot 1967) een duizendpoot: dichter, prozaïst, essayist, toneelschrijver, medewerker (en zelfs (mede)stichter) van literaire tijdschriften (onder andere Van Nu en Straks, Vlaanderen, het Nieuw Vlaams Tijdschrift), tekenaar, schilder, boekbandverluchter, meubelontwerper, docent, conferencier, acteur, regisseur, | |||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||
causeur ... Hij is vandaag de dag in Vlaanderen nog het meest bekend als de man die zijn naam gegeven heeft aan een van de meest prestigieuze Vlaamse theaterinstituten. In 1946 was hij medestichter en meteen directeur van de Studio van het Nationaal Toneel te Antwerpen, die later bekend werd als de Studio Herman Teirlinck. Daarvoor had hij reeds een bijzondere rol gespeeld in het onderwijs van de Belgische koningen. Albert I vroeg hem om kroonprins Leopold, de latere Leopold III, in de Nederlandse cultuur en taal in te wijden. Hij kreeg de titel ‘privaatraad’ en zou zijn functie als leraar en als cultureel adviseur ook nog onder Boudewijn vervullen. Hij werd ook adviseur bij het ministerie van Openbaar Onderwijs. De invloed van Herman Teirlinck op het Vlaamse culturele leven is nauwelijks te overschatten. In 1956 ontving hij als eerste de Grote Prijs der Nederlandse Letteren, een gezamenlijk initiatief van de Belgische en Nederlandse regering. Herman Teirlinck is 55 als zijn vader sterft en hij (wellicht op dat moment) een kist met onder andere de Reynaertboeken erft. Hij is dan nauwelijks met de Reynaertmaterie bezig geweest.Ga naar eind15 Teirlinck had wel gepubliceerd over historisch-literaire onderwerpen zoals Uilenspiegel (De Nieuwe Uilenspiegel in tien boeken of de jongste incarnatie van den scharlaken Thijl uit 1920 werd geen bestseller), Het esbatement van de appelboom (opgevoerd door de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) in 1938 en later omgewerkt tot poppenspel) en vooral Elckerlyc, een tekst die hij tot driemaal toe bewerkte en vele malen zelf regisseerde.Ga naar eind16 Maar niets over Reynaert. Herman heeft ook in geen van de Reynaertboekjes een eigendomskenmerk nagelaten, wat er op zou kunnen wijzen dat hij zich niet intens met de Reynaertcollectie van zijn vader heeft beziggehouden. Toch is er één opmerkelijk detail vermeldenswaard. In 1936, twee jaar na zijn vaders dood, verhuisde hij naar Beersel, waar hij aan de Uwenberg een villa liet bouwen op een plek waar hij 50 jaar voordien met zijn vader had gewandeld en waar zijn werkkamer een prachtig uitzicht zou bieden over de Zennevallei. Aan dat huis, dat nu nog zijn naam draagt en tegelijk museum en kunstenhuis is (en bewoond werd door beeldend kunstenaar en conservator Kris van Hemelrijck),Ga naar eind17 is een merkwaardige schildering te zien waarover Jeroen Brouwers in het essay Hier komt nooit niemand niet. Op expeditie naar Herman Teirlinck schrijft: ‘De voordeur bevindt zich in een boogvormig portiek, beschilderd met figuren uit Reinaert de Vos, de deur is voorzien van een loerraampje, waardoorheen niets is te ontwaren.’Ga naar eind18 Vijf jaar voor Teirlincks dood in 1967, dus in of rond 1962, ontving professor doctor Willem Pée (Brugge 1903 - Rosiéres 1986) de koffer.Ga naar eind19 In tegenstelling | |||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
tot de schenker maakt Willem Pée ze wel (onmiddellijk?) tot zijn eigendom door er een ex libris in te plakken. De zestien Reynaertdrukken met ex libris van Isidoor Teirlinck hebben alle een grafisch eigendomsvignet van Pée. Sterker nog: drie uitgaven, met name de nummers 8, 19 en het voor ons zo interessante nr. 2, bevatten énkel het ex libris van Pée. Dat boekmerk is diepblauw en bevat detekst ‘Ex-libris / W Pée’ en een afbeelding van een oude, gebaarde man met aureool die een boek in de hand houdt met daaronder twee sleutels en een omgekeerd kruis.Ga naar eind20 Gezien Pée, net als Herman Teirlinck in zijn oeuvre nauwelijks Reynaertsporen heeft nagelaten, lijkt het aannemelijk dat alle drukjes uit de collectie Teirlinck komen (en dat Pée de collectie na 1962 zelf niet heeft aangevuld). Willem Pée was eveneens de zoon van een bekende vader. Julius Pée (Gent 1871 - Lokeren 1951) was leraar, publicist, journalist en essayist, vrijzinnig flamingant en socialist. Nico van Lampenhout beschrijft hem als ‘een gedreven onderwijsman en een sterk maatschappelijk geëngageerde, tolerante en sociaal geïnspireerde intellectueel’.Ga naar eind21 Hij was in zijn tijd de grootste propagandist van en publicist over Multatuli in Vlaanderen. In 1894 was hij tot doctor in de Germaanse filologie gepromoveerd op het proefschrift Schets eener biografie van Multatuli, het begin van een levenslange fascinatie voor Multatuli. Zoon Willem werd op 9 april 1903 in Brugge geboren toen zijn vader er leraar aan het atheneum was. De Brugse band met de schenking van de Reynaertboeken wordt voor het eerst tastbaar. Aan de Gentse universiteit kreeg Willem Pée onder anderen les van de oude J. Vercouillie, de auteurvan De diersage en Reinaert de Vos (Brugge, De Centrale Boekhandel, 1925). Pée bouwde aan de RU Gent | |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
een veelzijdige wetenschappelijke carrière uit in de Nederlandse taalkunde en de dialectologie. In 1931 werd hij assistent bij professor E. Blancquaert in het Laboratorium voor Experimentele Fonetiek en in het Seminarie voor Dialectologie en in 1957 volgde hij Blancquaert op als hoogleraar Nederlandse taalkunde. Hij ging met emeritaat in 1971.Ga naar eind22 Pée was een uitstekende netwerker en een man die vele functies in diverse commissies combineerde. Van 1939 tot 1953 was hij algemeen secretaris van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Hij was redactiesecretaris van het tijdschrift Taal en Tongval, voorzitter van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (1951-1976) en lid van diverse officiële spellingcommissies en commissies belast met de vertaling van wetten en besluiten in het Nederlands. Relevant voor ons bescheiden onderzoek is verder Pée's reis in 1950 in opdracht van de Stichting voor de Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, naar ‘de West’ om er taaltoestanden en taalminderheden te bestuderen, samen met zijn Nederlandse collega Wytze Hellinga. Ze werden vrienden voor het leven. Willem Pée leerde Herman Teirlinck in 1945-1946 kennen als lid van de ‘Spellingkommissie’ (Pée zou hem meteen vragen om reeds in aflevering 4 van de eerste jaargang van zijn ‘eigen’ Nieuw Vlaamsch Tijdschrift een bijdrage te leveren over Spellingvereenvoudiging).Ga naar eind23 Teirlinck was ook directeur van de Nationale Hogere School voor Bouw- en Sierkunsten te Brussel en kunstadviseur van de regering bij aankopen van beeldhouw- en schilderkunst en ontmoette Pée op weg naar en van deze bezigheden. Door de veelvuldige contacten en interesses groeide er tussen beiden een sterke genegenheid en vriendschap. De interesse voor een Nederlandse cultuurtaal in Vlaanderen is zeker een blijvend gespreksonderwerp en een gedeelde bekommernis geweest. De waardering voor Herman Teirlinck heeft Pée neergeschreven in ‘Herinneringen aan Herman Teirlinck’.Ga naar eind24 Toen Angèle Manseau in 1951 het plan opvatte om het Verzameld werk van Teirlinck uit te geven, werden zowel Willem Pée als - wellicht op diens vraag - W.Gs Hellinga geëngageerd.Ga naar eind25 Ook zijn Gentse collega A. van Eslander, eveneens een uitgever van enkele reynaerdiana, was hierbij betrokken. Volgens Vanacker was een van de redenen om Pée te engageren dat Teirlincks taal ‘met duidelijk dialectische inslag, allerlei verklaringen uit de Zuidoostvlaamse dialectsfeer eist’.Ga naar eind26 Even belangrijk lijkt me de vriendschap tussen beiden. Pée werkte trouwens ook mee aan de film Herman Teirlinck. Portret van een schrijver uit 1953 van de befaamde regisseur en documentarist Henri Storck (1907-1999). | |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
Waarom de 83-jarige Herman Teirlinck de Reynaertdrukjes in 1962 aan Pée gaf, is niet meer precies te achterhalen. De belangrijkste reden lijkt de vriendschap.Ga naar eind27 Pée was op dat moment 59 en zou niets meer over Van den vos Reynaerde, volksboekjes of historische letterkunde publiceren. Wanneer Willem Pée op 20 mei 1986 in Rosières overlijdt, is de collectie al een zestal jaar in handen van de Amsterdamse hoogleraar, filoloog, boekhistoricus en vooraanstaand Reynaertvorser W.Gs Hellinga (Haarlem 1908 - Londen 1985). Mevrouw Hellinga daarover: ‘Tijdens het laatste bezoek van Hellinga bij Pée, circa 1979-1980, gaf Pée de Reinaertdrukken van Teirlinck in een gul gebaar mee met zijn Nederlandse vriend en collega.’Ga naar eind28 Hellinga is dan al met emeritaat en niet meer actief met de Reynaertmaterie bezig. Wytze Hellinga bewandelde vele academische paden. Hij studeerde in Amsterdam, trok vanaf 1936 naar Zwitserland en keerde in 1940 terug naar Amsterdam om er leraar te worden. Na de bevrijding werd hij lid van de Raad van het Verzet en vanaf september 1946 werd hij aangesteld tot hoogleraar in Amsterdam met wisselende taakopdrachten, die ook de uiting waren van zijn wisselende interesses: hij doceerde taalkunde, stilistiek en moderne poëzie, zeventiende-eeuwse literatuur (hij vatte een project aan om het volledig werk van Hooft uit te geven) en middeleeuwse literatuur. In 1969 stapte hij over naar het speciaal voor hem opgerichte Instituut voor Neofilologie en Neolatijn. In 1969 werd hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Op 8 mei 1973 trad hij in het huwelijk met Lotte Querido. De aandacht voor de Reynaert viel samen met een van Hellinga's meest creatieve periodes. In de oorlogsjaren (1944) publiceerde hij reeds een ‘illegale’ druk van Van den vos Reynaerde naar het Comburgse handschrift (hs. A). In de vroege jaren vijftig werkte hij aan de uitgave van zijn nog steeds onvolprezen diplomatische editie van alle toen bekende Reynaertteksten tot 1500 (1952) en verschenen spraakmakende studies over de Naamgevingsproblemen in de Reynaert (1952) en Het laatste woord is aan Firapeel (1958). In de jaren zestig volgden enkele uitvoerige filologische en codicologische commentaren in samenwerking met P.J. Vermeeren.Ga naar eind29 Dan wordt het stil rond Reynaert omdat Hellinga nieuwe academische opdrachten krijgt. Tot hij in 1984 samen met zijn oud-leerlinge en echtgenote Lotte Querido een artikel wijdt aan de Reynaertvertaling van William Caxton, een artikel dat een jaar voor zijn dood wordt gepubliceerd. Het Reynaertwerk van W.Gs Hellinga is zestig jaar na datum nog steeds interessant. Hij heeft vele generaties studenten mee opgeleid en warm gemaakt | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
voor de neerlandistiek. Eén van hen, zijn oud-leerling Herman Pleij, beschreef hem als een veldwerker, een pragmaticus, een ‘uitgesproken methodoloog, [die] niet of nauwelijks als theoreticus’ bezig was. Pleij becommentarieert ook Hellinga's onvoltooid gebleven poging om een totaalcommentaar op de Reynaert te schrijven, waarvan de diplomatische editie slechts het begin zou zijn. Pleij beschrijft de tochten van Hellinga naar Vlaanderen, die hem ook bij de Vlaamse reynaerdisten onvergetelijk zouden maken: ‘Toen hij aan het begin van de jaren vijftig werkte aan een even principieel als omstandig en in feite onmogelijk totaalcommentaar op de Middelnederlandse Reynaert, organiseerde hij een fietstocht met gevorderde studenten. Op het spoor van Reynaert en de auteur Jacob van Maerlant (die moest van de tekst geweten hebben) werden de vermoedelijke geboortestreek van de laatste bij Brugge bezocht, een middeleeuwse schuur bij Lissewege en de ruïnes van de abdij Ter Doest. Alleen door de confrontatie met deze toepasselijk geachte “lieuxde-mémoire” kon men zich werkelijk leren verplaatsen in de wereld van de Reynaert, een absolute voorwaarde om een adequate interpretatie tot stand te brengen.’Ga naar eind30 Hellinga bracht de laatste jaren van zijn leven in Londen door, waar zijn echtgenote Lotte Querido (Amsterdam, 1933) sinds 1976 als medewerkster in de British Library werkte. Voordien had zij een leeropdracht Incunabelen en toegepaste analytische bibliografie en publiceerde ze onder meer over de ‘Reynaertdrukkers’ William Caxton en Gheraert Leeu. In 1995 ging ze met pensioen, hoewel ze haar werk verderzette en er in 2007 voor gelauwerd werd met de prestigieuze ‘ILAB Breslauer Prize for Bibliography’ (voor de Catalogue of Books printed in the XVth Century now in the British Library). Lotte Hellinga publiceerde meer dan 170 studies en monografieën over de vroege boekdrukkunst. Zij werkte intens rond de ‘Brugse’ drukkers William Caxton (die 33 jaar in Brugge verbleef) en Colard Mansion. Haar interesse voor de eerste Brugse drukkers bracht haar in contact met de erfgoedbibliotheek te Brugge. In 2010 schonk ze de collectie van 21 Reynaertboekjes die we nu reeds een eeuw volgen aan de Biekorf. Argumenten om de schenking aan Brugge te verlenen had ze voldoende. Haar eigen band met de Brugse drukkers, Brugge als de geboortestad van Willem Pée en (volgens de tentoonstellingscatalogus) het feit dat haar echtgenoot ‘bij zijn Reynaert-studies altijd zeer op Brugge en het Brugse Vrije georiënteerd’ was. Dat was ontegensprekelijk zo. Hellinga bezocht ook het Waasland in verband met de Reynaert en het Brugse rond de figuur van Maerlant. Dat doet echter niets af van het feit dat de Reynaert- | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
drukjes nu op een plek zijn terechtgekomen waar ze met zorg zullen worden bewaard en waar ze deel uitmaken van een bijzonder rijke historische collectie drukken en handschriften. Het is onze stellige overtuiging dat de collectie volledig door Isidoor Teirlinck is samengesteld, ook al hebben slechts zestien van de 21 een ex libris van Teirlinck. Zes boekjes bevatten informatie over vroegere eigenaars. Bezitterskenmerken verwijzen naar de ‘Bibliothéques de Semallé et de la Gastine’ (nr. 1 - Schopper)Ga naar eind31, de grote reynaerdist Ernst Martin (nr. 3 - Suhl), de Duitse auteur August LangbeinGa naar eind32 (hij bezat het door Teirlinck in 1913 bij boekhandel Gustav Fock in Leipzig aangekochte Reineke de Voss, nr. 6) en V. Ziegler (die een dubbel exemplaar van een Leipzigse druk van Goethe bezat). Cryptisch zijn de bezitterskenmerken ‘Fr. Rumpff stud. Theol. Berlin 1842’ (nr. 14 - Scheller) en A. Ch. (de editie van J.F. Willems' schoolbewerking uit 1851). De reeks van 21 boeken is een kleine, maar wel interessante en waardevolle collectie met één zestiende-eeuws drukje, vijf achttiende-eeuwse en veertien negentiende-eeuwse drukken. De oudste druk dateert uit 1595, een Latijnse druk van Hartmann Schopper, de jongste uit 1852. De reeks is op zich zeker waardevol omdat ze diverse Zuid-Nederlandse volksboekjes bevat (waarvan een helaas onvolledig). | |||||||||||||||||||||
Reynaert den vos, oft der dieren oordeel van Jacobus DucajuHiermee zou ons verhaal verteld zijn, ware het niet dat een van de boekjes tot nu toe voor zover bekend niet was overgeleverd en niet was beschreven in de overzichten van Reynaertvolksboekjes. Het boekje staat evenmin vermeld in Teirlincks De toponymie van den Reynaert (1910-1912, publicatie in 1913) en bevat geen eigendomskenmerk van Teirlinck. Daarom geloven we dat hij het boekje na verschijning van De toponymie... heeft aangekocht. Het gaat om nummer 2 uit de collectie: REYNAERT | DEN VOS, | OFT | DER DIEREN OORDEEL. | In het welck door Koningh LION, ende syne Hee- | ren de schalckheydt van Reynaert den Vos, |wordt ondersocht ende geoordeelt. | 't Verhael seer genuchelijck | ende profytige Morale | Bedietselen mede-brenghende.| | |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
Onder de houtsnede met de naam van de ontwerper E. Quellinus en de initialen van de uitvoerder I.C.I. (Jan Christoffel Jegher) volgt het impressum: Tot DENDERMONDE by JACOBUS DUCAJU Gezworen Boeckdrucker | ende Boeck-verkooper woonende op de groote Merckt. Het boekje vraagt niet alleen aandacht omdat het in de Reynaertstudie onbekend is, het betreft ook het eerste Zuid-Nederlandse volksboekje dat niet in Antwerpen of Gent is gedrukt. De stad Dendermonde, waar het middeleeuwse verhaal over het Ros Beiaard een grotere bekendheid geniet dan het Reynaert verhaal, heeft geen Reynaerttraditie. Reynaerdisten zijn echter wél vertrouwd met de naam Ducaju. Er zijn immers diverse Reynaertvolksboekjes bekend met de naam van het Gentse drukkersgeslacht Snoeck-Ducaju (en zoon). Die firmanaam ontstond nadat de Dendermondse drukkersdochter Isabelle Dujacu in 1809 met de Gentse drukker Jozef Snoeck trouwde. De firma was gevestigd in de Korte Munt en vanaf 1816 in de Gentse Veldstraat, waar eerst Jozef en later zijn zoon Adolf Gustaaf (1811-1857) diverse volksboekjes op de markt brachten. De verschillende Reynaertdrukjes die deze Gentse drukkersfamilie tot diep in de twintigste eeuw als uitlopers van de Zuid-Nederlandse volksboekentraditie publiceerde, dienen nog te worden bestudeerd.Ga naar eind33 Laten wij ons naar het achttiende-eeuwse Dendermonde begeven. Jacobus Joannes Ducaju (Dendermonde, 8 januari 1707 - 31 oktober 1783) was het derde van negen kinderen van Willem DucajuGa naar eind34 en boekverkopersdochter Catharina Huyssens (dochter van Leonaard Huyssens en Elizabeth de Bruyne). De oudste zoon van Willem, Antoon-Jozef, geboren in 1703, zou zich later in Antwerpen als boekdrukker vestigen. Jacobus leerde het drukkersambacht bij zijn broer Antonius te Antwerpen en na twee ‘proefjaren’ keerde hij in 1729 terug naar Dendermonde. Hij vestigde zich in zijn geboortestad nadat zijn vader voor hem de drukkerij van Daniel van Noorthoven (tot 1722 op de Grote Markt, nadien op de Vismarkt), die te Dendermonde drukte van 1716 tot 1729, had overgenomen. Op 22-jarige leeftijd, op 30 augustus 1729, kreeg hij het keizerlijk drukkersoctrooi. Hij kon meteen in het ouderlijk huis in den Conigh vcm Spagnien zijn arbeid beginnen met het materiaal uit de drukkerij van Van Noorthoven. Bovendien ontvingen hij, zijn broers en zussen van Elizabeth de Bruyne, grootmoeder langs moeders kant, bij de dood van haar man (eveneens in 1729) een schenking van al haar goederen, onder voorbehoud van vruchtgebruik, waaronder ‘boeken en papieren’. Na de dood van de schenkster in 1732 ontving Jacob | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
© Brugse Openbare Bibliotheek Biekorf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
Jan ‘100 folianten, in-quarto, octavo en decimo-sexto, gebonden of ongebonden, als by catalogue in het passeren deser uytgedruckt staen, ende by Sr Joannes van Soest ende Joan-François van Soest, twee geadmitteerde boekdruckers van den Raede van Brabant, woonachtich binnen de stads Antwerpen, die getauxeert zyn ten preyse van twee hondert'tseventich gulden courant gelt’.Ga naar eind35 Volgens J. Broeckaert, die de Dendermondse drukkers uitstekend beschreef en op het einde van de negentiende eeuw het fonds van Ducaju reconstrueerde (voor een brand in 1914 de lokale bibliotheek met het plaatselijke drukkerserfgoed vernietigde), had Jacobus op deze manier een startkapitaal: ‘Aldus voorzien van den noodigen voorraad boeken, kan Jacob-Jan de zaken, welke hij tot hiertoe ten voordeele en onder toezicht zijns vaders gedaan had, onder eigen rekening voorzetten.’Ga naar eind36 Jacob-Jan Ducaju drukte aanvankelijk thuis in de ‘Kerck straet’. Na zijn huwelijk op 24 november 1735 met Anna-Jacoba Monnier vestigde hij zich in ‘den Biekorf’ in de Torenstraat, thans de Brusselsestraat in Dendermonde, waar hij zijn boekhandel met literaire, religieuze en historische werken uitbaatte. In 1748 verhuisde hij naar de Scheldestraat (nu Courtensstraat), waar hij het huis ‘De Kat’ kocht, dat hij in 1765 aan Joost / Judocus Monnier verkocht. In dat jaar kocht hij ‘den Gulden Boom’, een pand op de Koornaard / Korenaard (nu Vlasmarkt), waar hij van 1766 tot 1780 zou drukken. Na zijn overlijden in 1783 werkte zijn weduwe Anna Jacoba verder op de Vismarkt (nu Justitieplein). Zij overleed op 80-jarige leeftijd op 10 januari 1792. Broeckaert deelt mee dat Jacob-Jan ‘volgens het titelblad van een zijner drukwerken ook eenigen tijd zijne woning had op de Groote Markt’, zonder verdere aanduidingGa naar eind37. Dat Jacobus voor zijn huwelijk nog een tijdlang in de woning van Daniel van Noorthoven werkte, is een interessante veronderstelling (waaruit zou volgen dat het druk] e dateert van na 1729, wanneer hij drukt in het ouderlijke huis, en vóór 1735), maar deze hypothese ligt niet voor de hand en dient verder onderzocht te worden. In elk geval was de drukkerij van Ducaju tussen 1730 en het einde van de achttiende eeuw de enige drukkerij in de stad en het Land van Dendermonde en tevens de enige boekhandel met een ruim aanbod. Achteraan in een boek van Jacobus Ducaju uit 1729, de Twaelf Fonteynen der levende waeteren, Vloeyende uyt den onuytputtelijken Waetervloedt van het Heyligh, ende dierbaer Bloedt Jesu Christi, In het Alderheyligste Sacrament des Autaers [...] Door F. Josephus de Smet [...] Tot Dendermonde, gedruckt, by Jacobus J. Du Caju, woonende op de Kerck-straet in den Conigh van Spagnien 1729 - volgens Stroobants Ducaju's eersteling - staat een ‘Lyste van gheestelyke boecken, Die men te koop vindt by | |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
den Drucker deser’. De ruim 60 titels devote literatuur bewijzen dat Ducaju's aanbod als beginnend boekhandelaar meteen zeer uitgebreid was. Broeckaert vermeldt in zijn overzichtsstudie en de bijlagen een lijst van ruim 150 titels van door Ducaju gedrukte publicaties.Ga naar eind38 Zijn fonds bestond vooral (maar niet uitsluitend) uit Nederlandstalige teksten, onder andere de costumen van de stad, het land en het leenhof van Dendermonde, devotieboekjes voor Dendermonde, Aalst en Waasmunster, lofdichten bij profane en religieuze plechtigheden, schoolboekjes (onder andere van de Zeelse schoolmeester Daniel Waterschoot en een Vlaemsche Spraek- en Spelkonste uit 1776), een Mechelse catechismus en een traktaat over de keizersnede. Opvallend is dat Ducaju veel programma's voor toneelverenigingen uit de ruime omgeving van Dendermonde uitgaf (Wetteren, Meldert, Appels, Denderbelle, Buggenhout, Baasrode, maar ook uit Belsele in het Waasland) en voor de rederijkerskamers uit Dendermonde en Ninove.Ga naar eind39 Verder drukte hij reglementen en eenbladdrukken. Jozef Dauwe, die een imposante collectie Dendermondse drukken bezit, signaleerde ook twee bijzondere kluchten ‘gedrukt in 's Hertogen-Bosch’ en ‘te bekomen tot Dendermonde by J. du Caju’, met name Kryn onverstand oft Vrouwen-Parlement. Kluchtspel, (z.d., 24 p.) en Kluchgtige Komedie van den Ryken, doch zeer Mismaekten Monsieur Grand-Cas (‘Den eersten druk’, z.d., 32 p.), beide uit circa 1730. Vermeldenswaard in Tieceljn is dat zijn weduwe in 1786 Vondels Vorstelyke Warande der Dieren, waer in de Zedenryke Philosphie Poëtisch, Morael en Historiael, vermakelyk en treffelyk word voorgestelt... drukte.Ga naar eind40 Wellicht werd het als schoolboek gebruikt. In een almanak uit 1737 wordt in een ‘nota’ achteraan reclame gemaakt voor de boekhandel van Jacobus Ducaju, die de kopers er opmerkzaam op maakt dat hij ‘alle soorten van Kerckboeken, Historien dienstigh voor de jonckheyt ende Scholen, Schryfpapieren, spelen en Kluchten, alles tot eenen redelycken prys’ drukt en verkoopt.Ga naar eind41 Is net als Vondels Warande ook de ‘historie’ over Reynaert de vos (een halve eeuw vroeger) als schoolboek gedrukt? Er zijn geen sporen die naar specifiek gebruik verwijzen. Het drukje is eenvoudig ingebonden. Rug en hoeken op voor- en achterplat zijn in donkergrijs (zwart?) perkaline, de platten, dek- en schutbladen in sierpapier. Op het eveneens gemarmerde binnenplat kleeft het ex libris van Willem Pée. Op de titel-pagina staat in inkt ‘Ex Libris Josephi’ gevolgd door een vooralsnog onleesbare aanduiding. De Zuid-Nederlandse volksboekjes zijn in het verleden al meer dan eens beschreven. Paul Wackers en Erwin Verzandvoort gaven het drukje van Hiero- | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
nymus Verdussen van rond 1700 uit en Hans Rijns zorgde voor een transcriptie.Ga naar eind42 Het drukje van Ducaju bevat 64 pagina's. De 29 hoofdstukjes (‘capittels’) beginnen telkens met een titel die als samenvatting geldt en worden afgesloten met een ‘bedietsel’ of moralisatie. De titelillustratie en de 27 illustraties doorheen het drukje (als de lay-out het toelaat zijn ze veelal onder de hoofdstuktitel geplaatst) zijnde bekende houtsneden die voor drukker Jacob Mes ens zijn gemaakt bij de uitgave van de prozadruk 't Vonnis der dieren van Segher van Dort uit 1651.Ga naar eind43 Erasmus Quellinus de Jongere (1607-1678), een leerling van Rubens en na diens dood Antwerps stadsschilder, ontwierp de houtsneden en Jan Christoffel Jeger (monogram I.C.I., 1617-circa 1667) vervaardigde ze. Het slotvignet (rankwerk) en één illustratie (p. 47) zijn niet van Quellijn en Jegher. De houtsnede op de titelpagina en vier andere illustraties worden tweemaal opgenomen en één illustratie zelfs driemaa1.Ga naar eind44 De plaats en de volgorde van de houtsneden komen het sterkst overeen met de uitgave van Joannes van Soest uit 1755, maar zijn niet identiek. Op pagina 47 staat een schild met een leeuw afgebeeld dat wordt vastgehouden door een gemuilkorfde beer. In tegenstelling tot de uitgave van Hieronymus Verdussen bevatten vele houtsneden in het Dendermondse drukje van Ducaju het monogram ICI (de titelpagina en elf verschillende houtsnedenGa naar eind45) en één de naam van ‘E. Quellinius’ (titelpagina). Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om de originele blokken van houtsnijder Jan Christoffel Jegher, die ook gebruikt werden in de drukken van Mesens (waarvoor ze werden ontworpen) en Van Soest 1713 en 1755.Ga naar eind46 De illustraties tonen een grote verwantschap tussen onze Dendermondse druk en de Antwerpse drukfes van Van Soest.Ga naar eind47 Toch kunnen noch de typografische kenmerken noch de minuscule tekstvarianten dit volledig bevestigen. Na de titelpagina volgen op pagina 2 een ‘Voor-reden’ en een lijst van ‘De personagien’. De voor-reden is woordelijk identiek met de door Rijns uitgegeven tekst van de druk van Verdussen-1700. De enige verschillen zijn kleine varianten in de interpunctie, in de spelling (‘verstapt’ in Ducaju p. 2 r. 4 in plaats van ‘verstande’ in Verdussen 1700), ‘leeringen’ (r. 5) in plaats van ‘leeringhen’, ‘gemeynen’ (r. 7) in plaats van ‘ghemeynen’, ‘te boven gaet’ (r. 11) in plaats van ‘gaet’, ‘kan’ (r. 13) in plaats van ‘can’ enzovoort. Opvallend is dat Ducaju custodenGa naar eind48 heeft gebruikt, net zoals de beide Van Soest-drukken (maar dan veel meer). Naast de 45 custoden onderaan bevat het drukje op alle pagina's vanaf pagina 3 tot 64 bovenaan ter hoogte van de paginanummering de gecentreerde, verkorte titelaanduiding ‘De Historie der Dieren’. De druk van Ducaju heeft een correcte paginanummering, maar de zetter heeft zich tweemaal vergist bij de nummering van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
hoofdstukken of ‘capittels’, met name bij kapittel XVI (p. 31, dat hij nummert als ‘III.’) en bij XXXI (p. 62, dat hij nummert als ‘XXIX’). Deze zetfouten zijn evenwel uniek voor dit drukje en verbinden het niet met vroegere drukfes waarin dergelijke fouten voorkwamen. Reynaert den vos van Ducaju wordt op pagina 64 afgesloten met een kort ‘Tot den Leser’ en de klassieke approbatie, een kerkelijke goedkeuring tot het drukken, van ‘Maximilianus van Eynatten Can. | ende Scholaster’, gedateerd ‘15 november 1631’. Deze tekst staat ook letterlijk in de beide Van Soest-drukken 1713 en 1755 en in Verdussen 1700 (Menke 34). Teksten en typografie zijn niet identiek aan dein Menke beschreven en overgeleverde drukken. Voorlopig mogen we besluiten dat Ducaju het boekje zelf (liet) zette(n) en daarbij gebruik kon maken van de originele houtsneden. Kon hij die lenen bij Van Soest, of kreeg hij ze in zijn bezit en drukte hij pas na 1755?Ga naar eind49 In elk geval bracht dat ene boekje uit de schenking Lotte Hellinga aan de Biekorf ons langs een boeiend traject van opeenvolgende verzamelaars en leverde het ons een ‘nieuwe’ vondst op. Het zou ons niet verbazen dat wat nu is overgeleverd en beschreven slechts het topje van de ijsberg is. Het is hopen op nieuwe ontdekkingen. Ondertussen verdienen de achttiende-eeuwse Reynaertdruk ken nieuwe en blijvende aandacht van professoren, doctorandi en studenten. Met hartelijke dank aan Willy Devreese, Erwin Verzandvoort, Paul Wackers en Ludo Vandamme voor de waardevolle inbreng. Vooral Jozef Dauwe en Ludo Vandamme, die ook het fotomateriaal ter beschikking stelde, ben ik uiterst dankbaar. |
|